ECLI:NL:RBAMS:2021:3285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3166
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van het Uwv inzake WIA-dagloon en wettelijke rente

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. S.N. de Jager, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J. Lam. Het geschil betreft de berekening van het WIA-dagloon en de wettelijke rente die aan [eiser] verschuldigd is.

Het Uwv had eerder besluiten genomen waarbij het WIA-dagloon van [eiser] werd gecorrigeerd en een nabetaling van € 107.801,06 werd vastgesteld, met een wettelijke rente van € 31,35. [eiser] heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de besluitvorming in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de wettelijke rente onjuist is berekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de herberekening van het WIA-dagloon correct heeft uitgevoerd en dat de wettelijke rente over de nabetaling niet juist is berekend. De rechtbank oordeelt dat het Uwv wettelijke rente moet vergoeden over de gehele periode van 1 december 2009 tot de dag van voldoening van de nabetaling. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 april 2020 ongegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit van 29 april 2020 gegrond.

De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.136,- en het betaalde griffierecht van € 48,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3166 en AMS 20/4661

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. S.N. de Jager),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: mr. J. Lam).

Procesverloop

Met een besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv het WIA-dagloon [1] van [eiser] gecorrigeerd en bepaald dat hem uitkering zal worden nabetaald. Met een besluit van 18 november 2019 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv de nabetaling van
€ 107.801,06 gespecificeerd en de verschuldigde wettelijke rente bepaald op € 31,35.
Met een besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard. Met een besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit 2) is het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit 2 eveneens ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via een videobeeldverbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. De zaken zijn gevoegd behandeld. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedures voorafging
1. [eiser] ontvangt vanaf 20 november 2009 een WIA-uitkering. In een herbeoordelingsproject van het Uwv is duidelijk geworden dat bij de vaststelling van het WIA-dagloon niet alle in het refertejaar genoten inkomsten zijn meegenomen. Daarom heeft ambtshalve een herberekening van het WIA-dagloon plaatsgevonden.
2. Met de primaire besluiten is het WIA-dagloon verhoogd, bepaald dat [eiser] vanaf 20 november 2009 recht heeft op een hogere uitkering en dat hem WIA-uitkering wordt nabetaald zoals gespecificeerd in een bijlage. Verder is de verschuldigde wettelijke rente berekend.
3. Met de bestreden besluiten heeft het Uwv de primaire besluiten gehandhaafd. Volgens het Uwv is het dagloon met meetelling van alle loongegevens en indexering vanaf november 2009 nu juist berekend. Er is sprake van een onverplichte nabetaling. Het Uwv had met een verhoging van de uitkering per 5 november 2019 kunnen volstaan. Er is binnen acht weken na 5 november 2019 betaald en daarom is er eigenlijk geen wettelijke rente verschuldigd.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] voert aan dat de besluitvorming van het Uwv in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, nu niet is tegemoetgekomen aan wat tijdens de hoorzitting is besproken over een mogelijke mediation. Verder stelt [eiser] dat het Uwv een onjuiste uitleg geeft aan de zogenoemde duuraansprakenjurisprudentie. Tot slot voert [eiser] aan dat de wettelijke rente onjuist is berekend. Volgens [eiser] dient het Uwv over de gehele periode vanaf 20 november 2009 wettelijke rente te vergoeden. Ter onderbouwing verwijst [eiser] naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [2] .
Het oordeel van de rechtbank
5. Ter zitting is vastgesteld dat het in deze beroepsprocedure gaat om de berekening van het WIA-dagloon en de berekening van de wettelijke rente. Tegen de specificatie van de nabetaling zijn geen zelfstandige beroepsgronden gericht en wat partijen over een mogelijke mediation hebben besproken valt buiten de omvang van het geding.
Berekening WIA-dagloon
6. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat het Uwv de herberekening van het dagloon onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Het Uwv heeft inzage gegeven in de wijze waarop het WIA-dagloon is berekend, [eiser] heeft in de bezwaarprocedure alle stukken ontvangen die zien op de berekening van het WIA-dagloon en de daarbij betrokken looncomponenten die door de diverse werkgevers van [eiser] waren doorgegeven aan het Uwv. [eiser] heeft niets ingebracht dat de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van het vastgestelde WIA-dagloon. Dat de duuraansprakenjurisprudentie waarop [eiser] een beroep heeft gedaan zou moeten leiden tot een ander dagloon of tot een andere ingangsdatum van de herberekening ziet de rechtbank niet. Met de ambtshalve verhoging is teruggegaan tot de ingangsdatum van de WIA-uitkering.
Berekening wettelijke rente
7. In artikel 4:102, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd is over een teveel betaald bedrag te berekenen over de termijn tussen een betaling en de terugbetaling als de betalingsverplichting op grond van een beschikking in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd. In artikel 4:102, vierde lid, van de Awb, is bepaald dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is als het bestuursorgaan de beschikking tot betaling met terugwerkende kracht wijzigt of intrekt. Uit rechtspraak van de Raad volgt dat de verplichting om in een situatie waarin het Uwv gehouden is tot terugbetaling wettelijke rente te vergoeden betrekking heeft op het gehele tijdvak tussen de betaling en de terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag. [3] De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen in de situatie waarin, zoals in het geval van [eiser] , door wijziging van het
WIA-dagloon met terugwerkende kracht tot de beslissing waarbij de uit de WIA volgende betalingsverplichting werd vastgesteld. Het Uwv heeft het bedrag van € 31,34 aan wettelijke rente niet correct berekend. Het Uwv dient wettelijke rente te vergoeden aan [eiser] over de gehele periode van 1 december 2009 tot de dag van voldoening van de nabetaling.
Conclusie
9
.De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 april 2020 ongegrond.
10. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 29 april 2020 gegrond.
11. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 29 april 2020 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen de wettelijke rente ongegrond is verklaard;
  • herroept het primaire besluit 2 voor zover daarbij is beslist dat € 31,35 aan wettelijke rente verschuldigd is, bepaalt dat het Uwv aan [eiser] wettelijke rente dient te vergoeden over het bedrag € 107.801,06 vanaf 1 december 2009 tot de algehele voldoening en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit 2;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dagloon van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Zie de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV:1958.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4187.