Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis in incident van 3 april 2019, en de daarin genoemde processtukken,
- het vonnis in incident van 17 juli 2019, en de daarin genoemde aktes in het incident,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 8 april 2020, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2020, en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen,
- de akte van Dymi,
- de akte van ING, met één productie,
- de akte uitlaten productie van Dymi.
2.De feiten
- dat de verkoper is OWB Malta;
- dat de algemene voorwaarden van de OWB Groep (‘the OW Bunker Group’s Terms and
ITIRO CORPORATION BVI’ en dat ‘THE OWNERS OF THIS M/V [naam schip] ACCEPT NO RESPONSIBILITY FOR PAYMENT.’
High Court of Gujaratin India (hierna: het High Court) (ex parte) verleend verlof beslag laten leggen op het schip, toen dat in Kandla (India) lag. Op dezelfde datum, 22 februari 2016, is ING een procedure bij de Indiase rechter gestart tegen het schip.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Is de bevoegdheidsregeling van artikel 5 Beslagverdrag van toepassing?
maritime liennaar Amerikaans recht op het schip aan OWB Malta (zie 2.5 onder I.9 en P.5 hierboven).
lienvoortkwamen, ten tijde van de beslaglegging op gelijke voet door ING konden worden uitgeoefend.
master/and/or owner (...)and/or MV [naam schip]’ (zie 2.4 hierboven). Zolang niet is gesteld of gebleken dat Dymi wist van en instemde met deze vermelding, dan wel dat Tatsuo (dan wel Itiro) bevoegd was om dergelijke afspraken namens Dymi te maken, of van bekrachtiging door Dymi sprake was, valt niet in te zien hoe Dymi aan tussen derden gemaakte afspraken gebonden kan zijn. Uit de door de kapitein afgegeven ‘note of protest’ volgt in ieder geval dat zijdens het schip ten tijde van het bunkeren (in ieder geval jegens de betrokken hulpperso(o)n(en) van OWB Malta duidelijk is gemaakt dat het schip de bunkers voor rekening van Itiro innam en dat de reder geen verantwoordelijkheid voor betaling daarvan aanvaardde.
legal opinionsvan Justice Mohit S. Shah (hierna: Justice Shah) van 27 september 2019, Bose & Mitra & Co van 1 december 2019 en Crawford Bayley & Co van 22 oktober 2020 volgt dat naar Indiaas recht een vordering voortvloeiende uit onbetaalde bunkerleveranties aan het schip een zeerechtelijke vordering is en dat een crediteur voor een dergelijke vordering beslag mag leggen op een schip. Dit gold voorheen op grond van het Beslagverdrag en het Verdrag inzake conservatoir beslag op zeeschepen van 1999 dat volgens rechtspraak van de Indiase Supreme Court op basis van Indiaas gewoonterecht van toepassing was en geldt thans op grond van de Admiralty Act die vanaf 1 april 2018 in werking is getreden.
CML CMI Database of Judicial Decisions on International Conventions(https://cmlcmidatabase.org) heeft de rechtbank inmiddels kennis genomen van een aantal uitspraken naar Indiaas recht, waarvan in ieder geval relevant lijken:
- Chrisomar Corporation v MJR Steels Private Ltd (caseID: CMI149), welke uitspraak ook door Dymi is overgelegd,
- MV Silvia Glory v Dan Bunkering (Singapore) Pte Ltd (caseID: CMI976),
- GP Global APAC Pte Ltd v MV Silvia Glory (caseID: CMI1016),
- ING Bank NV v MV [naam schip] (IMO - 9611254).
Chrisomarbetreft een hernieuwd beslag op een schip (de ‘Nicolaos-S’) voor bunkerleveranties, terwijl tussen het eerste en tweede beslag eigendom van het schip is overgegaan. De strekking van de uitspraak luidt als volgt, waarbij de rechtbank gemakshalve citeert uit de samenvatting in de database:
MV ElisabethMANU/SC/0685/1993; AIR 1993 SC 1014) (CMI883) held that the provisions of this type of Convention should be regarded as part of international common law and these provisions ‘supplement’ and ‘complement’ Indian maritime laws and fill up the lacunae in the Merchant Shipping Act.
Bailey Petroleum Company v Owners and parties interested in the vessel MV Dignity(1993) 2 CHN 208 approved, in which the Calcutta High Court applied the Privy Council’s decision in
Rio Tinto(1884) 9 App Cas 356). The academic commentary from Roscoe,
Admiralty Jurisdiction and Practice, 5th edn, was also cited with approval. Chrisomar’s claim would therefore not survive a (real) change of ownership of the vessel.
necessities’ (zoals bunkers) geen
maritime liennaar Indiaas recht oplevert en dat een dergelijke vordering dus niet op het schip verhaalbaar zou zijn na een wisseling van scheepseigenaar.
High Court of Gujarat at Ahmedabadvan 31 augustus 2020 over de MV Silvia Glory betreffen beweerdelijk onrechtmatige beslagleggingen wegens onbetaalde bunkervorderingen, die zien op leveringen in juni respectievelijk oktober 2018.
Summary:
MV Silvia Glory, applied for an order to vacate the arrest of its vessel, the return of the security deposited, and compensation for wrongful arrest. The respondent, Dan Bunkering (Singapore) Pte Ltd, submitted that it had a legitimate maritime claim/lien against the vessel arising out of unpaid bunkers supplied to the vessel in June 2018. According to the respondent, Bo Hai Marine Corp Ltd (Bo Hai) placed an order for supply of bunkers at the behest of the applicant. This order remains unpaid.
Chrisomar Corp v MJR Steels Pvt LtdAIR 2017 SC 5530 (CMI149). The earlier decisions of this Court, which were relied upon by the respondent, are essentially based on the Admiralty Court Act 1861 and art 3 of the Arrest Convention 1952. Section 17(1)(b) of the Act repeals the Admiralty Court Act 1861 and s 5(1)(a) of the Act gives effect to art 3.1 of the Arrest Convention 1999.
liennaar huidig Indiaas recht geen verhaalsrecht op het schip oplevert, en dat een scheepsbeslag alleen is toegelaten voor een vordering wegens onbetaalde bunkerleveranties indien de scheepseigenaar de debiteur is van die bunkervordering.
maritime lienin India niet kunnen worden gegrond op algemene leveringsvoorwaarden van de bunkerleverancier tenzij de eigenaar zich bij overeenkomst tot betaling daarvan heeft gebonden.
High Court of Gujarat at Ahmedabadvan 11 augustus 2020 in de zaak tussen (Dymi als eigenaar van) de ‘ [naam schip] ’ en ING. Deze uitspraak luidt samengevat als volgt, voor zover hier relevant:
Summary:
Chrisomar Corporation v MJR Steels Pvt Ltd[2017] INSC 781 (CMI149), the Supreme Court clearly held that supply of necessaries to the vessel is not a maritime claim. In the absence of any contract of the plaintiff with the owner of the defendant vessel, the arrest of a vessel on the ground of a maritime claim is impermissible. All the cases of maritime liens as held by the Supreme Court are based on maritime claims, but all maritime claims do not give rise to maritime lien on the ship. A lien is a right over someone's property to retain the possession of the same for the purpose of receiving a claim. The maritime lien, however, is different than other liens where there is no requirement of prior possession on the strength of the maritime lien, securing the arrest of ship, which comes under the possession of the Court and the ship thereafter cannot be moved without the Court's order. Since both the maritime claim and maritime lien have been defined under the Admiralty (Jurisdiction and Settlement of Maritime Claims) Act 2017 (the Act) and in
Chrisomar Corp, the Court has been categorical that a claim for necessaries supplied to vessel does not become a maritime lien and has further said that a claim for necessary raises a maritime lien only in the USA, which stands alone in considering the claims for necessaries would amount to a maritime lien enforceable against the vessel.
Chrisomar. Various decisions of this Court also favoured the plaintiff at the time. It would not be feasible for the Court to hold at this stage that to bring the suit was a misleading act on the part of the plaintiff, or that it was a brazen abuse of process of the Court.
maritime lientoekwam op het schip, maar dat gelet op het feit dat de verheldering in de Indiase rechtspraak dateert van ná de beslaglegging in 2016, niet kan worden gezegd dat ING ten tijde van de beslaglegging welbewust de rechtbank heeft misleid of misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
legal opinionsvan Justice Shah en van Crawford Bayley & Co. van 12 juni 2020 overgelegd – dat daarvoor vereist is dat Dymi bewijst dat het ING het beslag te kwader trouw (
in bad faith) heeft verzocht, hetgeen veronderstelt dat ING met kwade bedoelingen (
by malice) en opzettelijk (
wilful conduct) onrechtmatig beslag heeft gelegd. Steun voor die opvatting lijkt te kunnen worden gevonden in het slot van het citaat in r.o. 4.13.8., dat impliceert dat een schadevergoedingsvordering naar Indiaas recht niet kan worden toegewezen.