ECLI:NL:RBAMS:2021:279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
13/218611-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cold case verkrachting met veel geweld en dreiging in het Erasmuspark, niet-ontvankelijkheid OM voor poging doodslag

In deze zaak, die dateert uit 1993, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor verkrachting met veel geweld en dreiging in het Erasmuspark te Amsterdam. De zaak kwam opnieuw onder de aandacht door een DNA-match in 2019, waarbij het DNA van de verdachte overeenkwam met dat van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet is overgeleverd voor de poging tot doodslag, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor dit feit. De verdediging voerde aan dat de vervolging voor poging tot doodslag in strijd is met het specialiteitsbeginsel, aangezien de verdachte alleen was overgeleverd voor de verkrachting. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag een wezenlijk ander feit is dan verkrachting en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor dit feit. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen als overtuigend beoordeeld en de verdachte is schuldig bevonden aan de verkrachting. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de langdurige gevolgen voor het slachtoffer en de strafbare geschiedenis van de verdachte. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/218611-20 (Promis)
Datum uitspraak: 3 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1970,
adres [adres] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.C. Swier naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 18 november 1993 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. verkrachting van [slachtoffer] door geweld en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, subsidiair dat hij een poging daartoe heeft gedaan, en
2. poging tot doodslag van [slachtoffer] .
Het is een feit van erg lang geleden en betreft een zogenaamde “cold case”.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde

3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring bepleit van de officier van justitie in de vervolging voor de onder 2 tenlastegelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft hij -samengevat- aangevoerd dat verdachte blijkens het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van 17 april 2020 alleen is overgeleverd voor vervolging voor verkrachting en dat verdachte geen afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel zodat de vervolging voor poging doodslag in strijd is met artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) (het Kaderbesluit). De uitzonderingen genoemd in lid 3 van artikel 27 van het Kaderbesluit zijn niet van toepassing, waarbij van belang is dat verdachte voor poging doodslag in voorlopige hechtenis zit. De passende sanctie is niet ontvankelijkheid van de officier van justitie zoals volgt uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3701).
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het preliminaire verweer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het Openbaar Ministerie altijd bevoegd is tot vervolging, ook voor feiten die niet in het EAB vermeld staan. In dat geval mag er voor die niet vermelde feiten echter geen vrijheidsbenemende maatregel worden opgelegd.
Daarnaast heeft hij erop gewezen dat in deze zaak ook om aanvullende toestemming is verzocht. Door de rechter-commissaris is een aanvullend EAB uitgevaardigd. De reactie daarop van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bevindt zich nog niet in het dossier, maar volgens de officier van justitie is dat op dit moment ook niet van belang. Dat heeft pas gevolgen in de executiefase, in die zin dat een eventueel opgelegde vrijheidsbenemende straf dan niet tenuitvoergelegd kan worden. In de zaak [zaak] (ECLI:NL:RBLIM:2020:9077) was een zelfde situatie aan de orde en daar heeft de rechtbank Limburg onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 december 2008 in de zaak [partij] en [partij] (ECLI:EU:C:2008:669) geoordeeld dat vervolging voor het feit waarvoor nog geen toestemming was verleend wel mogelijk was. En zelfs als de rechtbank daar anders over oordeelt is er geen beletsel voor vervolging, omdat het feitencomplex waarvoor de verdachte blijkens het EAB van 17 april 2020 is overgeleverd ook de geweldshandelingen omvat die eveneens als poging tot doodslag kunnen worden gekwalificeerd. Dat dit in dit eerste EAB niet als ‘lijstfeit’ is aangekruist maakt dat niet anders, aldus de officier van justitie.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte niet voor de poging tot doodslag (het onder 2 tenlastegelegde feit) is overgeleverd. In het EAB staat vermeld dat het om een verdenking van verkrachting gaat en dat is ook als – enige – lijstfeit aangekruist. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, maakt de omstandigheid dat daarbij geweldshandelingen zijn beschreven dat niet anders. Poging tot doodslag is een wezenlijk ander strafbaar feit dan verkrachting, dat onder het lijstfeit “moord en doodslag, zware mishandeling” valt en waarvoor een ander strafmaximum geldt.
Op grond van artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd wegens enig ander vóór de overlevering begaan strafbaar feit dan waarvoor hij is overgeleverd. Het Openbaar Ministerie is hieraan gebonden, tenzij één van de in het derde lid genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Niet is gebleken dat voor de vervolging van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling door de uitvoerende autoriteit aanvullende toestemming is verleend, zodat de in artikel 27, derde lid, aanhef en onder g, van het Kaderbesluit genoemde uitzondering niet van toepassing is. In dit geval is wel om de toestemming verzocht maar bij navraag bij de rechter-commissaris door de officier van justitie tijdens de zitting bleek dat die toestemming (nog) niet is verleend.
De in artikel 27, derde lid, aanhef onder c, van het Kaderbesluit genoemde uitzondering doet zich evenmin voor, nu de verdachte mede voor het tenlastegelegde onder 2 in voorlopige hechtenis verblijft en dus ook voor dat feit op hem een maatregel is toegepast die zijn persoonlijke vrijheid beperkt. In het arrest [partij] en [partij] , waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, was geen sprake van personen die al gedetineerd waren voor een feit waarvoor om aanvullende toestemming was gevraagd. De rechtbank vindt dat uit deze jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie daarom niet kan worden afgeleid dat verdachte hier kan worden vervolgd en berecht voor een feit waarvoor nog geen aanvullende toestemming is verleend.
De rechtbank is dan ook met de raadsman van oordeel dat het specialiteitsbeginsel is geschonden door de vervolging van de verdachte voor de onder 2 tenlastegelegde poging tot doodslag, zodat de officier van justitie met betrekking tot dit feit niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De poging doodslag maakt dus geen onderdeel uit van de beschuldiging die voor ligt bij de rechtbank. Het geweld dat verdachte wordt verweten speelt overigens wel een rol in de beschuldiging van feit 1 (de verkrachting), nu die geweldshandelingen ook staan omschreven onder dit feit.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangeefster [slachtoffer] verklaarde bij haar aangifte [2] dat zij op 18 november 1993 om 05:45 uur haar twee honden uitliet in het Erasmuspark te Amsterdam. Toen zij een tijdje in het park liep, werd zij aangesproken door een Engelssprekende man die iets zei over de honden. De man liep een stukje met haar op. Aangeefster voelde zich daarbij niet op haar gemak en besloot naar de uitgang te gaan. Terwijl zij het trappetje bij de Jan van Galenstraat opliep, werd zij ineens vastgegrepen door die man en van de trap gesleurd. Hij wierp haar op de grond en sleurde haar naar de muur, naast de trap. Hij draaide toen hardhandig aan haar hoofd, wat erg pijn deed. De man zei de hele tijd: "Shut up". Aangeefster trachtte zoveel mogelijk weerstand te bieden, maar kon niets tegen hem beginnen. Hierna kneep hij haar hard bij haar hals, waardoor zij geen lucht meer kreeg en het gevoel had te stikken. Hierna sloeg de man haar nog enkele keren hard in het gezicht. Aangeefster probeerde weg te kruipen, maar de man greep haar weer bij de keel. De man sleepte haar aan haar benen naar het gras. Aangeefster schreeuwde om hulp. De man zei toen in het Engels: "Houd je mond dicht, anders vermoord ik je." De man trok hierna een schoen van aangeefster uit en deed een broekspijp naar beneden. [3] De man probeerde, terwijl aangeefster op haar rug in het gras lag, met zijn penis in haar vagina te komen. Hij maakte op- en neergaande bewegingen. Even daarna hield hij op en hij ging van haar af. Toen aangeefster hem smeekte om haar niet te vermoorden zei hij: "If you want to live, shut your mouth, stay here and count till hundred". Ineens kwam er een andere man met een hond, die later de getuige [getuige ] bleek te zijn, aan wie aangeefster vertelde wat er zojuist was gebeurd.
Getuige [getuige ] heeft verklaard dat hij aangeefster in het gras zag liggen en dat zij net overeind krabbelde. Aangeefster zei toen tegen deze getuige dat zij zojuist was aangerand en dat zij erg bang was en dat die man haar had willen wurgen. Aangeefster vroeg getuige [getuige ] haar te helpen, hetgeen hij heeft gedaan door haar te ondersteunen bij het naar huis lopen. [4]
Aangeefster heeft in haar aangifte verder verklaard dat de dader blank was, ongeveer 25 jaar oud, tussen de 1.70-1.75 meter lang en dat hij een litteken onder zijn neus had. In het vervolg van de aangifte gaf zij aan dat de man haar onder meer voor “bitch” had uitgescholden. In haar eerste aangifte heeft aangeefster verklaard dat de man haar na het verkrachten met haar hoofd tegen de muur had geslagen, maar in de tweede aanvulling op de aangifte [5] heeft zij verklaard dat het vooraf moet zijn gebeurd omdat zij zich herinnerde dat hij ineens stopte haar te verkrachten en dat zij daarna moest blijven liggen en tot 100 tellen. Ze denkt bovendien dat zij voorafgaand aan de verkrachting even buiten westen is geweest omdat zij zich niet kan herinneren dat haar kleding is uitgetrokken.
In de letselverklaring van het ziekenhuis is vermeld dat aangeefster in shock verkeerde toen zij op de eerste hulp werd binnengebracht. Er werd een forse zwelling en een bloeduitstorting waargenomen aan de linkerzijde van het hoofd. Daarnaast was er sprake van een flinke hersenschudding. Bij het onderzoek werden ook diverse bemonsteringen afgenomen, waaronder een bemonstering van het vocht in de baarmoedermond en van de kleding van aangeefster, waaronder haar spijkerbroek. [6]
Op 14 oktober 2019 is een match binnengekomen tussen een DNA-profiel uit de zedenset van aangeefster en het DNA-profiel van verdachte. Volgens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is de matchkans van de betrokken DNA-kenmerken kleiner dan één op één miljard. [7] Het betreffende identiteitszegel zag op de bemonstering van de baarmoedermond, waarin microscopisch sperma is aangetroffen. [8] Ook is later nog het DNA-spoor van de spijkerbroek vergeleken met het DNA-profiel van verdachte en ook dit spoor matchte met het DNA-profiel van verdachte. Volgens het rapport van het NFI is het resultaat van dat onderzoek meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering sperma bevat van verdachte dan van een willekeurig ander persoon die niet aan verdachte verwant is. [9]
Op 30 augustus 2020 heeft verdachte zijn snor afgeschoren waarna links van het midden een litteken zichtbaar werd dat loopt vanaf zijn mond tot in zijn linker neusgat. [10]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij zich een vrouw met twee honden herinnert en dat hij zich herinnert dat hij seks heeft gehad. Bij de politie heeft verdachte verklaard zich te herinneren dat hij in het park was. Verder heeft verdachte verklaard dat hij zich behalve dat niets herinnert, maar dat hij gelet op de vastgestelde matches met de bij de aangeefster aangetroffen DNA-sporen de verklaringen die zij in haar aangifte heeft afgelegd niet betwist. De raadsman voert geen verweer ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de bewijsmiddelen zoals onder 4.1 weergegeven en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 18 november 1993 te Amsterdam, door geweld en door bedreiging met geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] aangesproken en is hij, verdachte, met die [slachtoffer] meegelopen en heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] gevolgd en die [slachtoffer] vastgegrepen en die [slachtoffer] op de grond gesmeten en de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg en hard aan het hoofd van die [slachtoffer] en hard in het gezicht van die [slachtoffer] geslagen en die [slachtoffer] naar een grasperk gesleept en daarbij gezegd: “Houd je mond dicht anders vermoord ik je” en hij, verdachte, die [slachtoffer] gedeeltelijk ontkleed en een schoen van die [slachtoffer] uitgetrokken en aan een kant de spijkerbroek en slip naar beneden getrokken en zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en (meermalen) in de vagina heen en weer bewogen en gezegd: “If you want to live shut your mouth, stay here and count till hundred” en “Bitch” en het hoofd van die [slachtoffer] tegen een muur geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening mee moet worden gehouden dat verdachte niet heeft gekozen voor een ontkennende houding en dat hij heeft aangeboden met het slachtoffer in gesprek te gaan mocht zij daaraan behoefte hebben. Ook heeft hij spijt betuigd. Met zijn strafblad kan slechts in beperkte mate rekening worden gehouden nu de enige veroordeling voorafgaand aan dit feit ziet op een kortstondige relatie die hij als achttienjarige had met een vijftienjarige, dat ten onrechte als verkrachting is vertaald en waarvoor hij een gevangenisstraf van drie maanden heeft gekregen. Daarnaast verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met feit dat verdachte al een groot deel van zijn leven in detentie heeft doorgebracht en dat speciale preventie geen rol meer speelt gelet op de ouderdom van het feit. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op een volgens haar enigszins vergelijkbare zaak uit 1997 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6352) en de omstandigheid dat destijds en dus ook ten tijde van dit feit een lager oriëntatiepunt gold. Ten slotte heeft de verdediging verzocht rekening te houden met gezondheidssituatie van de moeder van verdachte en de zorg van verdachte haar niet meer levend te kunnen zien.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel ECRIS (Europees strafblad) van verdachte van 28 augustus 2020. Daarop is onder meer vermeld dat hij in 1988 is veroordeeld voor een aantal strafbare feiten, waaronder geslachtsgemeenschap met een minderjarige onder de 16 jaar en in 1997 voor aanranding.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich 27 jaar geleden schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig strafbaar feit.
Hij heeft het slachtoffer in de vroege ochtend in het Erasmuspark met toepassing van bijzonder veel geweld en dreigementen verkracht. Verdachte heeft hiermee niet alleen haar lichamelijke integriteit ernstig geschonden gemaakt maar ook inbreuk gemaakt op de keuzevrijheid en autonomie van het slachtoffer. Ieder mens moet immers te allen tijde in vrijheid kunnen beslissen of hij of zij seksuele handelingen wil verrichten en ondergaan.
Aangeefster heeft in haar slachtofferverklaring uitgelegd dat zij haar best heeft gedaan om haar leven niet te laten beheersen door de verkrachting. Dat heeft echter niet kunnen voorkomen dat zij langdurige gevolgen van het feit heeft ondervonden. Zij is tien jaar na het feit alsnog ingestort en het is haar tot haar grote verdriet niet gelukt om haar baan in de zorg vol te houden. Zij kreeg herbelevingen, durfde vaak niet meer vrijelijk op straat te gaan, is angstig geworden en heeft therapie moeten volgen. De doodsangsten die zij heeft moeten doorstaan heeft zij als het meest traumatiserend ervaren. Daarnaast heeft zij jarenlang met de gedachte moeten leven dat de dader vrij rondloopt en wat hij mogelijk anderen zou kunnen aandoen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op het Pro Justitia rapport van psycholoog mr. drs. R.A. Sterk van 10 december 2020 en het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, van 31 december 2020, opgemaakt door D. van Reeuwijk. Beide deskundigen hebben in overweging gegeven om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (PBC).
Zowel de verdediging als de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat een observatie in het PBC in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan. Uit het strafblad van verdachte is weliswaar gebleken dat hij zich ook na het plegen van dit feit aan meerdere zeden- en zedengerelateerde strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, maar ook dat het laatste zogeheten
hands-onfeit dateert van 2001. Daarnaast is vastgesteld dat bij verdachte geen sprake is van directe psychiatrische problematiek, maar dat deze eerder in zijn persoonlijkheid lijken te liggen. Ook is het weliswaar niet onmogelijk, maar wel moeilijk om nog iets over de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het plegen van het delict te zeggen en heeft de psychiater desgevraagd toegelicht dat van de observatie in een kliniek niet veel te verwachten valt. De rechtbank heeft ten slotte bij haar oordeel betrokken dat verdachte in het Verenigd Koninkrijk nog altijd onder toezicht staat op basis van de
Sexual Offences Act 2003, waarmee de kans op herhaling al in enige mate is ingeperkt.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank daarnaast gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die strafrechters in Nederland hebben afgesproken voor verkrachting.
In geval van een verkrachting waarbij geen sprake is van strafvermeerderende of strafverminderende omstandigheden, geldt heden als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In 1993 – toen het feit werd gepleegd – gold een lager strafmaximum en ook een lager oriëntatiepunt.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij het feit niet heeft ontkend, dat hij spijt heeft betuigd en dat hij ten aanzien van de schadevergoeding tot een schikking is gekomen met aangeefster.
De aard, de ernst en de omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de eerdergenoemde langdurige psychische gevolgen die het feit voor de aangeefster heeft gehad,
maken evenwel dat de rechtbank tot een straf komt die ruim boven het eerdergenoemde oriëntatiepunt uitgaat. Het gaat hier om een buitengewoon gewelddadige verkrachting van een volkomen willekeurig slachtoffer, wiens leven daardoor voorgoed is veranderd. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting van verdachte geen grond om de straf te verminderen. Dit is immers niet aan het Openbaar Ministerie te wijten. Deze zaak is aan het rollen gebracht door een DNA-match die pas veel later is ontdekt; het gaat om een “cold case” zaak. Er is geen overschrijding van de redelijke termijn. Ook de omstandigheid dat de verjaringstermijn voor verkrachting na het plegen van het feit eerst is verlengd en vervolgens is afgeschaft levert naar het oordeel van de rechtbank geen grond op voor strafvermindering.
De rechtbank zal alles overwegende aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur die is gevorderd door de officier van justitie.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 1993, p. AD01 001-003
3.Proces-verbaal vervolg aangifte d.d. 18 november 1993, p. AD01 004-005
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 november 1993, p. AD02 003-006
5.Proces-verbaal 2e aanvulling aangifte d.d. 22 november 1993, p. AD01 006-008
6.Een geschrift, te weten een onderzoeksrapport zedendelicten, met fotobijlagen, p. AD04 020-035
7.Rapport NFI d.d. 14 oktober 2019 met bijlage, p. AD04 046-047
8.Rapport NFI d.d. 12 november 2019, p AD04 048-049
9.Rapport NFI d.d. 4 december 2020, p. AD04 053-057
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2020, p. AD05 042