ECLI:NL:RBAMS:2021:2737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/751259-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaren en zes maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De verdediging heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in Polen in strijd zijn met de mensenrechten en dat de overlevering daarom geweigerd moet worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve en actuele gegevens zijn over de detentieomstandigheden die een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling kunnen aantonen. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in overweging genomen, maar heeft geen zwaarwegende gronden gevonden om aan te nemen dat de rechten van de opgeëiste persoon in gevaar komen bij overlevering aan Polen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751259-21
RK nummer: 21/1426
Datum uitspraak: 25 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2021 door de
Sąd Okręgowy (Circuit Court) in Nowy Sącz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.F. Nelisse, advocaat te Schiedam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
Sąd Rejonowy (District Court)in Zakopane (Polen) van 12 december 2018 (referentienummer: II K 514/18). Het vonnis is onherroepelijk geworden op 20 december 2018.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zes maanden en elf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(poging tot) diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
en:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
5. Artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld [1] , bestaan er in de rechtsorde van Polen dusdanige structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, dat de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet langer waarborgt (stap 1). Deze systemische gebreken kunnen negatieve gevolgen hebben voor alle gerechten en voor alle rechters in Polen, met als gevolg dat die systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon (stap 2).
Gelet op wat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) op 25 juli 2018 (
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)) [2] en 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) heeft geoordeeld [3] , dient de rechtbank te beoordelen of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, en rekening houdend met de eventueel door Polen verstrekte gegevens, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd (stap 3).
Het is in het kader van stap 3 in beginsel aan de opgeëiste persoon en zijn raadsman om, voor zover hij zich beroept op een reeds voltooide schending van zijn recht op een eerlijk proces, waar mogelijk, informatie te verstrekken die relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft op dit punt geen concrete informatie verstrekt.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de rechtbank ook ambtshalve niet beschikt over dergelijke gegevens komt de rechtbank, met de officier van justitie, tot het oordeel dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteeld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij is mishandeld toen hij gedetineerd zat in Polen. De situatie in Poolse gevangenissen is in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden teneinde aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Polen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden toegestaan nu niet is gebleken van een algemeen reëel gevaar op mensenrechtenschending in Poolse detentie-instellingen. Er zijn in dit verband door de verdediging geen actuele en naar behoren bijgewerkte gegevens uit een objectieve bron aangedragen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het toetsingskader dat voortvloeit uit het arrest van het HvJ EU van 5 april 2016 (
Aranyosi en Căldăraru) [4] is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de algemene detentieomstandigheden in Poolse gevangenissen er door de verdediging geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens zijn verstrekt. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de rechtbank ook ambtshalve niet beschikt over dergelijke gegevens, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van haar eerder (onder andere op 22 oktober 2018 [5] ) uitgezette lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het (subsidiaire) aanhoudingsverzoek af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 184, 300, 304 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy (Circuit Court) in Nowy Sącz(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2021.
De oudste rechter is buiten staat
deze beslissing mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer: Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420.
2.HvJ EU 25 juli 2018, C-216/18 PPU, ECLI :EU:C:2018:586 (
3.HvJ EU 17 december 2020, C354/20 PPU en C412/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1033 (
4.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198
5.Rb. Amsterdam 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7507.