4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
- i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
- ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB staat in onderdeel d) het volgende vermeld:
the person will be personally served with this decision without delay after the surrender;
when served with the decision, the person will be expressly informed of the right to a retrial or appeal, in which he has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
the person will be informed of the timeframe within which he has to request a retrial or appeal, which will be 30 days.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mails van 12 oktober 2020 de volgende aanvullende informatie verstrekt op vragen van het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC):
a) Het gaat om een beslissing in tweede aanleg, het vonnis van het Gerechtshof Milaan nr. 445/2019 d.d. 21-01-2019 dat op 07-04-2019 onherroepelijk is geworden;
b) Uit de stukken van ons ressortsparket blijkt dat [opgeëiste persoon] voortvluchtig was zowel tijdens het proces in eerste aanleg als tijdens het proces in tweede aanleg. In het dossier van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf bevinden zich geen stukken m.b.t de betekeningen van de datum en de plaats van de zitting omdat die deel uitmaken van het dossier van het Gerechtshof, een ander justitieel orgaan;
c) [opgeëiste persoon] werd vertegenwoordigd door een toegevoegd advocaat Mr. Renata D’Amico, ingeschreven bij de balie van Monza, en derhalve was er geen machtiging om hem te vertegenwoordigen;
d) In het uitvoeringsdossier bevinden zich geen stukken aangaande de ontvangst in persoon van het vonnis, aangezien het stukken betreft die zich eventueel in het dossier van het Gerechtshof bevinden, een ander justitieel orgaan;
e) [opgeëiste persoon] zou om een nieuw proces kunnen vragen. Daarin is voorzien bij art. 175 Sv.
Uit de stukken in mijn bezit blijkt dat het Bureau RC bij de Rechtbank Monza voor de strafbare feiten in zake waarvan een veroordelend vonnis is uitgesproken en een EAB is uitgevaardigd, op 15-7-2014 een bevel tot voorlopige hechtenis heeft uitgevaardigd dat niet ten uitvoer is gelegd omdat [opgeëiste persoon] onvindbaar was; de betreffende persoon heeft verschillende aliassen, waaronder [alias opgeëiste persoon 2] , [alias opgeëiste persoon 3] , geboren op[alias geboortedag] -1979, [alias opgeëiste persoon 1] , geboren op [alias geboortedag] -1979, [alias opgeëiste persoon 4] , geboren op [alias geboortedag] -1979.
In het uitvoeringsdossier bevinden zich geen verdere stukken; als die er zijn, dan bevinden ze zich in het dossier van het Arrondissementsparket Monza dat destijds het onderzoek heeft verricht. Ik kan het verzoek natuurlijk doorzenden aan laatstgenoemd parket, maar waarschijnlijk zou u dan niet uiterlijk morgen antwoord daarop krijgen. Ik wijs erop dat het Ressortsparket een onderzoeksinstantie in tweede aanleg is, en anders dan het Arrondissementsparket geen opsporingsonderzoek verricht, en derhalve niet in het bezit is van gedetailleerde informatie t.a.v. het onderzoek, betekeningen en identificatie van de persoon in kwestie.
Ik wijs hoe dan ook op wat in de vorige e-mail is aangegeven, en benadruk dat als voldaan is aan de voorwaarden als gesteld in art. 175 Sv de veroordeelde een bezwaarschrift kan indienen bij het Gerechtshof Milaan dat op grond van de stukken zal beslissen.
Bij tussenuitspraak van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank de volgende vragen aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
-
Heeft de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis gehad van de procedure of van de beslissing in hoger beroep bij het Gerechtshof Milaan en heeft hij vrijwillig afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden?
-
Zal hij na overlevering daadwerkelijk toegelaten worden tot het instellen van verzet en zal hij het recht hebben daaraan deel te nemen en bestaat dan het recht op een procedure, waarop hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing? De rechtbank wijst er hierbij op dat zowel in het EAB als in de aanvullende informatie is meegedeeld dat de beslissing van het Gerechtshof Milaan van 21 januari 2019 – de grondslag van onderhavig EAB – op 7 april 2019 onherroepelijk is geworden.
Deze vragen zijn in april 2021 beantwoord door het Italiaanse Ministerie van Justitie (en tevens ter kennisgeving aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gezonden):
“Met betrekking tot het recht op heropening van het strafproces bevestigen wij dat dit wordt gegarandeerd overeenkomstig de bepalingen die zijn neergelegd in de tekst van artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van strafvordering [cpp = codice di procedura penali], die erin voorzien dat verdachten die zijn veroordeeld zonder dat zij daarbij aanwezig waren, de mogelijkheid hebben een nieuwe termijn te verzoeken en te verkrijgen om de beslissing aan te vechten, als het bewijs ontbreekt dat zij daadwerkelijk kennis hebben gehad van het proces of de beslissing, in het bijzonder is in lid 2 bis van datzelfde artikel in het geval van uitlevering door het buitenland voorzien in een termijn van dertig dagen vastgesteld op straffe van verval, om het verzoek te doen een nieuwe termijn te krijgen om het in zijn afwezigheid gewezen vonnis aan te vechten Deze termijn gaat in vanaf de overlevering van de veroordeelde.
Daarom kan een verdachte in het geval waarin een veroordeling is uitgesproken naar aanleiding van een proces waarbij hij niet aanwezig was, een nieuw proces krijgen in zijn aanwezigheid door gebruik te maken van het principe van het herstel van de termijn voor het stellen van een rechtsmiddel, zoals is geregeld in art 175, lid 2 en lid 2 bis van het Italiaanse Wetboek van strafvordering, waarbij het de bevoegdheid van de Italiaanse rechter blijft om te beoordelen of aan de voorwaarden van de nationale wetgeving voor de inwilliging van het verzoek is voldaan.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gepersisteerd bij zijn standpunt dat geen sprake is van een garantie zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. De nieuwe informatie die is verstrekt bevat geen antwoord op de vragen die de rechtbank heeft gesteld. Er is nog steeds geen sprake van een onvoorwaardelijke verzetgarantie en er is nog steeds geen informatie verstrekt over de betekening van de relevante stukken. Daarom dient de overlevering op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Er zijn vragen gesteld in het licht van artikel 12 OLW, toen er nog sprake van een
imperatieveweigeringsgrond was. De rechtbank had toen geen andere optie dan de overlevering te weigeren, indien een weigeringsgrond zich voordeed. Dat kan thans wel, omdat er na de herimplementatie sprake is van een
facultatieveweigeringsgrond.
De opgeëiste persoon stond zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als voortvluchtig te boek. In een eerdere overleveringszaak waarin een gelijksoortige situatie aan de orde was, heeft de Italiaanse officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij verwachtte dat de opgeëiste persoon een nieuw proces zou krijgen.
In deze zaak hebben de Italiaanse autoriteiten niet vooruit willen lopen op de beslissing van het Gerechtshof op een eventuele verzetsprocedure die door de opgeëiste persoon kan worden ingesteld. Dat laat onverlet dat hij een verzoek om een nieuw proces kan indienen en alleen als kan worden aangetoond dat de opgeëiste persoon wel aanwezig had kunnen zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep, en dus zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, dan zal hij geen nieuw proces krijgen. Indien niet kan worden aangetoond dat de opgeëiste persoon aanwezig had kunnen zijn, dan kan hij een nieuw proces krijgen. Gelet daarop kan de rechtbank afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. .
1. De OLW is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
2. In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de hiervoor in de inleiding bedoelde omstandigheden (genoemd in artikel 12, sub a tot en met c, OLW danwel artikel 12, sub d, OLW) heeft voorgedaan.
3. Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
5. In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doet van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat.
6. In het kader van de in overweging 4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatieof heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden.Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg.
7. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8. Komt de rechtbank na de in de overwegingen 4 – 7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
9. Zoals de rechtbank reeds in de inleiding heeft vastgesteld, strekt het EAB tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
10. Uit de hiervoor genoemde informatie blijkt voorts dat de in artikel 12, sub d, OLW genoemde omstandigheid zich niet voordoet. De Italiaanse justitiële autoriteiten hebben weliswaar een verzetgarantie verstrekt, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dat er sprake is van een onvoorwaardelijke garantie.
11. Blijkens de verstrekte informatie gaat er na de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië een termijn lopen waarbinnen hij kan verzoeken om een nieuw proces dat in zijn aanwezigheid zal worden gevoerd. Voorwaarde voor het verkrijgen van een nieuw proces is klaarblijkelijk op grond van het toepasselijke artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering, dat het bewijs ontbreekt dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van het proces of de beslissing die buiten zijn aanwezigheid is gevoerd of uitgesproken.
12. Vast staat dat de opgeëiste persoon als ‘voortvluchtig’ te boek staat in Italië. Dit zou er op kunnen wijzen dat hij niet daadwerkelijk kennis heeft gehad van het proces in hoger beroep en/of het arrest dat is gewezen. Er zijn echter, ook na daartoe strekkende vragen door de rechtbank, geen gegevens verstrekt over de vraag of de opgeëiste persoon overigens kennis heeft gehad of kunnen hebben van de procedure in hoger beroep dan wel de beslissing in hoger beroep. In het bijzonder ontbreken gegevens met betrekking tot (de wijze van) betekening van de datum en de plaats van de zitting, of het verstrekken van de uitspraak.
13. Tegen die achtergrond kan de rechtbank (anders dan in de door de officier van justitie genoemde eerdere overleveringszaak) niet vaststellen dat de opgeëiste persoon indien hij na zijn overlevering aan Italië verzet instelt, daadwerkelijk een nieuw proces kan krijgen. Van een onvoorwaardelijke verzetgarantie kan niet worden gesproken, gelet op hetgeen door de uitvaardigende justitiële autoriteit is meegedeeld over de toepasselijke Italiaanse regeling.
14. Bij gebreke van nadere gegevens, in het bijzonder met betrekking tot (de wijze van) betekeningen van de datum en plaats van de zitting, of het verstrekken van de uitspraak, kan voorts niet worden vastgesteld of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in dit geval bij overlevering voldoende zullen zijn gewaarborgd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.