ECLI:NL:RBAMS:2021:2713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
13/751613-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van onvoldoende waarborg voor verdedigingsrechten in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Albanië, staat als 'voortvluchtig' te boek in Italië, wat de rechtbank deed twijfelen aan de waarborgen voor zijn verdedigingsrechten. De rechtbank constateerde dat er geen gegevens beschikbaar waren over de kennis van de opgeëiste persoon van de procedure in hoger beroep en de bijbehorende uitspraak. Dit gebrek aan informatie leidde tot de conclusie dat de opgeëiste persoon mogelijk niet in staat zou zijn om zijn rechten adequaat te verdedigen na overlevering. De rechtbank weigerde daarom de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon voldoende gewaarborgd zouden zijn. De rechtbank benadrukte dat de Italiaanse autoriteiten geen onvoorwaardelijke verzetgarantie hadden verstrekt en dat er onvoldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis had van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751613-20
RK nummer: 20/3808
Datum uitspraak: 20 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2019 door
the Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Milan(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te Albanië op [geboortedag] 1978,
alias:
[alias opgeëiste persoon 1], geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [alias geboortedag] 1979
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 oktober 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. E. Stam, waarnemend voor mr. R.I. Takens, beiden advocaat te Amsterdam. Nadat het niet was gelukt om de opgeëiste persoon via een videoverbinding te horen, heeft de raadsman telefonisch contact gehad met de opgeëiste persoon, waarbij de opgeëiste persoon heeft aangegeven afstand te doen van zijn recht om op de zitting te worden gehoord. De raadsman heeft laten weten te zijn gemachtigd om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak van 27 oktober 2020 [1]
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting bij tussenuitspraak van 27 oktober 2020 heropend
en meteen geschorst voor het stellen van nadere vragen aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 4 november 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 november 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft bij schriftelijke verklaring van 2 november 2020 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en is wederom vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. E. Stam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW (oud) uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tevens is beslist de overleveringsdetentie niet te schorsen, ingevolge het toetsingskader als is uiteengezet in de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 [2] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de antwoorden op de vragen die bij tussenuitspraak van 27 oktober 2020 zijn gesteld af te wachten.
Zitting 6 mei 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 6 mei 2021 . Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is wederom vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. E. Stam.
Nadat het opnieuw niet was gelukt om de opgeëiste persoon via een videoverbinding te horen, heeft de raadsman meegedeeld dat hij het zich mogelijk voordoen van deze situatie op voorhand met de opgeëiste persoon heeft besproken en dat de opgeëiste persoon hem te kennen heeft gegeven dat hij een beslissing wil in het overleveringsverzoek en hij daarom geen aanhoudingsverzoek zal doen, maar afstand doet. Om die reden wordt de zitting buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon voortgezet. De raadsman is gemachtigd om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
Met instemming van de officier van justitie en de raadsman hervat de rechtbank het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van
4 november 2020.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en heeft vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgment n. 445/2019 – Reg. Gen. – R.G.N.R. n.7086/2014, issued on 21.1.2019 by the Court of Appeal of Milan, first division, overturning judgment 2680/2016 of 8.7.2016 of the Ordinary Court of MONZA, final on 7.4.2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en zeven maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 21 januari 2019.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
  • i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
  • ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB staat in onderdeel d) het volgende vermeld:
the person will be personally served with this decision without delay after the surrender;
  • when served with the decision, the person will be expressly informed of the right to a retrial or appeal, in which he has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
  • the person will be informed of the timeframe within which he has to request a retrial or appeal, which will be 30 days.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mails van 12 oktober 2020 de volgende aanvullende informatie verstrekt op vragen van het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC):
a) Het gaat om een beslissing in tweede aanleg, het vonnis van het Gerechtshof Milaan nr. 445/2019 d.d. 21-01-2019 dat op 07-04-2019 onherroepelijk is geworden;
b) Uit de stukken van ons ressortsparket blijkt dat [opgeëiste persoon] voortvluchtig was zowel tijdens het proces in eerste aanleg als tijdens het proces in tweede aanleg. In het dossier van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf bevinden zich geen stukken m.b.t de betekeningen van de datum en de plaats van de zitting omdat die deel uitmaken van het dossier van het Gerechtshof, een ander justitieel orgaan;
c) [opgeëiste persoon] werd vertegenwoordigd door een toegevoegd advocaat Mr. Renata D’Amico, ingeschreven bij de balie van Monza, en derhalve was er geen machtiging om hem te vertegenwoordigen;
d) In het uitvoeringsdossier bevinden zich geen stukken aangaande de ontvangst in persoon van het vonnis, aangezien het stukken betreft die zich eventueel in het dossier van het Gerechtshof bevinden, een ander justitieel orgaan;
e) [opgeëiste persoon] zou om een nieuw proces kunnen vragen. Daarin is voorzien bij art. 175 Sv.
en:
Uit de stukken in mijn bezit blijkt dat het Bureau RC bij de Rechtbank Monza voor de strafbare feiten in zake waarvan een veroordelend vonnis is uitgesproken en een EAB is uitgevaardigd, op 15-7-2014 een bevel tot voorlopige hechtenis heeft uitgevaardigd dat niet ten uitvoer is gelegd omdat [opgeëiste persoon] onvindbaar was; de betreffende persoon heeft verschillende aliassen, waaronder [alias opgeëiste persoon 2] , [alias opgeëiste persoon 3] , geboren op[alias geboortedag] -1979, [alias opgeëiste persoon 1] , geboren op [alias geboortedag] -1979, [alias opgeëiste persoon 4] , geboren op [alias geboortedag] -1979.
In het uitvoeringsdossier bevinden zich geen verdere stukken; als die er zijn, dan bevinden ze zich in het dossier van het Arrondissementsparket Monza dat destijds het onderzoek heeft verricht. Ik kan het verzoek natuurlijk doorzenden aan laatstgenoemd parket, maar waarschijnlijk zou u dan niet uiterlijk morgen antwoord daarop krijgen. Ik wijs erop dat het Ressortsparket een onderzoeksinstantie in tweede aanleg is, en anders dan het Arrondissementsparket geen opsporingsonderzoek verricht, en derhalve niet in het bezit is van gedetailleerde informatie t.a.v. het onderzoek, betekeningen en identificatie van de persoon in kwestie.
Ik wijs hoe dan ook op wat in de vorige e-mail is aangegeven, en benadruk dat als voldaan is aan de voorwaarden als gesteld in art. 175 Sv de veroordeelde een bezwaarschrift kan indienen bij het Gerechtshof Milaan dat op grond van de stukken zal beslissen.
Bij tussenuitspraak van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank de volgende vragen aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
-
Heeft de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis gehad van de procedure of van de beslissing in hoger beroep bij het Gerechtshof Milaan en heeft hij vrijwillig afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden?
-
Zal hij na overlevering daadwerkelijk toegelaten worden tot het instellen van verzet en zal hij het recht hebben daaraan deel te nemen en bestaat dan het recht op een procedure, waarop hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing? De rechtbank wijst er hierbij op dat zowel in het EAB als in de aanvullende informatie is meegedeeld dat de beslissing van het Gerechtshof Milaan van 21 januari 2019 – de grondslag van onderhavig EAB – op 7 april 2019 onherroepelijk is geworden.
Deze vragen zijn in april 2021 beantwoord door het Italiaanse Ministerie van Justitie (en tevens ter kennisgeving aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gezonden):
“Met betrekking tot het recht op heropening van het strafproces bevestigen wij dat dit wordt gegarandeerd overeenkomstig de bepalingen die zijn neergelegd in de tekst van artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van strafvordering [cpp = codice di procedura penali], die erin voorzien dat verdachten die zijn veroordeeld zonder dat zij daarbij aanwezig waren, de mogelijkheid hebben een nieuwe termijn te verzoeken en te verkrijgen om de beslissing aan te vechten, als het bewijs ontbreekt dat zij daadwerkelijk kennis hebben gehad van het proces of de beslissing, in het bijzonder is in lid 2 bis van datzelfde artikel in het geval van uitlevering door het buitenland voorzien in een termijn van dertig dagen vastgesteld op straffe van verval, om het verzoek te doen een nieuwe termijn te krijgen om het in zijn afwezigheid gewezen vonnis aan te vechten Deze termijn gaat in vanaf de overlevering van de veroordeelde.
Daarom kan een verdachte in het geval waarin een veroordeling is uitgesproken naar aanleiding van een proces waarbij hij niet aanwezig was, een nieuw proces krijgen in zijn aanwezigheid door gebruik te maken van het principe van het herstel van de termijn voor het stellen van een rechtsmiddel, zoals is geregeld in art 175, lid 2 en lid 2 bis van het Italiaanse Wetboek van strafvordering, waarbij het de bevoegdheid van de Italiaanse rechter blijft om te beoordelen of aan de voorwaarden van de nationale wetgeving voor de inwilliging van het verzoek is voldaan.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gepersisteerd bij zijn standpunt dat geen sprake is van een garantie zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. De nieuwe informatie die is verstrekt bevat geen antwoord op de vragen die de rechtbank heeft gesteld. Er is nog steeds geen sprake van een onvoorwaardelijke verzetgarantie en er is nog steeds geen informatie verstrekt over de betekening van de relevante stukken. Daarom dient de overlevering op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Er zijn vragen gesteld in het licht van artikel 12 OLW, toen er nog sprake van een
imperatieveweigeringsgrond was. De rechtbank had toen geen andere optie dan de overlevering te weigeren, indien een weigeringsgrond zich voordeed. Dat kan thans wel, omdat er na de herimplementatie sprake is van een
facultatieveweigeringsgrond.
De opgeëiste persoon stond zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als voortvluchtig te boek. In een eerdere overleveringszaak waarin een gelijksoortige situatie aan de orde was, heeft de Italiaanse officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij verwachtte dat de opgeëiste persoon een nieuw proces zou krijgen.
In deze zaak hebben de Italiaanse autoriteiten niet vooruit willen lopen op de beslissing van het Gerechtshof op een eventuele verzetsprocedure die door de opgeëiste persoon kan worden ingesteld. Dat laat onverlet dat hij een verzoek om een nieuw proces kan indienen en alleen als kan worden aangetoond dat de opgeëiste persoon wel aanwezig had kunnen zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep, en dus zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, dan zal hij geen nieuw proces krijgen. Indien niet kan worden aangetoond dat de opgeëiste persoon aanwezig had kunnen zijn, dan kan hij een nieuw proces krijgen. Gelet daarop kan de rechtbank afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. .
Oordeel van de rechtbank
1. De OLW is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
2. In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de hiervoor in de inleiding bedoelde omstandigheden (genoemd in artikel 12, sub a tot en met c, OLW danwel artikel 12, sub d, OLW) heeft voorgedaan.
3. Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
5. In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doet van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [3]
6. In het kader van de in overweging 4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [4] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [5] Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [6]
7. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [7]
8. Komt de rechtbank na de in de overwegingen 4 – 7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
9. Zoals de rechtbank reeds in de inleiding heeft vastgesteld, strekt het EAB tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
10. Uit de hiervoor genoemde informatie blijkt voorts dat de in artikel 12, sub d, OLW genoemde omstandigheid zich niet voordoet. De Italiaanse justitiële autoriteiten hebben weliswaar een verzetgarantie verstrekt, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dat er sprake is van een onvoorwaardelijke garantie.
11. Blijkens de verstrekte informatie gaat er na de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië een termijn lopen waarbinnen hij kan verzoeken om een nieuw proces dat in zijn aanwezigheid zal worden gevoerd. Voorwaarde voor het verkrijgen van een nieuw proces is klaarblijkelijk op grond van het toepasselijke artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering, dat het bewijs ontbreekt dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van het proces of de beslissing die buiten zijn aanwezigheid is gevoerd of uitgesproken.
12. Vast staat dat de opgeëiste persoon als ‘voortvluchtig’ te boek staat in Italië. Dit zou er op kunnen wijzen dat hij niet daadwerkelijk kennis heeft gehad van het proces in hoger beroep en/of het arrest dat is gewezen. Er zijn echter, ook na daartoe strekkende vragen door de rechtbank, geen gegevens verstrekt over de vraag of de opgeëiste persoon overigens kennis heeft gehad of kunnen hebben van de procedure in hoger beroep dan wel de beslissing in hoger beroep. In het bijzonder ontbreken gegevens met betrekking tot (de wijze van) betekening van de datum en de plaats van de zitting, of het verstrekken van de uitspraak.
13. Tegen die achtergrond kan de rechtbank (anders dan in de door de officier van justitie genoemde eerdere overleveringszaak) niet vaststellen dat de opgeëiste persoon indien hij na zijn overlevering aan Italië verzet instelt, daadwerkelijk een nieuw proces kan krijgen. Van een onvoorwaardelijke verzetgarantie kan niet worden gesproken, gelet op hetgeen door de uitvaardigende justitiële autoriteit is meegedeeld over de toepasselijke Italiaanse regeling.
14. Bij gebreke van nadere gegevens, in het bijzonder met betrekking tot (de wijze van) betekeningen van de datum en plaats van de zitting, of het verstrekken van de uitspraak, kan voorts niet worden vastgesteld of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in dit geval bij overlevering voldoende zullen zijn gewaarborgd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.
7. Beslissing
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]alias
[alias opgeëiste persoon 1]aan
the Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Milan(Italië).
HEFT OPhet bevel gevangenhouding.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU,
4.
5.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
6.
7.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (