ECLI:NL:RBAMS:2021:2651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
13/157972-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door scooterbestuurder onder invloed

Op 26 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een scooterbestuurder die betrokken was bij een verkeersongeval op 31 oktober 2019. De bestuurder, die onder invloed van alcohol was, reed tegen een paaltje aan, waardoor de passagier op de scooter letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder zich niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen en sprak hem vrij van de overtredingen van artikel 6 en 5 van de Wegenverkeerswet (WVW). De bestuurder had de plaats van het ongeval verlaten, maar omdat zijn identiteit bekend was bij de passagier, werd hij niet schuldig bevonden aan het niet verlenen van hulp, zoals bedoeld in artikel 7 WVW. Wel werd hij veroordeeld voor het niet meewerken aan een bloedonderzoek, waarvoor een taakstraf van 20 uur werd opgelegd. Voor het rijden zonder rijbewijs werd geen straf opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet als gevaarzettend konden worden aangemerkt, en dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/157972-20 (Promis)
Datum uitspraak: 26 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Velleman en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. M.A.C. van Vuuren naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) op 31 oktober 2019;
subsidiairovertreding van artikel 5 WVW op 31 oktober 2019;
2. overtreding van artikel 7 WVW op 31 oktober 2019;
3. overtreding van artikel 163, zesde lid, WVW op 1 november 2019;
4. overtreding van artikel 107 WVW op 31 oktober 2019.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4. Ten aanzien van feit 1 primair heeft hij het volgende aangevoerd. Verdachte reed niet hard en voerde verlichting. Het paaltje waar hij tegenaan is gereden moet daarom voor hem goed zichtbaar zijn geweest. Verdachte had alle gelegenheid om het paaltje te ontwijken. Verdachte was onder invloed van alcohol en dit is de dominante factor geweest in het ontstaan van de aanrijding tegen het paaltje. De schade aan de voorkant van de scooter sluit aan op de schade die de politie aan het paaltje vaststelt. Daarom is aannemelijk dat verdachte al in contact kwam met het paaltje nog voordat [naam passagier] – die als passagier op de scooter zat – met haar been het paaltje kan hebben geraakt. De verklaring van verdachte, dat de scooter ten val kwam omdat [naam passagier] been tijdens het passeren zodanig uitstak dat deze het paaltje raakte, is niet aannemelijk. Verdachte heeft een motorvoertuig bestuurd en daarmee een ongeval veroorzaakt, terwijl hij niet tot het behoorlijk besturen daarvan in staat kan worden geacht. Hij heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen in het verkeer. [naam passagier] heeft als gevolg van die gedragingen een botbreuk opgelopen die operatief hersteld moest worden. Na de operatie moest zij haar been zes weken onbelast laten. Daarmee is sprake van zwaar lichamelijk letsel of in ieder geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het staat zonder meer vast dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten. Daarmee staat vast dat sprake is geweest van opzet op feit 2.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij alcohol heeft gedronken. Dit wordt door de verklaring van [naam passagier] bevestigd. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat hij verkeerde in een toestand zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW. Het voorlopige ademonderzoek levert eveneens een indicatie op dat verdachte onder invloed was. Vervolgens is verdachte bevolen mee te werken aan een speekseltekst en een bloedonderzoek, hetgeen hij heeft geweigerd. Ook dit feit kan worden bewezen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte kan feit 4 worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van feit 1 primair.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman – onder verwijzing naar voorbeelden uit de jurisprudentie – aangevoerd dat de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak niet kunnen worden aangemerkt als overtreding van artikel 6 WVW. Tevens kan het letsel dat [naam passagier] heeft opgelopen niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] en hierover is te weinig bekend om te kunnen vaststellen dat hierdoor een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van de bewijsbaarheid van feit 2 heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een verkeersongeval als gevolg waarvan [naam passagier] , die als passagier op de scooter zat die door verdachte werd bestuurd, letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken onderbeen. Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij – terwijl hij geen geldig rijbewijs had en onder invloed van alcohol was – die scooter heeft bestuurd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van dat verkeersongeval (feit 1 primair) en zo niet, of hij zich gevaarlijk en/of hinderlijk in het verkeer heeft gedragen (feit 1 subsidiair).
Bespreking van feit 1 primair
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, moet een bepaalde mate van schuld worden vastgesteld. Alleen wanneer er sprake is van aanmerkelijke schuld – een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid – kan een verdachte strafrechtelijk worden veroordeeld voor overtreding van artikel 6 WVW.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte was onder invloed. Hij bestuurde een scooter terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs. Uit zijn verklaring en de situatie ter plaatse kan worden aangenomen dat verdachte niet met een hoge snelheid heeft gereden. Verdachte heeft het parkeerterrein verlaten en wilde het fietspad oprijden. Bij de (vrij smalle) toegang tot het fietspad staat midden op het pad een paaltje. Bij het passeren van dit paaltje, op de kruising van de IJdoornlaan met het Kadoelenpad, is verdachte met de scooter tegen dat paaltje aangekomen. De scooter is ten val gekomen. [naam passagier] zat als passagier op de scooter en heeft daarbij letsel opgelopen.
De rechtbank stelt op basis van de foto’s vast dat de ruimte op het pad aan beide zijden van het paaltje vrij smal is. Iets na het paaltje komt een T-splitsing; de bestuurder moet daar rechtsaf of linksaf het fietspad op. Meteen na het paaltje moet dus ingestuurd worden voor een bocht. De rechtbank kan zich voorstellen dat in deze situatie het paaltje gemakkelijk geraakt kan worden door een passerende scooter, ook door iemand die niet onder invloed is of die wel een rijbewijs heeft. Anders gezegd: de rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, en de aard en de ernst daarvan, geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid opleveren. Verdachte zal daarom van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Bespreking van feit 1 subsidiair
Voor een bewezenverklaring is vereist dat sprake is van een zekere mate van concreet gevaarzettend of hinderlijk gedrag in het verkeer. Hierboven heeft de rechtbank op basis van het dossier vastgesteld hoe het feit zich heeft voltrokken. Uit het dossier blijkt niet van concrete gevaarzettende handelingen van verdachte. Weliswaar hebben verdachte en [naam passagier] verklaard dat zij alcohol hadden gedronken en heeft verdachte vervolgens de scooter bestuurd zonder dat hij een rijbewijs had, maar dit is onvoldoende voor de conclusie dat verdachte gevaarzettend heeft gehandeld. Het is immers niet gebleken dat die omstandigheden de reden zijn geweest dat hij tegen het paaltje is aangereden.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat het ongeval het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij [naam passagier] letsel heeft opgelopen. Verdachte valt hier strafrechtelijk geen verwijt van te maken.
Ook van feit 1 subsidiair wordt verdachte vrijgesproken.
3.3.2
Oordeel over feit 2
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, feit 2 bewezen op basis van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte). Nu de raadsman over dit feit geen standpunt heeft ingenomen, zal de rechtbank dit oordeel niet nader motiveren.
3.3.3
Oordeel over de feiten 3 en 4
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, op basis van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van verdachte) bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 3 en 4. Gelet op het standpunt van de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2:
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam aan de IJdoornlaan, op 31 oktober 2019 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [naam passagier] ) letsel was toegebracht;
ten aanzien van feit 3:
op 1 november 2019 te Amsterdam als degene tegen wie de verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (snorscooter) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van alcohol en/of een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen;
ten aanzien van feit 4:
op 31 oktober 2019 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (snorscooter) heeft gereden op de weg, IJdoornlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

5.1
Ten aanzien van feit 2
5.1.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat artikel 7 WVW ertoe strekt de identiteit te achterhalen van de persoon die schade en/of letsel bij een ander heeft veroorzaakt en te voorkomen dat die ander daarna in een hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten nog voordat de ambulance ter plaatse was. Het verlaten van de plaats van het ongeval levert daarom in dit geval een strafbaar feit op.
5.1.2
Standpunt van de verdediging
De identiteit van verdachte was bij [naam passagier] al bekend, omdat zij een relatie hadden. Artikel 7 WVW strekt niet tot vaststelling van de identiteit van degene die schade en/of letsel heeft veroorzaakt door anderen dan diegenen aan wie schade en/of letsel is toegebracht. Daarmee is voldaan aan hetgeen in artikel 7, tweede lid, WVW is bepaald. Verdachte heeft [naam passagier] bovendien niet in hulpeloze toestand achtergelaten. Omstanders hadden zich immers al over haar ontfermd en hadden verdachte ervan op de hoogte gesteld dat de ambulance was gebeld. De strekking van artikel 7 WVW is dan ook nageleefd. Het verlaten van de plaats van het ongeval levert daarom geen strafbaar feit op. Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.3
Oordeel van de rechtbank
Hierboven heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte als bestuurder van een scooter betrokken is geweest bij een eenzijdig verkeersongeval, waarbij aan [naam passagier] letsel is toegebracht. Verdachte is kort na het ongeval weggereden, met achterlating van [naam passagier] . Dit is ten laste gelegd als overtreding van artikel 7, eerste lid onder a, WVW.
De rechtbank overweegt dat dit artikel beoogt veilig te stellen dat betrokkenen na een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker van dit ongeval aansprakelijk te kunnen stellen voor de geleden schade.
Artikel 7, tweede lid, WVW bepaalt dat het eerste lid onder a niet van toepassing is op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [naam passagier] ten tijde van het ten laste gelegde een relatie hadden. [naam passagier] bevond zich als passagier op de scooter die door verdachte werd bestuurd. De rechtbank stelt vast dat [naam passagier] dus bekend was met de identiteit van de veroorzaker van het verkeersongeval en dat verdachte – als veroorzaker daarvan – niet op de plaats van het ongeval hoefde te blijven ter vaststelling van zijn identiteit.
De rechtbank oordeelt derhalve dat de uitsluiting van de strafbaarheid, genoemd in artikel 7, tweede lid, WVW in dit geval van toepassing is.
Dit betekent dat de ten laste gelegde gedraging is bewezen, maar dat dit geen strafbaar feit oplevert. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 2.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat [naam passagier] , aan wie door het ongeval letsel was toegebracht, door de verdachte niet in hulpeloze toestand is achtergelaten, nu uit het dossier blijkt dat verdachte een inmiddels toegesnelde getuige heeft verzocht zorg te dragen voor het slachtoffer.
5.2
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
De feiten 3 en 4 zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen en een rijontzegging voor de duur van twaalf maanden. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in beschonken toestand als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden, de aard van het letsel dat aan [naam passagier] is toegebracht en de noodzaak tot medisch ingrijpen, de richtlijnen voor strafoplegging in het geval van aanmerkelijke schuld en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 4 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen. De officier van justitie heeft erop gewezen dat verdachte enkele weken na het bewezen geachte op 27 november 2019 opnieuw op een snorfiets heeft gereden en kennelijk onverbeterlijk is in zijn gedrag.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen straf op te leggen in verband met de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte op 3 september 2020 en op 3 maart 2021 is veroordeeld en bij een gelijktijdige behandeling van de feiten in de onderhavige zaak toen geen andere straf zou zijn opgelegd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het dossier en ter zitting is gebleken.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan een bloedonderzoek toen zijn medewerking hiertoe werd bevolen. Daarnaast heeft hij een scooter bestuurd zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs. Hij heeft hiermee getoond geen acht te slaan op de regels voor verkeersveiligheid.
Bij het bepalen van een gepaste straf houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Sinds het bewezen verklaarde is ruim anderhalf jaar verstreken.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 april 2021 blijkt dat verdachte na het bewezen verklaarde een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens het rijden zonder rijbewijs. Tevens blijkt daaruit dat verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam op 3 september 2020 onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Tevens is verdachte recent, op 3 maart 2021, door dezelfde strafkamer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat op zitting is gebleken dat verdachte sinds kort beschikt over een baan. Verdachte heeft de voorkeur uitgesproken voor de oplegging van een taakstraf, boven de oplegging van een geldboete.
Op basis van bovenstaande omstandigheden komt de rechtbank tot het volgende. Het niet opvolgen van een bevel tot medewerken aan een bloedonderzoek is een misdrijf. Aan verdachte zal hiervoor een taakstraf van 20 uur worden opgelegd. Voor het rijden zonder rijbewijs, wat een overtreding is, zal zij geen straf opleggen. Aangezien de verdachte over geen enkel rijbewijs beschikt ziet de rechtbank geen reden de door de officier van justitie gevraagde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 9a, 22c, 22d, 62, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart feit 1 primair en subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de feiten 2, 3 en 4 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 2:
Verklaart het onder feit 2 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van dat feit.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
Verklaart het onder de feiten 3 en 4 bewezene strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar voor de feiten 3 en 4.
Ten aanzien van feit 3:
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Ten aanzien van feit 4:
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.