ECLI:NL:RBAMS:2021:2544

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
13/751155-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 2 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Frankrijk, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 4 mei 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instelling in Nîmes, maar de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de opgeëiste persoon daar niet zal worden geplaatst. De verdediging betoogde dat deze garantie niet voldoende was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen individueel reëel gevaar bestond voor de opgeëiste persoon in andere detentie-instellingen zoals Bordeaux-Gradignan of Fresnes.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet zijn toegepast. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751155-21
RK nummer: 21/1154
Datum uitspraak: 18 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 februari 2021 door
the Public Prosecutor’s Office Judicial Court of Chalon-sur-Saône(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1988,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Eckhardt, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse en Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
contradictory judgementvan 15 oktober 2020 van
the Criminal Court of Chalon-sur-Saône(referentie: 18 043 000012, 1362/2020).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
4.2.
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank eerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.3.
Doet zich één van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.4.
In het EAB onder d) staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was op het proces dat tot het vonnis van 15 oktober 2020 heeft geleid, maar dat hij op
13 september 2020 in persoon is gedagvaard. Verder staat vermeld dat de opgeëiste persoon daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing zou kunnen worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen.
4.5.
De opgeëiste persoon heeft bevestigd dat hij niet aanwezig was op de zitting alsmede dat hij wel in persoon is opgeroepen voor deze zitting.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a van de OLW.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1: deelneming aan een criminele organisatie;
2: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6.
Detentieomstandigheden in Frankrijk; artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken – kort gezegd – geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Bij e-mail van 19 april 2021 heeft de uitvaardigende autoriteit de volgende informatie verstrekt:
I can guarantee you that [opgeëiste persoon] will not be incarcereted[de rechtbank begrijpt dat is bedoeld: ‘incarcerated’]
in the prison of Nîmes.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bovenstaande garantie niet voldoende is. Hij heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, nu niet duidelijk is in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na een eventuele feitelijke overlevering terecht zal komen. De mogelijkheid bestaat dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan of Fresnes zal worden geplaatst en dat daar zijn grondrechten zullen worden geschonden.
6.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan, nu de rechtbank alleen een algemeen gevaar heeft aangenomen ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes en de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in die detentie-instelling zal worden geplaatst.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5493) geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan geen reëel gevaar kan worden aangenomen dat personen die in deze detentie-instelling zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten.
In haar uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:40) heeft de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes geoordeeld dat geen sprake meer is van een reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten.
Uit de beschikbare informatie volgt dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in de detentie-instelling in Nîmes.
De rechtbank is van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon geen individueel reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere lijn, te weten: dat geen sprake is van een reëel gevaar dat personen die in de detentie-instelling in Fresnes of Bordeaux-Gradignan zijn gedetineerd, het risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor’s Office Judicial Court of Chalon-sur-Saône(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.