ECLI:NL:RBAMS:2021:2449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13.306575.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging van politieambtenaar met psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zonder aanleiding twee voorbijgangers op straat met een voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen en een politieagent heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- en verblijfplaats, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.G.J. van Ommeren. Tijdens de zitting op 16 april 2021 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte zware mishandeling van twee slachtoffers en bedreiging van een politieambtenaar op 3 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet uitsloot dat hij opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld voor pogingen tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 149 dagen opgelegd, rekening houdend met de psychische problematiek van de verdachte en de impact op de slachtoffers. Tevens is een zorgmachtiging verleend op basis van de Wet forensische zorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-306575-20
Datum uitspraak: 30 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- en verblijfplaats,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. R.G.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig. Ook mr. S. Burmeister, advocaat te Amsterdam, en mr. P.L.J. Smit, officier van justitie, waren daarbij aanwezig in het kader van een verzoekschrift tot afgifte van een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het verzoekschrift van officier van justitie mr. P.L.J. Smit en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Burmeister, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij:
op 3 december 2020 [slachtoffer 1] met een fles tegen het hoofd heeft geslagen. Dit is tenlastegelegd als zware mishandeling, subsidiair poging tot zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling;
op diezelfde dag [slachtoffer 2] heeft geslagen met een fles of een stomp voorwerp. Dit is verdachte tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling, subsidiair mishandeling;
bedreiging (subsidiair belediging) van politieambtenaar [slachtoffer 3] (aspirant van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op 3 december 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat ten aanzien van alle drie de feiten het onder primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij geen opzet heeft gehad op zijn gedragingen vanwege een psychose. Het letsel van [slachtoffer 1] kan daarnaast niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 kan mishandeling wel worden bewezen. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over feit 3.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van zware mishandeling (feit 1, primair)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 1] permanent letsel heeft opgelopen, bestaande uit tinnitus (oorsuizen) en hyperacusis (een overgevoeligheid voor normale, alledaagse geluiden). Dit letsel is echter niet tenlastegelegd. Het letsel dat wel in de tenlastelegging staat genoemd, te weten een geperforeerde/gescheurde trommelvlies en/of een (zware) hersenschudding, is korte tijd na het strafbare feit genezen. Dat maakt dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank is namelijk gebonden aan de tekst van de tenlastelegging. Zware mishandeling kan dus niet worden bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Veroordeling voor pogingen tot zware mishandeling (feit 1, subsidiair en feit 2 primair) en bedreiging (feit 3)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en [slachtoffer 2] (feit 2).
Het bewijs daarvoor wordt gevormd door het volgende. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beide aangifte gedaan van mishandeling en hebben verklaard dat verdachte hen tegen het hoofd heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte een fles in zijn hand had. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem sloeg met een voorwerp in zijn hand. Hij is één minuut eerder dan [slachtoffer 1] geslagen. Mogelijk is [slachtoffer 2] ook met een fles geslagen, maar dat is niet daadwerkelijk door een slachtoffer of een getuige gezien. Getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij een man zag lopen die met een fles iemand (de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 1] is geweest) op zijn hoofd sloeg. Tot slot heeft verdachte op de zitting bekend dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een klap heeft gegeven. Volgens verdachte was het niet zo hard; hij sprak van een ‘tikkie’.
De verdediging bestrijdt het opzet. Naar vaste jurisprudentie staat een eventuele psychose slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De vaststelling dat verdachte klaarblijkelijk de vrijheid niet of niet geheel had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege een mogelijke psychose sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen. Zelfs volledige ontoerekeningsvatbaarheid sluit niet uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen, nu het voor het aannemen daarvan enkel erom gaat of verdachte doelbewust heeft gehandeld en niet of het handelen hem kan worden toegerekend (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
Het is de rechtbank duidelijk dat verdachte kampt met psychische problemen. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte doelbewust gehandeld door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een voorwerp te slaan. Daarmee heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij ten gevolge van die klap zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 3 primair). [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van bedreiging en verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de tenlastegelegde woorden heeft geuit.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
op 3 december 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een fles tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair:
op 3 december 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een voorwerp tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 primair:
op 3 december 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] (aspirant van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik krijg jou kankerjong nog wel. Krijgt kogel voor kogel, tand om tand. Je gaat kogel krijgen. Als je keer rustig loopt op straat, je weet zelf G", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft de vraag opgeworpen of verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en heeft zich ten aanzien van deze vraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie vindt dat verdachte verminderd en wellicht ook sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Verdachte wilde niet meewerken aan het trajectconsult, waardoor geen uitspraak kon worden gedaan over de aard van zijn psychische problemen. Ook bij eerdere gelegenheden heeft verdachte geen medewerking verleend aan het psychologisch onderzoek. Uit het dossier en wat ter zitting ter sprake is gekomen komt wel duidelijk naar voren dat sprake is van psychische problematiek bij verdachte. Zo is hij erg verward, verklaart hij onsamenhangend en is hij om onduidelijke redenen agressief. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.

7.De motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt primair dat de rechtbank een zorgmachtiging moet afgeven voor verdachte. Zij heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van vier maanden en veertien dagen op te leggen, te vermeerderen met het aantal dagen dat nodig is om te beslissen op het verzoek tot afgifte van een zorgmachtiging en/of de toewijzing van de zorgmachtiging te laten aansluiten op de op te leggen gevangenisstraf. Subsidiair, mocht de rechtbank geen zorgmachtiging afgeven, heeft zij verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van zeven maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie te volgen in haar primaire eis, zodat verdachte kan worden behandeld in het kader van de zorgmachtiging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling en aan een bedreiging van een politieambtenaar. Verdachte heeft zonder enige aanleiding [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een voorwerp tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft met zijn gedrag inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van zijn slachtoffers. De slachtoffers hebben hier zowel fysiek als psychisch letsel van ondervonden. [slachtoffer 1] heeft een geperforeerd trommelvlies opgelopen en een hersenschudding. Hij heeft een tijd niet kunnen studeren en raakte snel overprikkeld als gevolg van het feit. Bovendien moet hij door het handelen van verdachte leren leven met permanent letsel, te weten chronische tinnitus en hyperacusis. Dit doet [slachtoffer 1] veel verdriet.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze adviseren voor een voltooide zware mishandeling door middel van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van zes maanden. De rechtbank houdt in straf verminderende zin rekening met het feit dat hier sprake is van twee onvoltooide delicten en dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hij is niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten veroordeeld De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat deze feiten verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend gezien de bij hem kennelijk aanwezige psychische stoornissen ten tijde van het plegen van deze feiten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf en de duur daarvan houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat zij een zorgmachtiging verleent op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). Deze zorgmachtiging heeft als kenmerk 700893FARK21-2566.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 149 dagen met aftrek van voorarrest. Alhoewel verdachte daarmee op de dag van de uitspraak de gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten, ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopige hechtenis van verdachte pas op te heffen op het tijdstip dat verdachte in het kader van de afgegeven zorgmachtiging in een GGZ-instelling kan worden geplaatst. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een door de strafrechter afgegeven zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2258)

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert 1.592,95 euro aan vergoeding van materiële schade en 4.000,- euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie vindt dat de vordering voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De raadsman heeft verzocht de vordering wat betreft het immateriële deel te matigen tot maximaal de helft, omdat in de onderbouwing aansluiting is gezocht bij twee uitspraken die op een situatie zien die niet is te vergelijken met deze zaak.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Wel acht de rechtbank een matiging op zijn plaats gelet op (tot op zekere hoogte) vergelijkbare zaken (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHAMS:2020:903). De rechtbank zal tevens de gevorderde schadevergoedingsmaatregel opleggen en verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat onder 1 primair is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair en feit 2 primair:
telkens: poging tot zware mishandeling
feit 3 primair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
149 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank
wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
toetot een bedrag van
€ 5.092,95 (zegge: vijfduizendtweeënnegentig euro en vijfennegentig cent)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van dit bedrag, bestaande uit
€ 1.592,95 (zegge: duizendvijfhonderdtweeënnegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en
€ 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro)immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 5.092,95 (zegge: vijfduizendtweeënnegentig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt gijzeling toegepast tot maximaal 60 dagen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
De rechtbank
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een kliniek van Arkin of een andere GGZ-instelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2021.