ECLI:NL:RBAMS:2021:2406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13-751635-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegaranties en terugkeergarantie

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 1 november 2019. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering werd voldaan. De zaak is behandeld op verschillende openbare zittingen, waarbij de rechtbank de behandeling meerdere keren heeft geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen over de terugkeergarantie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en er is een garantie gegeven door de Franse autoriteiten dat hij, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751635-19
RK nummer: 19/6235
Datum uitspraak: 12 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2019 door de
Madame le Procureur de la Republique près le Tribunal de Grande Instance de Bordeaux(Frankrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. de Boer, advocaat te Zutphen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen met betrekking tot de terugkeergarantie.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 12 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting wederom voor onbepaalde tijd geschorst, nu de aanvullende stukken pas zeer kort voor de zitting aan de raadsman zijn toegezonden en de raadsman derhalve onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 28 april 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis gewezen bij verstek op 24 oktober 2017 door de 5de kamer van de Correctionele rechtbank te Bordeaux.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Ingevolge artikel 12 OLW (nieuw) kan de overlevering worden geweigerd indien het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het EAB is vermeld dat overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
d. de beslissing niet in persoon aan de verdachte is betekend, maar:
1. hem na zijn overlevering onverwijld in persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten grond wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
2. hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het EAB.
In het EAB staat het volgende vermeld:
X3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk10 dagen vanaf de officiële kennisgeving van het vonnis gewezen door de Correctionele Rechtbank te Bordeaux.

De betrokkene zal VERZET kunnen aantekenen tegen dat vonnis. In dat geval zal het aanvankelijk vonnis vernietigd worden en zal hij opnieuw gevonnist worden voor deze feiten. Hij zal eerst voorgesteld worden aan de Juge des Libertés et de la Détention (Rechter van de Vrijheden en van de Detentie) die erover zal beslissen of de betrokkene al dan niet gedetineerd zal blijven tot aan de nieuwe terechtzitting op basis van het arrestatiebevel.

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing. Dit betekent dat ook de weigeringsgrond van artikel 6a OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
The Public Prosecutor to the Judicial Court of Bordeauxheeft op 23 januari 2019 de volgende garantie gegeven:
The French authorities solemnly guarantee that [opgeëiste persoon] , if convicted in France for the acts of which he is accused in the European Arrest Warrant of 11 March 2019, will be handed over to the Dutch judicial authorities to serve his sentence in the NETHERLANDS.
Bij brief van 11 maart 2021 is bevestigd dat deze terugkeergarantie nog steeds van kracht en geldig is.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Detentieomstandigheden

In een tussenuitspraak van deze rechtbank in een andere zaak is op 4 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5493) geoordeeld dat er geen algemeen gevaar is ten aanzien van de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes nog wel een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de e-mail van 22 februari 2021 heeft de Vice-Procureur près le Tribunal Judiciaire de Bordeaux laten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Madame le Procureur de la Republique près le Tribunal de Grande Instance de Bordeaux(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.