ECLI:NL:RBAMS:2021:2399

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13-751276-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en terugkeergarantie

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy W Gdansku in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens de Poolse wetgeving. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die dateert van 22 juni 2018, en heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld. Tijdens de zitting op 11 oktober 2018 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak meerdere keren verlengd, onder andere in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

In de tussenuitspraak van 25 oktober 2018 is reeds geoordeeld over de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) en de strafbaarheid van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals gesteld in artikel 6, derde lid, OLW. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de terugkeergarantie die door de Poolse autoriteiten is gegeven, niet onvoorwaardelijk is. Dit heeft geleid tot de beslissing om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de officier van justitie een onvoorwaardelijke terugkeergarantie kan opvragen.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de opgeëiste persoon kan worden vervolgd in Nederland voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, en dat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft de zaak heropend en de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een tolk op te roepen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751276-18
RK nummer: 18/4092
Datum uitspraak: 12 mei 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juni 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 november 2017 door
Sąd Okręgowy W Gdansku(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 25 oktober 2018 is het onderzoek op de zitting heropend onder gelijktijdige schorsing, in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 28 april 2021, in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 25 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision concerning temporary arrestvan
the District Court Gdansk-Poludniein Gdansk,
II Criminal Departmentvan 21 maart 2017 (II Kp 387/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 25 oktober 2018

In de tussenuitspraak van 25 oktober 2018 is reeds geoordeeld over de weigeringsgrond van artikel 13 OLW en over de strafbaarheid van de feiten. Deze overwegingen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De rechtbank merkt op dat de Overleveringswet op onderdelen is gewijzigd en dat deze Herimplementatiewet op 1 april 2021 in werking is getreden. Toetsing aan de gewijzigde artikelen 7 en 13 OLW leidt niet tot andere oordelen dan die volgen uit voornoemde tussenuitspraak. De weigeringsgrond van artikel 13 OLW is derhalve niet van toepassing.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunten ter zitting
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander, die zijn gesteld in artikel 6, derde lid, OLW
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat is voldaan aan voornoemde voorwaarden voor gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
- de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
  • hij kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
  • ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.;
Ad 1)
De rechtbank stelt op basis van onder meer de inlichtingen uit de basisregistratie personen en de stukken van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) vast dat de opgeëiste persoon vanaf 31 mei 2013 ononderbroken in Nederland woont en werkt en dat hij gedurende die periode niet minder heeft verdiend dan de helft van de toepasselijke norm volgens de sociale bijstandswetgeving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eis dat hij gedurende een periode van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
Ad 2) Nederland heeft bovendien rechtsmacht, gelet op de artikelen 7 en 86b van het Wetboek van Strafrecht.
Ad 3) Uit het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 9 oktober 2018 en de e-mail van de IND van 20 april 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon inmiddels beschikt over duurzaam verblijf als EU-burger zodat verblijfsbeëindiging ten gevolge van de te verwachten straffen niet mogelijk is.
Dit leidt tot de conclusie dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om af te zien van het vragen van deze garantie
De Sąd Okręgowy w Gsansku, IV Wydzial Karny (Regional Court in Gdansk - IV Criminal Division) heeft op 22 april 2021 de volgende garantie gegeven:
In response to the letter of April 21, 2021, the District Court in Gdansk would like to confirm, that in case of a possible conviction of the surrender [opgeëiste persoon] to imprisonment, he or the relevant Dutch authorities will have the right to request the Polish court to execute this punishment in the Netherlands. According to article 611 t of the Polish Code of Criminal Procedure, the court will accept the request and will submit an appropriate request to the Dutch authorities, if it deems, that the executing of the judgment in the Netherlands will allow to better achieve the educational and preventive objectives of the sentence.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze terugkeergarantie onvoldoende duidelijk is. De garantie is niet onvoorwaardelijk, omdat uit de woorden “if it deems” kan worden afgeleid dat het betrokken gerecht een beoordelingsruimte heeft bij de vraag of de straf in Nederland zal mogen ondergaan. De raadsman stelt primair dat de overlevering moet worden geweigerd, subsidiair dat de behandeling moet worden aangehouden teneinde een onvoorwaardelijke garantie op te vragen.
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De terugkeergarantie voldoet aan de eisen. Het idee achter de formulering van de garantie is dat bij iemand die grotendeels in Nederland geworteld is hier een straf moet kunnen worden geëxecuteerd. De formulering moet niet zo geïnterpreteerd worden dat de beoordeling hiervan aan Polen is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie niet onvoorwaardelijk, nu de Poolse autoriteiten hebben aangegeven dat hij het recht heeft een verzoek tot tenuitvoerlegging bij de Poolse rechter in te dienen en dat de Poolse rechter het verzoek zal accepteren en een dergelijk verzoek zal indienen bij Nederland “als de Poolse rechter van oordeel is” dat tenuitvoerlegging in Nederland beter is om het doel van de strafoplegging te bereiken. Dit betekent dat de terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is. De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een onvoorwaardelijke terugkeergarantie op te vragen. De rechtbank wijst daarbij onder meer op haar uitspraak gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2019:9098.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Artikel 11 OLW, artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De raadsman heeft zich ter zitting ten aanzien van deze weigeringsgrond aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De opgeëiste persoon kan geen concrete feiten en omstandigheden aanvoeren betreffende zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, op grond waarvan zijn overlevering, gelet op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), achterwege zou moeten blijven.
De rechtbank merkt op dat met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet artikel 11 OLW is gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank is niet gebleken van zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces zal worden geschonden, dan wel dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten anderszins zullen worden geschonden. [1]
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

7.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aanhouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aangepaste terugkeergarantie op te vragen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, onder B en 3 onder B Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaaldetijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aangepaste terugkeergarantie op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen de nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie voor het toetsingskader: rechtbank Amsterdam, 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420