In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen van het DNA-profiel van een minderjarige veroordeelde. Het bezwaarschrift, ingediend op 4 februari 2021, was gericht tegen de afname van DNA-materiaal en de opname daarvan in de DNA-databank, zoals geregeld in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn moeder, zijn raadsman mr. J. Sietsma, en de officier van justitie mr. N.S. Levinsohn op 9 april 2021 in besloten raadkamer gehoord. De veroordeelde betwistte de bevoegdheid van de persoon die het celmateriaal had afgenomen en stelde dat de afname niet volgens de geldende regels was uitgevoerd. Hij voerde aan dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de wet rechtvaardigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afname van het DNA-profiel is gebaseerd op een bevel van de officier van justitie, dat voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank overwoog dat de aard van het misdrijf, diefstal met geweld in vereniging, geen uitzondering rechtvaardigt voor DNA-afname. Hoewel de rechtbank rekening hield met de jeugdige leeftijd van de veroordeelde en de positieve veranderingen in zijn leven, zoals het wonen bij zijn oma en het goed gaan op school, oordeelde zij dat de kans op recidive niet volledig uitgesloten kon worden. De rechtbank verwierp het verweer dat de afname in strijd was met artikel 8 EVRM als onvoldoende gemotiveerd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond, omdat de wettelijke voorwaarden voor DNA-afname zijn nageleefd en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De beslissing werd genomen door rechter mr. W.M.C. van den Berg, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose, en werd openbaar uitgesproken op 23 april 2021. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.