ECLI:NL:RBAMS:2021:2196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
13/997081-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hawala-bankieren en deelname aan criminele organisatie met betrekking tot witwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte veroordeeld voor witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft activiteiten van ondergronds bankieren, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij het witwassen van drugsgeld. Het onderzoek, dat begon na informatie van een Amerikaanse liaison officier, leidde tot observaties, telefoontaps en doorzoekingen. Tijdens deze doorzoekingen werden aanzienlijke contante bedragen, vuurwapens en andere bewijsstukken aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, wetende dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke rol speelde in de criminele organisatie en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 95 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met inachtneming van haar persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997081-18
Datum uitspraak: 3 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1954,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22 maart 2021, 23 maart 2021 en 3 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Doorn en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 26 februari 2018 is er informatie binnengekomen afkomstig van een Amerikaanse liaison officier, dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) betrokken zou zijn bij het witwassen van drugsgeld. Hierop is het onderzoek Glendora gestart, waarbij onder andere telefoontaps zijn aangesloten, observaties zijn uitgevoerd en camera’s zijn geplaatst bij het perceel aan de [BRP-adres] . Hier bevindt zich de woning waar [medeverdachte 1] , zijn vrouw [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en zijn kinderen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna onderscheidenlijk: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) verblijven. Vanaf 1 maart 2018 zijn er processen-verbaal binnengekomen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), die informatie bevatten over [medeverdachte 1] . Hij zou, samen met zijn kinderen, betrokken zijn bij activiteiten met betrekking tot ondergronds bankieren en het versturen van drugsgeld naar Zuid-Amerika.
Op 19 juni 2018 zijn [medeverdachte 2] en zijn vriend [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) aangehouden in Rotterdam waarbij een geldbedrag van ruim vijf ton is aangetroffen in de auto. Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn heengezonden, is het onderzoek voortgezet.
Op 6 november 2018 is de woning aan de [BRP-adres] doorzocht. Daarbij zijn onder andere een vuurwapen met munitie en een stroomstootwapen aangetroffen. Ook is tijdens de doorzoeking een beveiligingscamerasysteem in beslag genomen. De opgeslagen camerabeelden van dat systeem zijn uitgekeken door het onderzoeksteam. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de contante uitgaven en stortingen van de familie [familienaam 1] .
Op 6 november 2018 is op basis van de onderzoeksresultaten besloten over te gaan tot de aanhouding van [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De zaken van [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn gezamenlijk (maar niet gevoegd) behandeld op zitting. De rechtbank doet vandaag uitspraak in de zaken van genoemde vijf verdachten.

3.De beschuldiging

Aan verdachte is samengevat tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het (mede)plegen van (gewoonte)witwassen of schuldwitwassen in de periode van 1 maart 2018 tot en met 6 november 2018 van
een geldbedrag van € 5.000,- (op 18 oktober 2018)
een geldbedrag van € 80.000,- (zie tokens, p. 84 ZD01)
een geldbedrag van € 102.800,- (zie tokens, p. 84 ZD01)
een geldbedrag van € 83.400,- (zie tokens, p. 84 ZD01)
een geldbedrag van € 126.300,- (zie tokens, p. 84 ZD01);
2. het (mede)plegen van (gewoonte)witwassen of schuldwitwassen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 november 2018 van
een geldbedrag van € 78.610,- (46 contante stortingen)
een geldbedrag van € 2.600,- en/of een Volkswagen Lupo
een geldbedrag van € 6.061,94 (contante uitgaven Mediamarkt)
een geldbedrag van € 10.268,- (contante uitgaven aan reizen);
3. het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen, een hoeveelheid munitie en een elektrisch stroomstootwapen op 6 november 2018;
4. deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het medeplegen van (gewoonte)witwassen of schuldwitwassen;
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Hier worden slechts de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Voor zover de inhoudelijk ingenomen standpunten nader besproken moeten worden, komen die hierna bij de beoordeling door de rechtbank aan bod.
De officier van justitie vindt dat de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 vindt de officier van justitie dat verdachte moet worden vrijgesproken van de vier geldbedragen die zijn gebaseerd op de aangetroffen tokens. Ten aanzien van feit 3 vindt de officier van justitie dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie.
De verdediging vindt dat verdachte van feit 1, 3 en 4 moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 vindt de verdediging dat verdachte voor een deel van de contante stortingen (te weten € 22.000,-) moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de overige onder 2 tenlastegelegde stortingen en uitgaven heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Geldbedragen oktober 2018
Uit nader onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat er op 17 en 18 oktober 2018 spraakberichten zijn gestuurd tussen [medeverdachte 1] en een persoon die in zijn telefoon staat opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’. In deze gesprekken laat [medeverdachte 1] op 17 oktober 2018 om 19:36 uur weten dat hij beledigd is voor vijfduizend waarop [naam 1] antwoordt “
Ik heb al driehonderd tweeënzestig (362) aan hem bevestigd. En als ik nu tegen hem ga zeggen dat er vijfduizend (5000) minder is (…) Wat zullen die mensen tegen mij zeggen”. Een minuut later laat [naam 1] weten dat “het” in de machine is gegaan en vraagt hij aan [medeverdachte 1] hoe het kan dat hij 100 bankbiljetten heeft geteld, terwijl er maar 90 bankbiljetten zijn. [naam 1] geeft [medeverdachte 1] daarop de opdracht om het geld te gaan zoeken. Om 19:49 uur vraagt [naam 1] “
Is het misschien mogelijk dat er één honderd achtenvijftig (158) papieren zijn overhandigd, misschien is er per vergissing aan hem vijf (5) teveel gegeven. Omdat er iemand fout kan maken of er een pakket van vijftig extra daar is gegaan?”. [medeverdachte 1] antwoordt daarop dat er geen fout is gemaakt en dat hij het in zijn eigen handen heeft meegenomen en zelf heeft overhandigd. [naam 1] vraagt waar het dan fout is gegaan als [medeverdachte 1] de tweehonderdtweeënzestig (262) volledig heeft gecheckt en geeft aan dat hij niet gelooft dat “
die man het geld heeft uitgehaald en gezegd heeft dat hij minder heeft ontvangen”.
De volgende dag op 18 oktober 2018 om 14:52 uur zegt [naam 1] dat hij het adres gaat geven aan [medeverdachte 1] . Hij moet niet zelf gaan, maar iemand anders sturen. [naam 1] zegt tegen [medeverdachte 1] “
U mag iemand anders in een taxi enzo sturen, begrijpt u het? En u mag tegen hem zeggen dat hij vijfduizend (5000) bij hem op kan halen”. [2]
Op de camerabeelden van het camerabeveiligingssysteem dat tijdens de doorzoeking in beslag is genomen is op 18 oktober 2018 het volgende te zien. Om 15:53 uur ligt er een door de verbalisanten als PGP-toestel herkende [3] telefoon op de armleuning van de bank, met daarnaast een opgevouwen briefje. [medeverdachte 1] loopt ondertussen heen en weer in de woonkamer. Vanaf 15:59 uur komt ook [medeverdachte 2] regelmatig in beeld en is te zien dat [medeverdachte 2] op aanwijzing van [medeverdachte 1] een briefje pakt en in zijn broekzak stopt. Vervolgens loopt [medeverdachte 2] de woonkamer uit en blijft [medeverdachte 1] aan zijn bureau zitten met vermoedelijk een PGP-toestel in zijn handen. Kort daarna komt [medeverdachte 2] terug in de woonkamer, waarna hij het PGP-toestel van [medeverdachte 1] vasthoudt en handelingen verricht. Rond 16:05 uur is waargenomen dat [medeverdachte 1] een briefje overhandigt aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] neemt dit briefje aan en stopt het in zijn tas. Omstreeks 16:11 uur verlaat [medeverdachte 2] de woning en stapt hij in de Volkswagen Up (kenteken [kenteken] ). Dan rijdt [medeverdachte 2] weg bij de woning. [4]
Vanaf 16:30 uur is er meermalen telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Om 16:58 uur geeft [medeverdachte 1] door aan [medeverdachte 2] dat “
het op de hoek is, waar hij de Sun Studio ziet”. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij geen zonnestudio heeft gevonden, waarop [medeverdachte 1] aangeeft dat [medeverdachte 2] aan de overkant kan gaan staan en dat iemand zelf met hem komt praten. Om 17:21 uur belt [medeverdachte 2] opnieuw met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] zegt “
er waren de blanke. (…) Ik bedoel niet die blanken. Hij was wel een zwarte”. Vervolgens geeft [medeverdachte 2] aan dat hij vindt dat er iets niet in orde is. [medeverdachte 1] antwoordt daarop
“Goed zoon, je hebt alleen maar 5000 roepies bij jou”. [5]
Om 17:44 uur is op de beveiligingsbeelden van de [straatnaam] te zien dat de Volkswagen Up het hofje voor de woning op komt rijden. Op het moment dat [medeverdachte 2] de woonkamer binnenkomt, is te zien dat [verdachte] aan het bureau zit en dat zij handelingen uitvoert op een PGP-toestel. Dan haalt [medeverdachte 2] uit zijn linker binnenzak een witte envelop. [medeverdachte 2] haalt uit de envelop een stapel briefjes waarvan er meerdere een paarse kleur hebben. Vervolgens telt [medeverdachte 2] de briefjes terwijl [verdachte] toekijkt. Te zien is dat er in totaal tien briefjes worden geteld en dat [medeverdachte 2] de stapel daarna weer terug stopt in de envelop.
Rond 17:48 uur komt [medeverdachte 1] de woonkamer binnenlopen. Vervolgens pakt [verdachte] van het bureau een aantal briefjes waarvan zij er één openvouwt dat lijkt is op een vijfeuro biljet. Daarna ontvangt [verdachte] een briefje van [medeverdachte 1] . Vervolgens is te zien dat [verdachte] de envelop die [medeverdachte 2] eerder uit zijn binnenzak had gehaald, in de richting van [medeverdachte 1] schuift. Ook is te zien dat [medeverdachte 1] de telefoon overneemt van [verdachte] en dat hij hieraan handelingen verricht. Dan pakt [medeverdachte 1] het briefje dat hij daarvoor van [verdachte] heeft gekregen en legt deze op de armleuning van de bank. Omdat hij het PGP-toestel daarna dicht in de buurt van het briefje houdt en te zien is dat het scherm gedurende enkele seconden verandert, denken de verbalisanten dat [medeverdachte 1] op dat moment een foto heeft gemaakt van het briefje. [6]
Camerabeelden en doorzoeking [BRP-adres]
Er zijn verschillende andere momenten beschreven die de verbalisanten zijn opgevallen bij het uitkijken van de beelden van het beveiligingscamerasysteem in de woning aan de [BRP-adres] .
Zo is op 23 september 2018 rond 12:24 uur te zien dat [medeverdachte 1] een foto maakt van een bankbiljet en dat hij het biljet daarna in zijn broekzak stopt. Op basis van het scherm van het telefoontoestel, bestaat bij de verbalisanten het sterke vermoeden dat het hier gaat om het PGP-toestel dat is voorzien van [bedrijf] software. Later die dag, om 13:54 uur, is te zien dat [verdachte] binnenkomt en een handtas uit een kast haalt waar een lange portemonnee in blijkt te zitten. [verdachte] pakt daaruit een bankbiljet van € 5,-, stopt het in een envelop en schrijft er iets op. [verdachte] stopt de envelop in haar handtas en vervolgens wordt gezien dat een onbekende man ook iets in de handtas stopt. Daarna loopt [verdachte] met [medeverdachte 1] en de onbekende man in de richting van de uitgang. [7]
Op 23 oktober 2018 is op de beelden te zien dat [medeverdachte 1] rond 09:29 uur de woning uitloopt zonder tas en wegrijdt in de Volkswagen Golf. Ongeveer een kwartier later is te zien dat [verdachte] handelingen verricht aan haar telefoon. Rond 10:11 uur komt [medeverdachte 1] weer terug, nu met een gevulde plastic tas. Op de bovenkant is zwart plastic te zien. Om 09:34 uur is te zien dat [verdachte] met een gevulde sporttas buiten richting de achterdeur loopt en de tas aan iemand anders geeft, van wie alleen de handen zijn te zien. [8]
Ook is op de beelden te zien dat [verdachte] op 24 oktober 2018 rond 12:20 uur een pakje bankbiljetten uit een lade haalt en openvouwt. Vervolgens telt ze de bankbiljetten en stopt deze in haar portemonnee. Rond 15:32 uur is te zien dat [medeverdachte 1] met verschillende plastic tasjes de woning binnenkomt. Later die dag, rond 20:17 uur, is te zien dat [medeverdachte 1] een stapel bankbiljetten in zijn hand heeft, hier één uitpakt en daar vervolgens vermoedelijk een foto van maakt. [9]
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [BRP-adres] zijn op verschillende plaatsen vijfeurobiljetten aangetroffen, soms samengebonden in bundels. In een keukenkastje is een glas aangetroffen met daarin drie biljetten van € 5,- en één biljet van € 10,-. In de biljetten waren notitiepapiertjes opgevouwen met daarop een getal, een letter cijfercombinatie en de mogelijke (bij)namen ‘ [naam 2] ', ' [naam 3] ', ' [naam 4] ' en ' [naam 5] '. [10] Verder zijn er in een nachtkastje in de slaapkamer van [medeverdachte 1] en [verdachte] twee PGP-telefoons aangetroffen. Gezien de goederen die verder op het nachtkastje stonden, wordt aangenomen dat de telefoons zijn aangetroffen aan de kant waar [verdachte] zou slapen. Ook is er ook een geldtelmachine aangetroffen in de woning. [11] Tot slot is op de kast in de slaapkamer van [medeverdachte 3] een zwart doosje met daarin een vuurwapen aangetroffen met vier patronen en is in een kast in de woonkamer een stroomstootwapen aangetroffen. [12]
Onderzoek stortingen en uitgaven [medeverdachte 1] en [verdachte]
Binnen het onderzoek Glendora is ook onderzoek gedaan naar de inkomsten, uitgaven en bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Daaruit blijkt dat er in de periode van 1 januari 2016 tot 23 november 2018 vijf contante stortingen van in totaal € 6.100,- zijn gedaan op een rekening van [medeverdachte 1] en 41 contante stortingen van in totaal € 72.510,- op een rekening van [verdachte] . Dit geld is vervolgens onder meer uitgegeven aan vaste lasten van de woning aan de [BRP-adres] , de woning aan de [adres] , belastingen voor meerdere voertuigen, zorgpremies en is gebruikt voor consumptieve uitgaven. [13]
Verder blijkt uit onderzoek dat [verdachte] op 1 mei 2017 een Volkswagen Lupo heeft gekocht en daar € 2.600,- contant voor heeft betaald. [14] Daarnaast is er bij de doorzoeking van de woning aan de [BRP-adres] in een map een aantal aankoopbonnen aangetroffen van de Mediamarkt waaruit blijkt dat deze aankopen voor een totaalbedrag van € 6.061,94 contant zijn betaald. [15] Uit onderzoek aan de iMac van de familie [familienaam 1] blijkt dat er tevens diverse reizen zijn geboekt bij een reisbureau met de naam [reisbureau] uit Amsterdam. Uit analyse van de gegevens die door het reisbureau zijn uitgeleverd blijkt dat het totaalbedrag van deze reizen € 24.903,was. Omdat aan de reizen ook leden van de familie [verdachte] hebben deelgenomen, zijn de bedragen uitgesplitst naar de verschillende leden van de familie [familienaam 1] . Daaruit blijkt dat er € 10.268,- zou zijn betaald voor de leden van het gezin van [medeverdachte 1] en [verdachte] . [16]
Onderzoek naar de legale inkomsten over de periode van 2013 tot 2018 wijst uit dat er van [medeverdachte 1] en [verdachte] , naast de WAO-uitkering die [verdachte] ontving, geen structurele inkomsten bekend zijn. [17] Uit camerabeelden van de Bruna en ING blijkt dat [verdachte] in ieder geval op 23 juli 2018 en 28 juli 2018 contante stortingen van maximaal € 1.500,- per storting heeft verricht op haar eigen bankrekening en op de bankrekening van [medeverdachte 1] . [18]
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
[medeverdachte 1] heeft bekend dat het aangetroffen wapen, de munitie en het stroomstootwapen van hem zijn. Door [verdachte] is ontkend dat zij wist dat deze voorwerpen zich in de woning bevonden.
Dat het vuurwapen en de munitie op de kast van [medeverdachte 3] werden aangetroffen, is onvoldoende om aan te nemen dat zij, of één van de andere gezinsleden, ook wetenschap en beschikkingsmacht hadden over het vuurwapen en de munitie. Het koffertje waarin het wapen zat, was daar door [medeverdachte 1] neergelegd en was vanwege de hoogte van de kast niet zichtbaar als je in de kamer staat. Ook ten aanzien van het stroomstootwapen kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat iemand anders dan [medeverdachte 1] hiervan wist en hierover kon beschikken. Het enkele feit dat dit stroomstootwapen in een kast in de woonkamer lag is niet voldoende voor het bewijs dat de medebewoners daar wetenschap van hadden. Daarbij komt dat zelfs als zou een medebewoner dit voorwerp in de kast zou hebben zien liggen, niet geoordeeld kan worden dat diegene ook wist dat dit een stroomstootwapen betrof nu [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het de vorm had van een zaklamp. Ook de verbalisant die het voorwerp in de kast heeft aangetroffen herkende het niet aanstonds als een stroomstootwapen, maar heeft een collega gevraagd het voorwerp te identificeren.
Omdat de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen dat [verdachte] ook wist van de aanwezigheid van deze voorwerpen en daarover kon beschikken, wordt zij van het voorhanden hebben hiervan vrijgesproken.
4.3.2.
Witwassen (feit 1 en 2)
Voor een veroordeling voor medeplegen van witwassen zoals hier bedoeld is vereist dat verdachte
  • de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt, voorhanden heeft gehad dan wel dat hij de herkomst van dit geld heeft verhuld, en
  • die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
  • wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren, en
  • dat hij daarin heeft samen gewerkt met een of meer medeverdachten.
Beoordelingskader van het bestanddeel afkomstig van misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waaruit het aangetroffen geld of het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt, dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
4.3.2.1. Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Vier geldbedragen op de tokens
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen dat [verdachte] deze geldbedragen heeft witgewassen. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat hier sprake is van tokens die worden gebruikt voor het ondergronds bankieren, kan niet worden vastgesteld of deze transacties al hebben plaats gevonden en, zo ja, of dat in de tenlastegelegde periode is geweest en, zo ja, of [verdachte] daarbij betrokken is geweest.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het witwassen van de onder 1 tenlastegelegde geldbedragen van € 80.000,-, € 102.800,-, € 83.400,- en € 126.300,-.
4.3.2.2. Het oordeel ten aanzien van het overige onder 1 tenlastegelegde
Een geldbedrag van € 5.000,- (op 18 oktober 2018)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdenking dat dit bedrag op enig moment is overdragen alleen is gebaseerd op een aantal spraakberichten dat is gevoerd tussen [medeverdachte 1] en een gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Daar komt bij dat op basis van de getallen die worden genoemd in de spraakberichten, niet kan worden vastgesteld om welke bedragen of valuta het gaat. Bovendien bevat het dossier onvoldoende bewijs om deze transactie van € 5.000,- aan [verdachte] te linken.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tapgesprekken van 18 oktober 2018 blijkt dat [medeverdachte 2] in opdracht van [medeverdachte 1] naar een afspraak gaat. [medeverdachte 1] geeft aan waar [medeverdachte 2] moet zijn en zegt dat er vanzelf iemand met hem komt praten. Wanneer [medeverdachte 2] aangeeft dat hij vindt dat er iets niet in orde is, zegt [medeverdachte 1] dat hij “
maar 5000 roepies bij zich heeft”.
Uit de spraakberichten tussen [medeverdachte 1] en [naam 1] die daarvoor hebben plaatsgevonden blijkt dat er een fout is gemaakt. Iemand zou “
362” of “
262” krijgen, maar heeft “
5000” te weinig gekregen. Nadat de fout is ontdekt, geeft [naam 1] aan [medeverdachte 1] de opdracht om de “
5000” te gaan halen. [naam 1] laat weten dat [medeverdachte 1] niet zelf moet gaan, maar iemand anders in een taxi moet sturen. [naam 1] vraagt in deze gesprekken ook hoe het kan dat [medeverdachte 1] 100 bankbiljetten heeft geteld, terwijl er maar 90 bankbiljetten zijn en dat dit samen “
5000” moest zijn.
Op de camerabeelden van 18 oktober 2018 is te zien dat [medeverdachte 2] nadat hij bij de afspraak is geweest terug komt met een envelop. [medeverdachte 2] maakt de envelop open en te zien is dat hij tien paarse briefjes telt. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het niet anders kan dan dat dit tien briefjes van € 500,- waren en dat [medeverdachte 2] , in overeenstemming met de tapgesprekken, een geldbedrag van € 5.000,- is gaan ophalen bij een onbekend gebleven persoon. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] dit geldbedrag op 18 oktober 2018 heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Uit de tapgesprekken blijkt duidelijk dat [medeverdachte 2] dit geldbedrag is gaan ophalen in opdracht van [medeverdachte 1] en dat de rol van [medeverdachte 1] daarin substantieel is geweest. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging het geldbedrag van € 5.000,- hebben verworven en voorhanden hebben gehad. Gelet op de handelingen die [verdachte] verricht, haar aanwezigheid bij het tellen van het geld en het feit dat zij de envelop aan [medeverdachte 1] geeft, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het geldbedrag tezamen en in vereniging met [verdachte] voorhanden hebben gehad.
Van misdrijf afkomstig
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaal voordoen. Het gaat immers om een groot contant geldbedrag dat is ontvangen in grote coupures waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts is het geldbedrag overgedragen op de openbare weg, terwijl dit niet gangbaar is in het normale economische verkeer en aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt. Ook is er in de woning een aantal tokens aangetroffen die duiden op ondergronds bankieren. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag. De rechtbank stelt daarom vast dat dit geldbedrag een criminele herkomst heeft. Gezien de omstandigheden waaronder het geld werd overgedragen, het gebruik van PGP-toestellen, de grote coupures en bij gebrek aan aanknopingspunten voor het tegendeel, moet verdachte hebben geweten dat het om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.
Medeplegen
Uit het hiervoor overwogene blijkt voldoende dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] en dat de rol van [verdachte] daarin zodanig substantieel is geweest dat sprake was van medeplegen.
4.3.2.3. Het oordeel ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De contante stortingen (van in totaal € 78.610,-)
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 november 2018 in totaal 46 contante stortingen hebben plaatsgevonden ten gunste van een rekeningnummer dat op naam staat van [medeverdachte 1] en een rekeningnummer op naam van [verdachte] . In totaal komt dit neer op een bedrag van € 78.610,-. Verdachte heeft deze bedragen daarmee op enig moment verworven en voorhanden gehad.
De contante uitgaven (aan de Volkswagen Lupo, bij Mediamarkt en aan reizen)
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 november 2018 door of ten behoeve van [medeverdachte 1] en [verdachte] een geldbedrag van € 2.600,- contant is betaald voor een Volkswagen Lupo, een geldbedrag van € 6.061,94 contant is betaald bij de Mediamarkt en een geldbedrag van
€ 10.268,- contant is betaald aan reizen van verschillende gezinsleden. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben deze bedragen daarmee op enig moment verworven, voorhanden gehad en gebruikt.
Van misdrijf afkomstig
Hiervoor is reeds overwogen dat zich in deze zaak diverse zogenoemde witwastypologieën voordoen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de herkomst van deze contante stortingen en uitgaven onbekend is gebleven en dat deze bedragen niet uit de legale inkomsten van [medeverdachte 1] en [verdachte] kunnen worden verklaard. Ook duidt het doen van contante stortingen van grote bedragen op eigen rekeningen en het doen van grote contante uitgaven op het witwassen van geld dat door misdrijf is verkregen. Bovendien blijkt uit de bankafschriften niet van geldopnamen die deze uitgaven verantwoorden. Daarmee is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Van verdachte mag dan worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen en dat deze verklaring concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De raadsvrouw heeft verwezen naar de verklaring van [verdachte] die zij tegenover de ING-bank heeft afgelegd waaruit zou blijken dat € 22.000,- van de contante stortingen afkomstig is uit twee leenovereenkomsten. De rechtbank overweegt daarover dat dit niet een verklaring betreft, die is afgelegd tegenover de opsporingsautoriteiten in het kader van deze witwasverdenking. Door de verbalisanten naar de herkomst van het contante geld waarover [verdachte] kon beschikken gevraagd heeft zij niets willen verklaren. Het Openbaar Ministerie was in deze omstandigheden niet gehouden uit eigen beweging onderzoek te verrichten naar de verklaring die [verdachte] eerder in het kader van het onderzoek van ING heeft gegeven. Ook de rechtbank gaat aan die verklaring, die overigens de nodige vragen oproept, voorbij.
Daartegenover staat dat de rechtbank bewezen acht dat [medeverdachte 1] geld wit wast voor anderen, dat hij hier geld mee verdiende en dat [verdachte] , door het verrichten van administratieve handelingen die blijken uit de camerabeelden, daarin een substantiële rol heeft gehad. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de gestorte en uitgegeven geldbedragen iets anders zijn dan een beloning voor het witwassen. Dit brengt mee dat deze geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. De rechtbank stelt dan ook vast dat het gestorte geldbedrag van € 78.610,- en de uitgegeven geldbedragen van € 2.600,-, € 6.061,94 en € 10.268,- een criminele herkomst hebben en dat verdachte wist dat het om uit misdrijf verkregen geld ging, zodat zij dat geld heeft witgewassen.
Verbergen of verhullen
Ten aanzien van de contante gestorte bedragen van in totaal € 78.610,- heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Dit geld, dat verdachte uit eigen misdrijf heeft verkregen, is op de bankrekeningen van haar en [medeverdachte 1] gestort. De rechtbank vindt dat de geldbedragen hierdoor juist zichtbaar zijn geworden. Ook in het gesplitst storten van de contante geldbedragen op de rekening van [verdachte] en een minuut later op de rekening van [medeverdachte 1] , ziet de rechtbank geen handeling die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Zelfs al zou deze splitsing tot doel hebben de meldgrens te ontduiken die voor banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme geldt bij contante storingen van een bepaalde omvang, dan doet dat niet af aan het feit dat ook die geldbedragen door het storten van contant geld op de bankrekeningen juist zichtbaar zijn geworden als giraal banktegoed.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het op deze manier storten van contante geldbedragen op Nederlandse bankrekeningen niet kan worden aangemerkt als een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contante geldbedrag gericht karakter heeft.
Ten aanzien van de contante geldbedragen waarmee [medeverdachte 1] en [verdachte] aankopen hebben gedaan, ligt dat anders. Door het uitgeven van contant geld met een criminele herkomst, geldt dat sprake is van een omzettingshandeling bij de verwerving van de goederen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gebruiken van de uit misdrijf afkomstige contante geldbedragen kan worden aangemerkt als een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contante geldbedrag gericht karakter heeft.
Medeplegen
Uit het dossier blijkt voldoende dat sprake was van een gemeenschappelijk huishouden en dat het niet anders kan dan dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] in voldoende mate op de hoogte waren van alle financiële middelen die er binnen hun gemeenschappelijke huishouding voorhanden waren. Uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte] ook contante kasstortingen heeft verricht op de bankrekening van [medeverdachte 1] en zij dus toegang had tot zijn bankrekening. Van al het gestorte geld zijn vervolgens huishoudkosten voor de kinderen en henzelf betaald, waaronder de vaste lasten voor de woning aan de [BRP-adres] . Ook de uitgaven zijn gedaan ten gunste van de gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank vindt daarom bewezen dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] wetenschap hadden van de contante stortingen en uitgaven, dat deze geldbedragen zich ook in hun beider machtssfeer bevonden en dat zij deze bedragen dus tezamen en in vereniging hebben witgewassen.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de frequentie van de witwashandelingen, bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.3.
Deelname aan een criminele organisatie (feit 4)
Beoordelingskader criminele organisatie
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had, waaraan verdachte heeft deelgenomen. Om van een organisatie als hier bedoeld te spreken, moet het gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Daarbij is niet vereist dat vast komt te staan dat een persoon om als deelnemer van die organisatie te worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Ook is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Voor de deelneming aan die organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk.
De organisatie
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Dit samenwerkingsverband blijkt uit de tapgesprekken over geldoverdrachten en de gezamenlijke handelingen aan PGP-toestellen en tokens die te zien zijn op de camerabeelden. Een voorbeeld van de samenwerking is de onder 1 bewezenverklaarde geldoverdracht van € 5.000,- op 18 oktober 2018, waarin [medeverdachte 1] de opdracht krijgt om door iemand anders een geldbedrag van € 5.000,- op te laten halen. Uiteindelijk is het [medeverdachte 2] die naar de afspraak gaat en het geldbedrag ophaalt. Terwijl [medeverdachte 2] naar de afspraak gaat, houdt hij telefonisch contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 2] weten waar hij moet zijn en geeft de instructie dat [medeverdachte 2] moet wachten tot er iemand naar hem toekomt. Als [medeverdachte 2] daarna thuiskomst, telt hij in het bijzijn van [verdachte] het geldbedrag. [verdachte] verricht vlak daarvoor handelingen op de PGP-telefoon. Even later komt [medeverdachte 1] binnen en krijgt hij van [verdachte] de envelop waar het geld in zit. [verdachte] geeft hem tevens een vijfeurobiljet, waarna [medeverdachte 1] handelingen verricht aan het PGP-toestel en uiteindelijk een foto maakt van het vijfeurobiljet.
Dat de verdachten vaker een vergelijkbare taak vervulden blijkt uit de tapgesprekken en camerabeelden van andere dagen in de tenlastegelegde periode. Zo zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook betrokken bij de geldoverdrachten op 16 mei 2018 en op 18 juni 2018, zijn er meerdere tapgesprekken waarin [medeverdachte 2] wordt aangestuurd door [medeverdachte 1] en is op de beelden vaker te zien dat [verdachte] handelingen verricht aan de PGP-telefoon en bankbiljetten telt. De rechtbank weegt ook mee dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachten zich in de woning open en bloot bezig hielden met het verrichten van dergelijke activiteiten.
Dit duurzame samenwerkingsverband waarin ieder zijn eigen rol had, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). [medeverdachte 1] maakte de afspraken, had contact met de opdrachtgever en fungeerde soms zelf als koerier om geld op te halen of af te leveren. Ook [medeverdachte 2] vervulde wel eens de rol van koerier en werd hierbij aangestuurd door [medeverdachte 1] , terwijl [verdachte] zich bezig hield met het verrichten van administratieve handelingen, het overdragen van tokens aan [medeverdachte 1] en het in ontvangst nemen van geld. Ook het gebruiken van versluierde taal tijdens tapgesprekken door verdachten duidt op een gestructureerde samenwerking. Door de verdediging is aangevoerd dat de culturele ( [land] ) achtergrond van de familie een verklaring is voor de eventuele gezagsverhoudingen. Dat zou zo kunnen zijn, maar de rechtbank vindt dat dat niet uitsluit dat in dit geval sprake is van een criminele organisatie.
Uit de tapgesprekken, de camerabeelden en het feit dat er daadwerkelijk geldleveringen hebben plaatsgevonden, blijkt dat de criminele organisatie als gezamenlijk doel het plegen van witwassen had.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 18 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededaders een geldbedrag, te weten:
1) 5.000,- euro
voorhanden gehad, terwijl zij en haar mededaders wisten dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit misdrijf;
feit 2:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft zij toen en daar in voormelde periode geldbedragen, te weten:
1) in totaal 78.610,- euro (46 stortingen op rekeningen van [medeverdachte 1] en [verdachte] )
verworven en voorhanden gehad
en van
2) 2.600 euro en
3) 6.061,94 euro (contante uitgaven bij Mediamarkt) en
4) 10.268,- euro (contante uitgaven aan reizen),
de werkelijke herkomst verhuld en voornoemde geldbedragen verworven, voorhanden gehad en gebruikt,
terwijl zij en haar mededader telkens wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf;
feit 4:
in de periode van 1 maart 2018 tot en met 6 november 2018 te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht en artikel 420bis Wetboek van Strafrecht, te weten het plegen van (gewoonte)witwassen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond – ten aanzien van feit 2 (€ 78.610,-)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde geldbedrag van € 78.610,- aan contante stortingen moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is, zoals door de Hoge Raad is genoemd in het arrest van 2 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:150). Indien de rechtbank het Openbaar Ministerie volgt en ervan uitgaat dat verdachte zich schuldig heeft
gemaakt aan het witwassen van het onder 1 genoemde geldbedrag, dat zij hiermee geld heeft verdiend en vervolgens dit verdiende geld op eigen rekening heeft gestort, moeten deze gestorte geldbedragen immers worden aangeduid als afkomstig uit eigen misdrijf terwijl er geen sprake is van enige verhullingshandeling, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat rechtstreeks uit de bewijsmiddelen moet voortvloeien dat het voorwerp dat iemand voorhanden heeft afkomstig is uit een zelf begaan misdrijf. Onder feit 2 gaat om een periode vanaf 2016, terwijl de tenlastegelegde pleegperiode voor feit 1 aanvangt in maart 2018. Mocht verdachte al inkomsten hebben verkregen uit ondergronds bankieren, dan kan zij die niet vanaf 2016 al hebben gestort. Daar komt bij dat door verdachte niet concreet is aangevoerd uit welk eigen misdrijf het contant gestorte geldbedrag afkomstig is. Het is aan verdachte om dit te verklaren. Gelet hierop heeft de officier van justitie verzocht om het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond te verwerpen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het enkele verwerven en voorhanden hebben van uit enig misdrijf verkregen geld, zoals onder feit 2 ten aanzien van de contante stortingen bewezen is verklaard, is niet voldoende om van witwassen te kunnen spreken in de zin van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2021:321) wordt naast het voorhanden hebben een andere handeling van de witwasser gevergd die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat het aannemelijk is geworden dat het onder 2 bewezen verklaarde geldbedrag van € 78.610,- afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en heeft bewezen verklaard dat verdachte het voorwerp heeft witgewassen door dit te verwerven en voorhanden te hebben gehad. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geldbedrag. Dit betekent dat het onder 2 bewezenverklaarde partieel niet kan worden gekwalificeerd en daarom, met betrekking tot dat gedeelte, geen strafbaar feit oplevert. Verdachte dient derhalve, ter zake van dit bewezenverklaarde feit, in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval van een bewezenverklaring, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld en worstelt met haar gezondheid. Ze is hartpatiënt, lijdt aan suikerziekte en heeft in november 2020 een TIA gehad. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar om te volstaan met een voorwaardelijke (gevangenis)straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 23.929,94,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
Daarnaast heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie. Verdachte heeft een wezenlijke rol vervuld binnen de organisatie door het verrichten van administratieve handelingen, het in ontvangst nemen van geld en het verrichten van contante stortingen. Verdachte heeft daarmee de witwasactiviteiten van de criminele organisatie gefaciliteerd en een bijdrage geleverd aan het witwassen.
De rechtbank slaat voor de strafmaat acht op de die de rechtbanken hebben vastgesteld. Hierin zijn geen specifieke uitgangspunten voor witwassen opgenomen. In de oriëntatiepunten is als uitgangspunt voor fraudedelicten bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden genoemd. De rechtbank zal hierbij aansluiting zoeken. In beginsel zou een straf van overeenkomstige aard en duur dan ook passend zijn.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het strafblad van verdachte van 25 februari 2021, waaruit blijkt dat zij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte te maken heeft met gezondheidsproblemen. Dit maakt echter niet dat verdachte in het geheel niet in staat zou zijn om een taakstraf uit te voeren. Zij is immers ook in staat om werkzaamheden te verrichten voor de food truck die de familie [familienaam 1] nu exploiteert. Een volledig voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is voorgesteld, doet bovendien geen recht aan de ernst van de feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat onder die omstandigheden een taakstraf voor de duur van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden zou zijn.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte is op 6 november 2018 in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden, dat de zaak in beginsel had moeten zijn afgedaan met een eindvonnis binnen een termijn binnen twee jaren vanaf de inverzekeringstelling (zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Nu in deze zaak pas op 3 mei 2021 vonnis wordt gewezen, is de redelijke termijn met bijna zes maanden overschreden. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf met vijf procent te verminderen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een taakstraf van 95 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

9.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen: een Volkswagen Lupo (SL706.05.02.001)
Dit voorwerp behoort aan verdachte toe. Omdat met betrekking tot dit voorwerp het bewezengeachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van witwassen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene ten aanzien van feit 2 voor zover dat betrekking heeft op het witwassen van € 78.610 niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging.
Verklaart het overigens bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
95 (vijfennegentig) uur.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 47 (zevenenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
een Volkswagen Lupo (SL706.05.02.001)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2021.
[(...)]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van veiligstellen data GSM met simkaart, ZD01 p. 252 en Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. aangetroffen voice-bestanden in het toestel [naam 6] , ZD01 p. 253-262
3.Proces-verbaal van bevindingen herkenning [bedrijf] ZD01 p. 252
4.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden 18 oktober 2018, ZD01 p. 320-332
5.Een geschift, te weten de bijlage met alle relevante telefoongesprekken, ZD01 p. 140-146
6.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, ZD01 p. 336-347
7.Proces-verbaal uitkijken beveiligingscamera 23 september 2018, ZD01 p. 445-450
8.Proces-verbaal uitkijken beveiligingscamera 23 oktober 2018, ZD01 p. 460-465
9.Proces-verbaal uitkijken beveiligingscamera 24 oktober 2018, ZD01 p. 482-485
10.Proces-verbaal aantreffen vermoedelijke tokens doorzoeking [BRP-adres] te Amsterdam, ZD01 p. 498-508
11.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, ZD03 p. 26
12.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, ZD03 p. 26 en proces-verbaal aantreffen vuurwapen, ZD03 p. 35-36 en proces-verbaal aantreffen taser op de [BRP-adres] , ZD03 p. 115-116
13.Proces-verbaal van bevindingen en verstrekking gegevens INGbank, ZD02 p. 90 e.v., proces-verbaal van bevindingen analyse bankrekening [medeverdachte 1] ZD02 p. 196 en proces-verbaal van bevindingen analyse bankrekening [verdachte] , ZD02 p. 199
14.Proces-verbaal van bevindingen aankoop Volkswagen Lupo, ZD02 p. 255-256
15.Geschriften, te weten aankoopbonnen van de Mediamarkt, ZD02 p. 280 e.v.
16.Proces-verbaal van bevindingen ontvangen gegevens reisbureau [reisbureau] (inclusief bijlagen), ZD02
17.Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van de informatie vertrekt door het iCOV ( [naam 6] ), p. 71
18.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden 23 juli 2018, ZD02 p. 230 e.v. en proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden 28 juli 2018, ZD02 p. 236 e.v.