5.3.1.Witwassen (feiten 1 en 2):
Voor een veroordeling voor medeplegen van witwassen zoals hier bedoeld is vereist dat verdachte
- de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt, voorhanden heeft gehad dan wel dat hij de herkomst van dit geld heeft verhuld, en
- die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
- wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren, en
- dat hij daarin heeft samengewerkt met een of meer medeverdachten.
Beoordelingskader van het bestanddeel afkomstig van misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waaruit het aangetroffen geld of het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt, dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
5.3.1.1. Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Een onbekend geldbedrag (op 10 april 2018)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] , [kind 1] en [vriend] een onbekend geldbedrag hebben overgedragen of ontvangen op 10 april 2018. De officier van justitie voert daartoe aan dat uit het dossier blijkt dat [kind 1] , net als op 19 juni 2018, in opdracht van [verdachte] in de BMW met [vriend] naar Rotterdam is gereden waarbij hij de taximeter heeft aangezet. Ook zijn er telefoongesprekken gevoerd tussen [kind 1] en [verdachte] die gelijkenissen vertonen met de gesprekken die zij op 19 juni 2018 hebben gevoerd. Gelet op al deze overeenkomsten met de geldoverdracht van 19 juni 2018 en het feit dat de verdachten hiervoor geen verklaring hebben geven, kan het volgens de officier van justitie niet anders dan dat ook hier een geldoverdracht heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende informatie bevat om vast te stellen dat de ontmoeting op 18 april 2018 in het teken zou hebben gestaan van een geldoverdracht. Zo blijkt volgens de verdediging niet met wie [kind 1] een ontmoeting zou hebben, laat staan waar deze ontmoeting over zou gaan.
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat er op 10 april 2018 geld is ontvangen of overgedragen. De rechtbank overweegt daartoe dat er weliswaar overeenkomsten zijn met de geldoverdracht van 19 juni 2018, maar dat er ook belangrijke verschillen zijn. Zo is er op 10 april 2018, in tegenstelling tot 19 juni 2018, geen geldbedrag aangetroffen en is er in de tapgesprekken, ook niet in versluierde taal, op geen enkel moment gesproken over geld. Dat [kind 1] die dag met [vriend] in zijn taxi naar Rotterdam is gereden in opdracht van [verdachte] , is onvoldoende om te concluderen dat het niet anders kan dan dat daar een geldbedrag is opgehaald of is overgedragen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.
De vier geldbedragen op de tokens
In één glas dat in een kastje in de (bij)keuken stond zaten 3 biljetten van € 5,- en één biljet van € 10,- In deze biljetten waren notitieblokpapiertjes gevouwen waarop getallen en vermoedelijke (bij)namen staan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het hier gaat om tokens die worden gebruikt voor het ondergronds bankieren. De getallen op de notities zijn volgens de officier van justitie de bedragen die [verdachte] in dat kader voorhanden heeft gehad. Nu de tokens bij hem zijn aangetroffen, moet hij deze bedragen ook hebben overgedragen. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van deze bedragen.
De verdediging heeft aangevoerd dat, enkel op basis van de aangetroffen briefjes waarop een getal is geschreven, niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] deze bedragen voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. Zo is het volgens de verdediging ook mogelijk dat degene bij wie een token wordt aangetroffen, de toekomstige ontvanger van het geld zal zijn en daarmee op dat moment het te ontvangen geld (nog) niet voorhanden heeft gehad. Daar komt bij dat uit niets blijkt dat deze getallen ook daadwerkelijk bedragen representeren, laat staan bedragen in euro’s.
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] deze geldbedragen heeft witgewassen. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat hier sprake is van tokens die worden gebruikt voor het ondergronds bankieren, kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] deze bedragen heeft ontvangen, laat staan dat dit in de tenlastegelegde periode is geweest. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt of deze tokens een bewijs zijn voor reeds afgegeven geldbedragen of dat deze als bewijs dienen van nog te ontvangen geldbedragen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het witwassen van de onder 1 tenlastegelegde geldbedragen van € 80.000,-, € 102.800,-, € 83.400,- en € 126.300,-.
5.3.1.2. H
et oordeel ten aanzien van het overige onder 1 tenlastegelegde
Een geldbedrag van € 500.050,- (op 19 juni 2018)
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [verdachte] , bewezen dat er een geldoverdracht heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. [kind 1] is die dag in opdracht van [verdachte] naar Rotterdam gereden om een geldbedrag op te halen bij een onbekend gebleven man. Na de inbeslagname blijkt het te gaan om een geldbedrag van € 500.030,- euro. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat [kind 1] van het oorspronkelijk overgedragen bedrag € 20,- heeft gepakt om te tanken. De rechtbank acht daarom bewezen dat [kind 1] op 19 juni 2018 een geldbedrag van € 500.050,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Nu [kind 1] het geld is gaan ophalen in opdracht van [verdachte] , uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] met [kind 1] belt over het tijdstip van de afspraak en dat de afspraak met een man met een zwarte pet en een hond zal zijn, vindt de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [kind 1] en [verdachte] . De rechtbank acht daarmee bewezen dat [verdachte] en [kind 1] tezamen en in vereniging het geldbedrag van € 500.050,- hebben verworven en voorhanden hebben gehad. De rechtbank vindt ook bewezen dat [vriend] als dekmantel heeft gefungeerd door zogenaamd als passagier mee te rijden in de taxi, maar kan niet vaststellen dat zijn rol van voldoende gewicht is geweest voor het aannemen van mededaderschap.
Een geldbedrag van € 55.000,- (op 16 mei 2018)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in rubriek 4 gevoerde verweer subsidiair tot gevolg moet hebben dat de bevindingen die naar aanleiding van de pseudodienstverlening zijn gedaan, worden uitgesloten van het bewijs.
Dit verweer van de verdediging ten aanzien van de onrechtmatigheid van de (inzet van de) pseudokoop is door de rechtbank in rubriek 4 verworpen. Het subsidiaire verzoek van de verdediging behoeft daarom geen verdere bespreking.
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen bewezen dat [kind 1] en [verdachte] op 16 mei 2018 tezamen en in vereniging een geldbedrag van € 55.000,- voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen aan de twee pseudokopers.
Een geldbedrag van € 257.000,- of € 357.000,- (in oktober 2018) en van € 5.000,- (op 18 oktober 2018)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de inhoud van de spraakberichten niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte deze geldbedragen in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. De verdediging voert daartoe aan dat uit de spraakberichten niet kan worden afgeleid wanneer de overdracht zou hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat op basis van de getallen die worden genoemd in de spraakberichten, niet kan worden vastgesteld om welke bedragen of valuta het gaat.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tapgesprekken van 18 oktober 2018 blijkt dat [kind 1] in opdracht van [verdachte] naar een afspraak gaat. [verdachte] geeft aan waar [kind 1] moet zijn en zegt dat er vanzelf iemand met hem komt praten. Wanneer [kind 1] aangeeft dat hij vindt dat er iets niet in orde is, zegt [verdachte] dat hij “
maar 5000 roepies bij zich heeft”.
Uit de spraakberichten tussen [verdachte] en [naam 3] die daarvoor hebben plaatsgevonden blijkt dat er een fout is gemaakt. Iemand zou “
362” of “
262” krijgen, maar heeft “
5000” te weinig gekregen. Nadat de fout is ontdekt, geeft [naam 3] aan [verdachte] de opdracht om de “
5000” te gaan halen. [naam 3] laat weten dat [verdachte] niet zelf moet gaan, maar iemand anders in een taxi moet sturen. [naam 3] vraagt in deze gesprekken ook hoe het kan dat [verdachte] 100 bankbiljetten heeft geteld, terwijl er maar 90 bankbiljetten zijn. De rechtbank concludeert dat er dus tien biljetten te weinig zijn gegeven en dat dit samen “
5000” moest zijn.
Op de camerabeelden van 18 oktober 2018 is te zien dat [kind 1] nadat hij bij de afspraak is geweest terug komt met een envelop. [kind 1] maakt de envelop open en te zien is dat hij tien paarse briefjes telt. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het niet anders kan dan dat dit tien briefjes van € 500,- waren en dat [kind 1] , in overeenstemming met de spraakberichten en tapgesprekken, een geldbedrag van € 5.000,- is gaan ophalen bij een onbekend gebleven persoon. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [kind 1] dit geldbedrag op 18 oktober 2018 heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Uit de tapgesprekken blijkt duidelijk dat [kind 1] dit geldbedrag is gaan ophalen in opdracht van [verdachte] en dat de rol van [verdachte] bij deze overdacht dus substantieel is geweest. De rechtbank acht daarom bewezen dat [verdachte] en [kind 1] tezamen en in vereniging het geldbedrag van € 5.000,- hebben verworven en voorhanden hebben gehad. Gelet op de handelingen die [vrouw] verricht, haar aanwezigheid bij het tellen van het geld en het feit dat zij de envelop aan [verdachte] geeft, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [kind 1] het geldbedrag tezamen en in vereniging met [vrouw] voorhanden hebben gehad.
Uit het hiervoor overwogene leidt de rechtbank ook af dat [verdachte] op enig moment een geldbedrag van € 257.000,- of € 357.000,- voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Immers was de € 5.000,- op 18 oktober 2018 opgehaald door [kind 1] , omdat de klant waaraan “
262” of “
362” moest worden overgedragen, € 5.000,- te weinig had ontvangen. Uit de spraakberichten blijkt ook dat [verdachte] zegt dat hij de “
262” zelf heeft gecontroleerd. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er pas weken later zou worden geklaagd door de ontvanger over een tekort van € 5.000,-. De rechtbank vindt daarom bewezen dat [verdachte] het geldbedrag van € 257.000,- of € 357.000,- korte tijd daarvoor voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en acht dan ook bewezen dat dit in oktober 2018 is geweest. Uit de spraakberichten komt niet duidelijk naar voren of het gaat om een geldbedrag van € 257.000,- dan wel € 357.000,-, maar vast staat dat het tenminste om een bedrag van € 257.000,- gaat.
Van misdrijf afkomstig
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers telkens om een groot contant geldbedrag dat is overgedragen of ontvangen, in deels grote coupures waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts zijn de geldbedragen op 16 mei 2018 en 19 juni 2018 vervoerd in de auto in respectievelijk een plastic tas en een big shopper en overgedragen op de openbare weg, terwijl dit niet gangbaar is in het normale economische verkeer en aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt. Ten aanzien van de andere twee transacties ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de overdracht daar anders is gegaan. Ook is er in de woning een aantal tokens aangetroffen die duiden op ondergronds bankieren. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen, die concreet verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank stelt daarom vast dat deze geldbedragen een criminele herkomst hebben.
Gezien de omstandigheden waaronder het geld werd vervoerd en overgedragen, het feit dat er in versluierde taal werd gesproken, het gebruik van PGP-toestellen, de (deels) grote coupures en bij gebrek aan aanknopingspunten voor het tegendeel, moet verdachte hebben geweten dat het om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
Medeplegen
Ten aanzien van het geldbedrag van € 500.050,- op 18 juni 2018, het geldbedrag van € 55.000,- op 16 mei 2018 en het geldbedrag van € 5.000,- op 18 oktober 2018 blijkt uit het hiervoor overwogene voldoende dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [kind 1] en – ten aanzien van het bedrag van € 5.000 – [vrouw] en dat de rol van [verdachte] daarin zodanig substantieel is geweest dat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 257.000,- is rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen, nu dit niet uit het dossier volgt.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de frequentie van de witwashandelingen, bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
5.3.1.3. Het oordeel ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De contante stortingen (van in totaal € 78.610,-)
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 november 2018 in totaal 46 contante stortingen hebben plaatsgevonden ten gunste van een rekeningnummer dat op naam staat van [verdachte] en een rekeningnummer op naam van [vrouw] . In totaal komt dit neer op een bedrag van € 78.610,-.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [vrouw] verantwoordelijk was voor de financiën en contante stortingen en dat [verdachte] hier niets van wist.
De rechtbank overweegt als volgt. Het dossier beschrijft dat sprake is van een gemeenschappelijk huishouden en dat [verdachte] en [vrouw] een economische eenheid vormen. Uit de camerabeelden van de Bruna blijkt dat [vrouw] ook contante kasstortingen heeft verricht op de bankrekening van [verdachte] en zij dus toegang had tot zijn bankrekening. Van al het gestorte geld zijn vervolgens huishoudkosten voor de kinderen en henzelf betaald, waaronder de vaste lasten voor de woning aan de [adres 2] . Verdachte heeft op de zitting verklaard dat [adres 2] ook zijn woonadres is. Uit het voorgaande blijkt dan ook voldoende dat sprake was van een gemeenschappelijk huishouden en dat het niet anders kan dan dat zowel [verdachte] als [vrouw] in voldoende mate op de hoogte waren van alle financiële middelen die er binnen hun gemeenschappelijke huishouding voorhanden waren. Het primaire verweer van de verdediging wordt daarom verworpen. [verdachte] en [vrouw] hebben dit geldbedrag daarmee op enig moment verworven en voorhanden gehad.
De contante uitgaven (aan de Volkswagen Lupo, bij Mediamarkt en aan reizen)
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 november 2018 door of ten behoeve van [verdachte] en [vrouw] € 2.600,- contant is betaald voor een Volkswagen Lupo, € 6.061,94 contant is betaald bij de Mediamarkt en € 10.268,- contant is betaald aan reizen van verschillende gezinsleden. [verdachte] en [vrouw] hebben deze bedragen daarmee op enig moment verworven, voorhanden gehad en gebruikt.
Van misdrijf afkomstig
Hiervoor is reeds overwogen dat uit de inhoud van het dossier blijkt dat zich in deze zaak diverse zogenoemde witwastypologieën voordoen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de herkomst van deze contante stortingen en uitgaven onbekend is gebleven en dat deze bedragen niet uit de legale inkomsten van [verdachte] en [vrouw] kunnen worden verklaard. Ook duidt het doen van contante stortingen van grote bedragen op eigen rekeningen en het doen van grote contante uitgaven op het witwassen van geld dat door misdrijf is verkregen. Bovendien blijkt uit de bankafschriften niet van geldopnamen die deze uitgaven verantwoorden. Daarmee is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen en dat deze verklaring concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft op 9 november 2018 bij de rechter-commissaris en op de zitting van 25 januari 2019 verklaard dat hij geld verdiende door kleding te verkopen op Marktplaats. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat deze verklaring van verdachte nader is onderzocht, maar dat uit dit onderzoek niets naar voren is gekomen. Deze verklaring van verdachte is verder op geen enkele wijze onderbouwd en vindt geen steun in het dossier. Dit is dan ook geen aannemelijke verklaring die de herkomst van de contante stortingen verklaart.
Op de zitting van 22 maart 2021 heeft verdachte verklaard dat hij een contant geldbedrag van in totaal tussen de € 60.000,- en € 70.000,- van zijn (inmiddels overleden) vader heeft gekregen. De rechtbank vindt dat de omstandigheden dat verdachte pas op de zitting met deze verklaring komt terwijl enige onderbouwing ontbreekt en dat verdachte zijn verklaring niet op andere wijze concreet heeft kunnen maken, ertoe leiden dat zijn verklaring niet verifieerbaar is. Gelet op het voorgaande, hoeft en kan het Openbaar Ministerie geen onderzoek doen naar deze gestelde alternatieve herkomst van het geldbedrag.
Ten aanzien van de contante stortingen heeft de raadsman verwezen naar de verklaring van [vrouw] die zij tegenover de ING-bank heeft afgelegd waaruit zou blijken dat een gedeelte van de contante stortingen, te weten € 22.000,-, afkomstig is uit twee leenovereenkomsten. De rechtbank overweegt daarover dat dit niet een verklaring betreft, die is afgelegd tegenover opsporingsautoriteiten in het kader van deze witwasverdenking. Toen door de verbalisanten naar de herkomst van het contante geld waarover [vrouw] kon beschikken is gevraagd, heeft zij niets willen verklaren. Het Openbaar Ministerie was in deze omstandigheden niet gehouden uit eigen beweging onderzoek te verrichten naar de verklaring die [vrouw] eerder in het kader van het onderzoek van ING heeft gegeven. Ook de rechtbank gaat aan die verklaring, die overigens de nodige vragen oproept, voorbij.
Tot slot heeft verdachte op de zitting van 25 januari 2019 verklaard dat zijn zoon [kind 1] werkte als taxichauffeur en zijn dochter [kind 2] als visagiste en dat zij met deze inkomsten samen rond konden komen. Gelet op de minimale legale inkomsten van zijn zoon en dochter, vindt de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig.
Daartegenover staat dat de rechtbank op grond van wat hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen bewezen acht dat verdachte geld witwast voor anderen. Verdachte heeft op de zitting van 22 maart 2021 ook verklaard dat hij wel eens geld vervoerde voor anderen en dat hij hier een half procent voor ontving. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de gestorte en uitgegeven geldbedragen iets anders zijn dan een beloning voor het witwassen. Dit brengt mee dat deze geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. De rechtbank stelt dan ook vast dat het gestorte geldbedrag van € 78.610,- en de uitgegeven geldbedragen van € 2.600,-, € 6.061,94 en € 10.268,- een criminele herkomst hebben en dat verdachte wist dat het om uit misdrijf verkregen geld ging, zodat hij dat geld heeft witgewassen.
Verbergen of verhullen
Ten aanzien van de contant gestorte bedragen van in totaal € 78.610,- heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Dit geld, dat verdachte uit eigen misdrijf heeft verkregen, is op de bankrekeningen van hem en [vrouw] gestort. De rechtbank vindt dat de geldbedragen hierdoor juist zichtbaar zijn geworden. Ook in het gesplitst storten van de contante geldbedragen op de rekening van [vrouw] en een minuut later op de rekening van [verdachte] , ziet de rechtbank geen handeling die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Zelfs al zou deze splitsing tot doel hebben de meldgrens te ontduiken die voor banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme geldt bij contante storingen van een bepaalde omvang, dan doet dat niet af aan het feit dat ook die geldbedragen door het storten van contant geld op de bankrekeningen juist zichtbaar zijn geworden als giraal banktegoed.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het op deze manier storten van contante geldbedragen op Nederlandse bankrekeningen niet kan worden aangemerkt als een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contante geldbedrag gericht karakter heeft.
Ten aanzien van de contante geldbedragen waarmee [verdachte] en [vrouw] aankopen hebben gedaan, ligt dat anders. Door het uitgeven van contant geld met een criminele herkomst, geldt dat sprake is van een omzettingshandeling bij de verwerving van de goederen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gebruiken van de uit misdrijf afkomstige contante geldbedragen kan worden aangemerkt als een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contante geldbedrag gericht karakter heeft.
Medeplegen
Uit het hiervoor overwogene ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding concludeert de rechtbank dat zowel [verdachte] als [vrouw] wetenschap hadden van de contante stortingen en uitgaven, dat deze geldbedragen zich ook in hun beider machtssfeer bevonden en dat zij deze bedragen dus tezamen en in vereniging hebben witgewassen.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de frequentie van de witwashandelingen, bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.