ECLI:NL:RBAMS:2021:199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
C/13/691816 / HA ZA 20-1067
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een internationaal geschil over onrechtmatige daad en afgebroken onderhandelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een bevoegdheidsincident tussen Fred Developers B.V. en Corestate Capital Transactions AG. Fred Developers B.V. en Stationplein Den Haag B.V. hebben Corestate c.s. aangeklaagd wegens het onterecht afbreken van onderhandelingen over de aankoop en herontwikkeling van een gebouw in Den Haag. De rechtbank moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft op basis van de Brussel I bis-Verordening en het EVEX II. De eiseressen stellen dat de onderhandelingen in een vergevorderd stadium waren en dat Corestate c.s. hen niet vrijstond om zich terug te trekken zonder schadevergoeding aan te bieden. Corestate c.s. betwisten de rechtsmacht van de rechtbank en stellen dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan niet in Amsterdam ligt. De rechtbank concludeert dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, Amsterdam is, omdat het e-mailbericht waarin de onderhandelingen zijn beëindigd, daar is ontvangen. De rechtbank wijst de incidentele vordering van Corestate c.s. af en bevestigt haar bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen. Corestate c.s. worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/691816 / HA ZA 20-1067
Vonnis in incident van 27 januari 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRED DEVELOPERS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STATIONSPLEIN DEN HAAG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. Ch.G.A. van Rijckevorsel te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
COURT PROPCO S.À.R.L.,
gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CORESTATE CAPITAL TRANSACTIONS AG,
gevestigd te Zug (Zwitserland),
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. M.B. Klijn te Rotterdam.
Partijen worden hierna Fred c.s. (afzonderlijk: Fred en SP) en Corestate c.s. (afzonderlijk: Court en Capital) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2020, met bijlagen,
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid, met bijlagen,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het bevoegdheidsincident

2.1.
Fred en SP zijn projectontwikkelaars. Fred is statutair gevestigd en houdt kantoor in Amsterdam. SP heeft haar statutaire zetel in Amsterdam. Haar bezoekadres is gelegen in Rotterdam.
2.2.
Vanaf medio 2019 hebben Fred c.s. en Corestate c.s. onderhandeld over de mogelijke aankoop en herontwikkeling van een gebouw in Den Haag, bekend als het ‘Groot Belastingkantoor’, eigendom van Dutch Company Vermeer B.V., onderdeel van Fortress Group. Op 8 juli 2019 hebben partijen ter zake een
Letter of Intent(de LOI) gesloten.
2.3.
In de loop van september 2019 ontvingen Fred c.s. een eerste door de adviseurs van Corestate c.s. opgesteld concept voor de koopovereenkomst (hierna: de SPA), alsmede een eerste concept ontwikkelovereenkomst, door partijen aangeduid als
Two stage design and build agreement(hierna: DBA). Fred en Court zouden partij worden bij de DBA, SP en Capital bij de SPA.
2.4.
Naar aanleiding van een overleg op 10 oktober 2019 hebben Fred c.s. de (aanduiding) DBA gewijzigd naar
Project Development Contract(PDC).
2.5.
Een e-mailbericht van Fred c.s. aan Corestate c.s. van 27 maart 2020 heeft als onderschrift:

FRED
REAL ESTATE
DEVELOPERS
Raphaëlplein 27, 1077PX”
2.6.
Een e-mailbericht van Corestate c.s. aan Fred c.s. van 6 april 2020, als reactie op het e-mailbericht van 27 maart 2020, luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
“(..) We agree that we have made progress in the open topics and that there is a limited amount of solvable topics outstanding. Yet, the critical part is that the condition in het LoI that the purchase can be signed/closed without being subject to external financing was true up until the effects of Covid-19 became present. Under the current circumstances we are not able to sign/close the transaction.
Even though we are, as discussed over the phone, looking for an external solution we unfortunately cannot commit a new timeline that would work for us. (..)”
2.7.
Een brief van de advocaat van Fred c.s. aan de advocaat van Corestate c.s. van 10 april 2020 luidt voor zover hier relevant:
“(..) In reply to your client’s email dated 6 April 2020 stating that despite a limited amount of solvable topics outstanding, the property cannot be purchased without external financing, due to corona crises, I urgently inform you as follows. Given your client’s reluctance to commit the adjusted time line it is evident that your client has aborted the negotiations. (..)”

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
Fred c.s. vorderen – kort gezegd – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht te verklaren dat de onderhandelingen tussen Fred c.s. en Corestate c.s. ten aanzien van de PDC en de SPA in een dusdanig stadium zijn geraakt dat het Corestate c.s. niet meer vrijstond zich uit de onderhandelingen ter(u)g te trekken zonder aan te bieden de door Fred c.s. geleden schade en kosten te vergoeden, met veroordeling van Corestate c.s. tot vergoeding van schade en kosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Corestate c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Fred c.s. van een voorschot op de in de schadestaatprocedure vast te stellen schadevergoeding van € 600.000,- voor de beëindiging van de huurovereenkomst tussen Odyssey en Fred en van € 250.000,- voor de beëindiging van de TPA, derhalve in totaal € 850.000,-;
Corestate c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Fred c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat Corestate c.s. op onaanvaardbare (en onrechtmatige) wijze de onderhandelingen met betrekking tot de verkoop en herontwikkeling van het gebouw, eenzijdig en abrupt hebben afgebroken door middel van het e-mailbericht van 6 april 2020. Dit terwijl Fred c.s. al vanaf eind 2019 en begin 2020 er in redelijkheid op mochten vertrouwen dat de PDC en SPA uiteindelijk zouden worden getekend door Corestate c.s., en op dat moment door Fred c.s. met medeweten (en deels op verzoek) van Corestate c.s. ruim 8,5 miljoen euro aan kosten waren gemaakt ten behoeve van het tot stand komen van de transactie. Onder deze kosten zijn begrepen de kosten om de
Turnkey Purchase Agreement(TPA) die in december 2018 tussen SP en AXA met betrekking tot het gebouw is gesloten te beëindigen en de kosten om de huurovereenkomst met betrekking tot het gebouw tussen SP en Odyssey Den Haag I B.V., een hotel operator, te beëindigen.
3.3.
Corestate c.s. baseren de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam ten aanzien van de vordering op Court op artikel 7 aanhef en onder punt 2 van de Brussel I bis-Verordening [1] en wat Capital betreft op het equivalent van deze bepaling, artikel 5 sub 3 EXEX II [2] . Hiertoe voeren zij aan dat de aansprakelijkheid voor schade wegens het afbreken van onderhandelingen kwalificeert als een onrechtmatige daad in de zin van deze artikelen. In dit geval is de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan gelegen in Amsterdam, omdat Fred c.s. in Amsterdam (de plaats waar Fred kantoor houdt) het
e-mailbericht van 6 april 2020 waarmee Corestate c.s. de onderhandelingen hebben afgebroken heeft ontvangen, aldus Fred c.s.
3.4.
Corestate c.s. voeren in de hoofdzaak verweer.
in het incident
3.5.
Corestate c.s. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart.
3.6.
Corestate c.s. leggen aan hun incidentele vordering ten grondslag dat “de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in dit geval niet in het Arrondissement Amsterdam is gelegen, zodat deze rechtbank niet internationaal en relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
3.7.
Fred c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van Corestate c.s. in de proceskosten in het incident.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen heeft een internationaal karakter, nu Court is gevestigd in Luxemburg en Capital in Zwitserland, en is een burgerlijke of handelszaak. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak wat Court betreft dient te worden beoordeeld aan de hand van de eerder genoemde Brussel I bis-Verordening, en wat Capital betreft aan de hand van het eerder genoemde EVEX II (artikel 2 in samenhang met 60 lid 1 en artikel 64 lid 2 onder a EVEX II).
4.2.
Met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad is, naast de rechter van de woonplaats van gedaagde (artikel 4 Brussel I bis-Verordening en artikel 2 EVEX II), ook bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (artikel 7 aanhef en onder punt 2 Brussel I bis-Verordening en artikel 5 lid 3 EVEX II).
Deze bepalingen zijn materieel gelijk en dienen, ondanks het feit dat de bepalingen zijn opgenomen in verschillende internationale regelingen, uniform te worden geïnterpreteerd aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over deze regelingen en de voorlopers daarvan.
4.3.
Het begrip onrechtmatige daad moet autonoom worden uitgelegd. In dit geval is sprake van een vordering die erop is gericht Corestate c.s. aansprakelijk te houden voor de schade die het gevolg is van de gestelde onterechte verbreking van de onderhandelingen. Een dergelijke vordering, waarmee de precontractuele aansprakelijkheid van een onderhandelende partij wordt ingeroepen, is te kwalificeren als een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van de genoemde artikelen. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
4.4.
In geval van een onrechtmatige daadsvordering is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan bevoegd om kennis te nemen van het geschil. Partijen twisten over de vraag of in dit geval de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan zich bevindt in het arrondissement Amsterdam.
4.5.
Uit de rechtspraak van het HvJ EU over onder meer artikel 7 aanhef en onder punt 2 Brussel I bis-Verordening volgt het volgende.
4.5.1.
Aan de bijzondere bevoegdheidsregels, waarmee wordt afgeweken van de in artikel 4 Brussel I bis-Verordening neergelegde beginselbevoegdheid van de rechter van de woonplaats van verweerder, moet een strikte uitleg worden gegeven. [3] Die uitleg mag zich enkel uitstrekken tot de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen. [4]
4.5.2.
De bewoordingen „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in artikel 7 aanhef en onder punt 2 Brussel I bis-Verordening doelt zowel op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat, [ook wel ‘
Erfolgsort’ respectievelijk ‘
Handlungsort’, rb], zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen. [5]
4.5.3.
Het gaat er om dat de veronderstelde veroorzaker van de schade heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter; aan de plaats van handeling van een medepleger, die geen partij is bij het geding, kan geen bevoegdheid worden ontleend. [6]
4.5.4.
De bevoegdheidsregel (van artikel 7 aanhef en onder punt 2 Brussel I bis-Verordening) berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn. [7]
4.6.
Verder geldt dat de rechter die onderzoekt of hem rechtsmacht toekomt, zich bij dit onderzoek niet moet beperken tot de stellingen van de eiser, maar ook acht moet slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verweerder. Het onderzoek naar de rechtsmacht aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering. [8] De rechtszekerheid verlangt dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken. [9]
Indien de verweerder de stellingen van de eiser betwist, hoeft de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid te geven voor bewijslevering met betrekking tot de zowel voor de bevoegdheid als voor de gegrondheid relevante feiten, omdat daarmee op het onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen vooruit zou worden gelopen. [10]
4.7.
Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest Bus/Chemconserve [11] overwogen dat een louter intern besluit tot het beëindigen van onderhandelingen, ook al zou dit zijn neergelegd in een aan de wederpartij te zenden brief, nog niet kan worden aangemerkt als afbreken van de onderhandelingen waardoor schade wordt veroorzaakt. Daarvan kan eerst sprake zijn als het besluit effect sorteert doordat het ten uitvoer wordt gelegd en de wederpartij daarvan op de hoogte raakt. Dit betekent dat het afbreken van de onderhandelingen pas effect heeft door de ontvangst van de brief waarin dit afbreken wordt medegedeeld. De plaats waar die brief is ontvangen, moet daarom worden aangemerkt als de plaats waar de onderhandelingen zijn afgebroken.
Daaraan doet niet af dat in bepaalde gevallen de plaats van ontvangst van de mededeling dat de onderhandelingen zijn beëindigd, niet anders dan als willekeurig kan worden beschouwd. In dergelijke gevallen zal naar de omstandigheden moeten worden beoordeeld of die plaats in aanmerking kan komen als plaats waar het schadeveroorzakend handelen heeft plaatsgevonden. Zodanige willekeur doet zich evenwel niet voor als het gaat om de plaats van vestiging van een van de bij de onderhandelingen betrokken partijen en de andere partij heeft bewerkstelligd dat haar mededeling omtrent het afbreken van de onderhandelingen op die plaats is ontvangen doordat zij die mededeling naar het desbetreffende adres heeft gezonden.
4.8.
Het hiervoor weergegeven toetsingskader leidt tot de volgende beslissing.
4.9.
Terecht betogen Fred c.s. dat de plaats waar het schadeveroorzakend handelen zich heeft voorgedaan, gelegen is in Amsterdam. Immers, Fred c.s. stellen zich op het standpunt dat Corestate c.s. met het aan hen gerichte e-mailbericht van 6 april 2020 de onderhandelingen hebben beëindigd en dat zij (Fred c.s.) dit e-mailbericht hebben ontvangen op hun kantooradres in Amsterdam. Daarmee doet zich hier een vergelijkbare situatie voor als aan de orde in het hiervoor genoemde arrest Bus/Chemconserve, waarin het afbreken van de onderhandelingen per brief werd meegedeeld. Net als in die zaak geldt dat het afbreken van de onderhandelingen pas effect heeft door de ontvangst van het bericht waarin dit wordt medegedeeld. De plaats waar dat bericht is ontvangen, moet worden aangemerkt als de plaats waar het afbreken van de onderhandelingen heeft plaatsgevonden (Handlungsort). Anders dan Corestate c.s. betogen kan de plaats waar het interne besluit is genomen om de onderhandelingen af te breken en/of de plaats waar de brief of e-mailbericht waarin dit besluit wordt meegedeeld is opgesteld en verstuurd, niet worden aangemerkt als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Immers, het besluit tot het afbreken van de onderhandelingen sorteert pas effect doordat zij ten uitvoer wordt gelegd en Fred c.s. daarvan op de hoogte raken.
4.10.
Corestate c.s. betogen dat in dit geval de plaats van ontvangst van de mededeling dat de onderhandelingen zijn beëindigd als willekeurig moet worden beschouwd. De rechtbank volgt hen niet in dit standpunt. Het gaat erom dat Corestate c.s. aan Fred c.s. een mededeling hebben gedaan, waarbij haar doel was dat die mededeling Fred c.s. zou bereiken. De plaats van ontvangst van deze mededeling is in dit geval ook de plaats waar de partijen met wie Corestate c.s. onderhandelden, kantoor houden dan wel statutair zijn gevestigd (zie 2.1). Bovendien is dit kantooradres ook genoemd onder het e-mailbericht van Fred c.s. in reactie waarop Corestate c.s. hun e-mailbericht van 6 april 2020 hebben verzonden. Het lag dan ook alleszins in de rede dat Fred c.s. deze reactie aldaar zouden ontvangen.
4.11.
Corestate c.s. betogen met een beroep op onder meer het arrest Melzer, dat rechtsmacht op basis van het Handlungsort enkel kan worden aangenomen indien kan worden aangeknoopt bij de plaats van een daadwerkelijke
handeling door gedaagde.Zoals hiervoor aangehaald ziet dat arrest echter op de situatie dat een feit niet door de gedaagde maar door een andere, niet in de procedure betrokken partij, is gepleegd. Die situatie, die ook aan de orde was in de andere door Corestate c.s. genoemde arresten
Hi Hotel [12] en
Coty Germany [13] , doet zich hier niet voor.
4.12.
Daarnaast wijzen Corestate c.s. erop dat in de literatuur de lijn van het arrest Bus/Chemconserve hevig is bekritiseerd. Dat is op zichzelf, in het licht van de weergegeven rechtspraak, onvoldoende om daarvan af te wijken.
4.13.
Verder betogen Corestate c.s. dat geen sprake is van een ‘schadebrengend feit’, omdat zij de onderhandelingen niet hebben afgebroken, niet door middel van het
e-mailbericht van 6 april 2020 en ook niet anderszins. Volgens Corestate c.s. hebben zij in het e-mailbericht enkel kenbaar gemaakt dat vanwege de coronapandemie externe financiering noodzakelijk is en dit extra tijd zal kosten, waardoor zij zich niet aan een strakke tijdlijn konden committeren. Fred c.s. betwisten deze lezing van Corestate c.s.
Of Fred c.s. de mededelingen in het e-mailbericht van 6 april 2020 gelet op de inhoud daarvan in het licht van de overige correspondentie tussen partijen terecht als een beëindiging van de onderhandelingen heeft opgevat, moet in de hoofdzaak worden beoordeeld. In het kader van dit bevoegdheidsincident is in het licht van de hiervoor onder 4.6 weergegeven maatstaf voldoende dat Fred c.s. de mededelingen in het e-mailbericht van 6 april 2020 kennelijk zodanig hebben begrepen.
4.14.
Ten slotte kan, anders dan Corestate c.s. betogen, Nederland als de plaats worden aangemerkt waar de rechtstreekse (aanvankelijke of initiële) schade als gevolg van het schadeveroorzakend handelen zich heeft gemanifesteerd. Hiervoor is redengevend dat tussen partijen niet in geschil is dat Fred c.s. het centrum van hun belangen in Nederland hebben, de gestelde winst die is gederfd met activiteiten in Nederland zou zijn gemaakt en de kosten die Fred c.s. in verband met de onderhandelingen zou hebben gemaakt, ook in Nederland zijn gemaakt.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 aanhef en onder punt 2 Brussel I bis-Verordening en artikel 5 lid 3 EVEX II bevoegd is om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Op grond van deze bepalingen is deze rechtbank ook relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De incidentele vordering moet daarom worden afgewezen.
4.16.
Corestate c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fred c.s. worden begroot op € 543,- (1 punt × tarief II) aan salaris advocaat.
4.17.
De nakosten zijn (ambtshalve) toewijsbaar op de wijze die hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Corestate c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van Fred c.s. tot op heden begroot op € 543,-,
5.3.
veroordeelt Corestate c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Corestate c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
10 februari 2021voor beraad comparitie,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.
De griffier is verhinderd om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (hierna: Brussel I bis-Verordening).
2.Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Lugano 30 oktober 2007, PbEU 2007, L 339/3 (hierna: EVEX II).
3.HvJEU 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459, Kalfelis/Schröder.
4.HvJEG 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595C-98/06, Freeport /Arnoldsson.
5.HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa/Barclays Bank; HvJEU 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:635, Tibor-Trans.
6.HvJEU 16 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:305, Melzer/MF Global.
7.HvJEU, 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1318, Coty Germany/First Note.
8.HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa /Barclays Bank, punt 58-65; HvJEU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, Universal Music/ Schilling, punt 42-46; HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:694,
9.HvJEG 3 juli 1997, ECLI:EU:C:1997:337, Benincasa/Dentalkit, punt 27; HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa/Barclays Bank, punt 61.
10.HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa/Barclays Bank, punt 63-64; HvJEU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, Universal Music/Schilling, punt 45.
11.HR 21 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3483.
12.HvJEU 3 april 2014, ECLI:EU:C:2014:215.
13.HvJEU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1318.