ECLI:NL:RBAMS:2021:1897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751812-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, en de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern aanwezig was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn geanalyseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland ook wordt vervolgd voor soortgelijke feiten, wat een belangrijke overweging is in het kader van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de overlevering niet toegestaan, omdat er een lopende strafvervolging in Nederland is die betrekking heeft op dezelfde feiten als het EAB. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om nadere informatie te verkrijgen over de status van het Nederlandse onderzoek, genaamd '26Coalcity', en de overlap met de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751812-20
RK nummer: 20/4673
Datum uitspraak: 11 februari 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 februari 2020 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Joegoslavische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door de onderzoeksrechter, referentie OR Bie Melis 2019/142.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als de opgeëiste persoon voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft bij brief van 5 november 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het Kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon ook in Nederland wordt vervolgd voor de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, in ieder geval als het gaat om deelname aan een criminele organisatie.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon in het Nederlandse onderzoek ‘26Coalcity’, dat betrekking heeft op deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen, als verdachte is gehoord. Op de dag van zijn aanhouding voor dit EAB, heeft ook een doorzoeking in de woning van de opgeëiste persoon plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. Bij die doorzoeking zijn voorwerpen in beslag genomen. De raadsman heeft een uit het strafdossier gekopieerde lijst met in beslaggenomen voorwerpen aan zijn pleitnotities gehecht. Boven deze lijst staat de naam van het Nederlandse onderzoek ‘26Coalcity’ vermeld. Bij zijn verhoor in het Nederlandse onderzoek ‘26Coalcity’, zo begrijpt de rechtbank uit het standpunt van de raadsman, is de opgeëiste persoon mogelijk geconfronteerd met bevindingen van die doorzoeking en met bevindingen afkomstig uit de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Die bevindingen hebben onder meer betrekking op contacten met de in Nederland vervolgde verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Het is de raadsman niet bekend dat de Minister van Justitie de staking van die vervolging heeft bevolen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling ten behoeve van het stellen van vragen over de vervolging van de opgeëiste persoon in het Nederlands onderzoek ‘26Coalcity’. Zonder nadere informatie valt volgens hem niet te beoordelen of sprake is van overlapping van de Nederlandse en Belgische onderzoeken dan wel vervolging in Nederland.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek ‘26Coalcity’ van het landelijk parket de overlevering niet in de weg staat. De medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden in dat onderzoek vervolgd, de opgeëiste persoon niet. Hij is wel verdachte in die zaak, maar er heeft jegens hem nog geen daad van vervolging plaatsgevonden. De doorzoeking is verricht in het kader van een Europees onderzoeksbevel en niet in het kader van het Nederlandse onderzoek ‘26Coalcity’. De vermelding van die naam op de door de raadsman overgelegde lijst met inbeslaggenomen goederen, is een verschrijving. De officier van justitie verwijst ook naar een uitspraak van deze rechtbank van 11 september 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9181). De officier van justitie heeft verder meegedeeld dat volgens de zaaksofficier van justitie van het Nederlandse onderzoek ‘26Coalcity’ geen sprake is van overlap met het Belgische onderzoek. Dat deel van de handel in verdovende middelen, namelijk het transport daarvan, waarop het overleveringsverzoek mede ziet, staat niet op de dagvaardingen van de medeverdachten. Zij worden vervolgd voor een feitencomplex waar de opgeëiste persoon niets mee te maken heeft.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen een eventuele aanhouding ten behoeve van nadere informatie.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW wordt overlevering van de opgeëiste persoon niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is.
De rechtbank dient derhalve te beoordelen vast te stellen dat er in Nederland een
Strafvervolging tegen de opgeëiste persoon loopt en dat die strafvervolging betrekking heeft op dezelfde feiten als het EAB.
Gebleken is dat in Nederland een strafrechtelijk onderzoek loopt met als onderzoeksnaam ‘26Coalcity’, waarin de opgeëiste persoon als verdachte is gehoord. De verdenking ziet onder meer, zo begrijpt de rechtbank, op deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen.
Dat de opgeëiste persoon als verdachte is gehoord, betekent niet dat sprake is van een daad van vervolging in dat Nederlandse onderzoek [1] . De raadsman heeft echter gewezen op de bijlage inbeslaggenomen goederen, waar als onderzoeksnaam op is vermeld ‘26Coalcity’. Dit zou in beginsel kunnen betekenen dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden in het kader van het Nederlands onderzoek en niet in het kader van een Belgisch EOB. Een doorzoeking is een daad van vervolging en levert dan ook strafvervolging op in de zin van de OLW. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8744).
De enkele mededeling van de officier van justitie dat de vermelde onderzoeksnaam op de lijst met in beslag genomen goederen een verschrijving is, kan niet zonder meer worden gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank, dient de officier van justitie dit standpunt nader te onderbouwen.
Als wordt uitgegaan van een verschrijving en de doorzoeking heeft – zoals de officier van justitie heeft gesteld – plaatsgevonden in het kader van een EOB, dan overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de raadsman is de opgeëiste persoon bij zijn verhoor in het Nederlandse onderzoek mogelijk geconfronteerd met bevindingen afkomstig uit de doorzoeking (en daaropvolgende bijzondere opsporingshandelingen) die volgens de officier van justitie juist heeft plaatsgevonden in het kader van het EOB. Het dossier van de rechtbank bevat op dit punt thans onvoldoende informatie. De rechtbank acht het dan ook van belang dat de officier van justitie zich nader uitlaat over het verhoor dat heeft plaatsgevonden in het Nederlandse onderzoek en wat daar met de opgeëiste persoon is besproken, om na te gaan of er sprake is geweest van een daad van vervolging.
Voor de beoordeling van het gevoerde verweer is dan ook nadere informatie nodig over de stand van het Nederlandse onderzoek, de status van de opgeëiste persoon daarin en eventuele overlap met de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht door de Belgische autoriteiten.
De volgende vragen acht de rechtbank van belang:
Van welke feiten wordt de opgeëiste persoon in Nederland verdacht en hebben deze feiten overlap met de feiten waarop het EAB ziet?
Is er een doorzoeking geweest op grond van een EOB of in een Nederlandse strafzaak?
Is de opgeëiste persoon in Nederland gehoord over de bevindingen van de doorzoeking?
De rechtbank zal dan ook het onderzoek heropenen en schorsen ten behoeve van nadere informatie hierover.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen betreffende de grondslag van de hiervoor bedoelde doorzoeking in de woning van de opgeëiste persoon, de stand van het Nederlandse onderzoek, 26Coalcity, de status van de opgeëiste persoon in dat onderzoek en de eventuele overlap met de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3040