ECLI:NL:RBAMS:2015:3040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
13-751158-15 Rk 15-1398
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering aan Italië voor deelname aan criminele organisatie en handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De overlevering werd verzocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank te Rome. De opgeëiste persoon werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Tijdens de zitting op 8 mei 2015 heeft de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, de vordering tot overlevering toegelicht, terwijl de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Bloemberg.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was omschreven en dat er al een vervolging in Nederland gaande was voor dezelfde feiten. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat de overlevering moest plaatsvinden, gezien de ernst van de feiten en het lopende strafrechtelijke onderzoek in Italië.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank volgde het standpunt van de officier van justitie en verwierp de verweren van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de relevante artikelen van de Overleveringswet en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751158-15
RK nummer: 15/1398
Datum uitspraak: 22 mei 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 februari 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2015 door de Onderzoeksrechter (Giudice per le Indagini Preliminari) in de Rechtbank te Rome, Italië, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 mei 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A. Bloemberg, advocaat te Haarlem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis in de gevangenis, uitgevaardigd door de GIP (Giudice delle Indagini Preliminari) van de Rechtbank Rome en gedateerd 26 januari 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Standpunt raadsvrouw
De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de hem verweten feiten is onvoldoende omschreven. Ook de aanvullende informatie verstrekt geen duidelijkheid.
Ook de periode waarin de feit 1 zou hebben plaatsgevonden is onduidelijk. Als datum staat vermeld: ‘voortdurend, met ingang van de maand oktober 2012’. Dit suggereert een doorlopende periode tot en met de dag van heden Daarover is meer zekerheid nodig.
De maximale strafoplegging is onduidelijk; het EAB noemt een straf van minimaal tien jaar. Uit de aanvullende informatie van 5 mei 2015 valt af te leiden dat een minimale straf twintig jaar bedraagt.
Het EAB voldoet niet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, onder e OLW en is onduidelijk met betrekking tot de geldende strafbedreiging zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid onder f OLW.
De overlevering moet worden geweigerd; subsidiair moet de behandeling worden aangehouden opdat meer informatie kan worden ingewonnen.
Standpunt officier van justitie
De periode van feit 1 is voldoende duidelijk weergegeven en loopt tot aan het moment vanaf het uitvaardigen van het EAB. Het betreft hier een lopend strafrechtelijk onderzoek. Niet kan worden uitgesloten dat uit dit onderzoek zal blijken dat de opgeëiste persoon zich gedurende langere tijd heeft schuldig gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd.
De mate van betrokkenheid is voldoende duidelijk weergegeven.
De strafbedreiging zoals in het EAB en in de aanvullende informatie vermeld, is niet relevant voor de beoordeling door de rechtbank. Het gaat er om of een EAB voldoet aan de eisen van artikel 7 OLW en de daar genoemde maxima van ten minste drie jaren (bij lijstfeiten) of tenminste twaalf maanden (bij niet lijstfeiten). Daaraan voldoet het EAB. Nadere informatie over deze punten is niet nodig.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak volgt de rechtbank de officier van justitie in zijn betoog.
De betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvan hij wordt verdacht wordt aangeduid als ‘deelnemer en uitvoerder’. Volgens de verstrekte informatie is sprake van een criminele organisatie, waar de opgeëiste persoon deel van uitmaakt.
Bij haar overweging betrekt de rechtbank tevens het gegeven dat sprake is van vervolging van de opgeëiste persoon wegens de feiten waarvan hij wordt verdacht. Dat betekent dat het onderzoek nog loopt en dat een verhoor van de opgeëiste persoon daar in elk geval deel van uit zal maken. Het onderzoek zal uiteindelijk nader worden geconcretiseerd in een tenlastelegging, waarin de feiten staan omschreven waarvoor de opgeëiste persoon zich moet verantwoorden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van ongenoegzaamheid geen sprake is en dat de specialiteit voldoende gewaarborgd is.
Ook wat betreft de strafbedreiging volgt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie. Het betreft hier zogenaamde lijstfeiten en de strafbedreiging voldoet aan hetgeen daaromtrent bepaald is in artikel 7 OLW.
Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens het Ministero della Giustizia te Rome is per brief van 2 april 2015 de volgende garantie gegeven:
The condition as per Article 5, paragraph 3, of EU Council Framework Decision no. 2002/584/JHA of 13th June 2002 is binding for the Italian judicial authority when it is applied by the Member State executing a European Arrest Warrant against its own nationals who have been surrendered to the Italian State.
So[opgeëiste persoon]may be returned to the Netherlands, when the conviction
becomes irrevocable, under EU Council Framework Decision no2008/909/JHA
of 27th November 2008.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan want de onder 4 bedoelde feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde en vijfde lid of 11a van de Opiumwet.
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
het onderzoek is in Italië aangevangen. De verdovende middelen waren voor Italië bestemd en in Italië ingevoerd. Een groot aantal medeverdachten( zowel Italiaanse als Nederlandse) is voor deze zaak vervolgd in Italië. Er zijn verdachten in Italië gearresteerd. De verdovende middelen zijn in Italië in beslag genomen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Italiaanse autoriteiten en de verdere vervolging in Italië de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
De officier van justitie heeft zijn vordering niet gemotiveerd. De raadsvrouw heeft bestreden dat hij in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen nu zij de sterke indruk heeft dat deze officier van justitie met zijn vordering ingaat tegen het onderzoek dat geleid wordt door zijn collega in Haarlem, die een vervolging van de opgeëiste persoon is gestart voor de feiten die in het EAB staan vermeld en reeds bezig is met het opmaken van een einddossier.
De officier van justitie heeft het laatste met klem bestreden en verklaard dat hij voorafgaand overleg heeft gepleegd met de officier van justitie te Haarlem die het door de raadsvrouw bedoelde onderzoek leidt. Hij heeft beklemtoond dat er in Nederland geen vervolging plaats vindt van de opgeëiste persoon wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De officier van justitie heeft de hierboven aangehaalde argumenten opnieuw herhaald.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW

Standpunt raadsvrouw
De opgeëiste persoon is in Nederland als verdachte gehoord over een onderzoek in het kader van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Het is duidelijk dat dit in feite hetzelfde onderzoek is als het Italiaanse onderzoek, immers invoer in Italië betekent in dit geval uitvoer vanuit Nederland. Nu de opgeëiste persoon voor hetzelfde feitencomplex in Nederland reeds wordt vervolgd belet dit zijn overlevering.
Standpunt officier van justitie
Het delen van informatie, het uitvoering geven aan rechtshulpverzoeken, het verrichten van een parallelle opsporing is allemaal mogelijk en levert niet de door de raadsvrouw beoogde weigeringsgrond op. De situatie van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW doet zich niet voor. Er is tegen de opgeëiste persoon geen strafvervolging gaande in Nederland met betrekking tot hetzelfde feitencomplex als waarvoor de autoriteiten in Italië zijn overlevering vragen.
Oordeel rechtbank
De officier van justitie heeft meegedeeld dat er in Nederland geen vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon voor dezelfde feiten als waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft daartoe evenmin aanwijzingen gevonden. De raadsvrouw heeft haar stelling dat dat wel het geval is, niet onderbouwd. Het enkele feit dat de opgeëiste persoon in Nederland door de politie is gehoord, is daartoe niet voldoende. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op dit punt nader onderzoek te doen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter (Giudice per le Indagini Preliminari) in de Rechtbank te Rome, Italië, ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.