ECLI:NL:RBAMS:2021:1879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751507-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanhoudingsverzoek in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in een detentieplaats. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en oordeelde dat het EAB moest worden beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het recht op een onafhankelijk gerecht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de aangevoerde argumenten hiervoor onvoldoende waren.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB beoordeeld. Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar en zes maanden, opgelegd bij een cumulatief vonnis van het Circuit Court in Katowice. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en dat er geen weigeringsgronden op basis van de Overleveringswet van toepassing zijn.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie overwogen met betrekking tot de mogelijke schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende gronden waren om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zou hebben gehad. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751507-20
RK nummer: 20/3344
Datum uitspraak: 13 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 september 2019 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 augustus 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Bij tussenuitspraak op 18 augustus 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraak van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776).
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 30 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens op 30 maart 2021 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgement of the Circuit Court of Katowice of 22nd December 2016, reference V K 224/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Cumulatief vonnis met nummer V K 224/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dat vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. Een door de opgeëiste persoon gekozen advocaat heeft zijn verdediging gevoerd tijdens de zitting. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
Onderliggend vonnis met nummer III K 475/10
Uit de aanvullende informatie van 22 juli 2020 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon bij het proces aanwezig was dat tot het vonnis met nummer III K 475/10 heeft geleid. Dit is tevens door de opgeëiste persoon bevestigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
Onderliggend vonnis met nummer V K 8/11
Uit de aanvullende informatie van 22 juli 2020 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon bij het eerste aantal zittingen aanwezig was die tot het vonnis met nummer V K 8/11 heeft geleid, maar niet bij alle zittingen aanwezig was. Zijn gemachtigd advocaat was wel bij alle zittingen aanwezig en heeft namens hem de verdediging gevoerd. Dit is tevens door de opgeëiste persoon bevestigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten onder het vonnis met nummer V K 8/11 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 14, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
14) moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De rechtbank stelt vast dat het lijstfeit genoemd onder 14) niet ziet op de omschrijving van de feiten genoemd onder b) behorend bij V K 8/11 in onderdeel e) van het EAB, maar op de omschrijving van het feit behorend bij III K 475/10. Om die reden zal de rechtbank de dubbele strafbaarheid van deze feiten - kort gezegd diefstallen door middel van braak - toetsen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2
Feit waarvoor eveneens dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit onder het vonnis met nummer III K 475/10 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van poging tot doodslag.

6.Verzoek om aanhouding

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft om schorsing van het onderzoek ter zitting verzocht. Het EAB is uitgevaardigd op grond van het cumulatieve vonnis met nummer V K 224/16. De Poolse advocaat van de opgeëiste persoon heeft bij brief van 24 maart 2021 laten weten dat hij heeft verzocht om een verzamelvonnis, omvattend dit vonnis en een vonnis met nummer XVI K 67/16. Dit zou een voor de opgeëiste persoon een gunstiger uitkomst, namelijk een lagere totaalstraf, opleveren. Op 19 januari 2021 heeft de arrondissementsrechtbank in Katowice dit verzoek afgewezen. Op 2 maart 2021 heeft het Hof van Beroep in Katowice die beslissing vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor heronderzoek.
De raadsman heeft gesteld dat uitstel van overlevering in afwachting van een nieuwe beslissing op het verzoek de procedure zal bespoedigen. De Poolse autoriteiten willen gezichtsverlies voorkomen. Hij verwacht dat de zaak op de lange baan zal worden geschoven indien de opgeëiste persoon in de tussentijd zou worden overgeleverd, waardoor ‘strafabsorptie’ in mindere mate zou kunnen worden toegepast.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek. Het verzamelvonnis met nummer V K 224/16 ligt ten grondslag aan het EAB. Het andere vonnis is niet bekend. De officier van justitie heeft erop gewezen dat de beide genoemde vonnissen dateren van 2016 en het verzoek om een cumulatief vonnis door de opgeëiste persoon pas is gedaan na zijn aanhouding op 27 juni 2020, vier jaar later. In de overleveringsprocedure dient te worden beslist op het voorliggende EAB. Het is de officier van justitie bekend dat het geregeld voorkomt dat vonnissen ook worden samengevoegd als personen inmiddels zijn overgeleverd en in Polen zijn gedetineerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek af. Het voorliggende EAB betreft het verzamelvonnis met nummer V K 224/16. Dit EAB is niet door de Poolse autoriteiten ingetrokken en zal dus moeten worden beoordeeld. Eventuele, naar het oordeel van de rechtbank speculatieve, bespoediging van de procedure in Polen en een mogelijke intrekking van het EAB als de procedure gaat verlopen als door de opgeëiste persoon wordt gewenst levert geen weigeringsgrond op.
7.
Hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
7.1
Inleiding
7.1.1
Ten aanzien van de hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’
In haar uitspraak van 27 januari 2021 [1] heeft de rechtbank conform het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) [2] geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat voormeld arrest niet afdoet aan haar oordeel dat zulke structurele en/of fundamentele gebreken bestaan en dat, gelet op de aard en de omvang van die structurele en/of fundamentele gebreken, er sprake is van systemische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten.
Naast deze gebreken zijn er geen gegevens voorhanden die tot de conclusie zouden kunnen leiden de rechterlijke autoriteit de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” te ontzeggen..
7.1.2
Ten aanzien van artikel 47 Handvest
Het oordeel dat sprake is van systemische gebreken brengt mee dat deze gebreken, ten tijde van het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis, ook op het niveau van de in deze zaak bevoegde rechterlijke instantie negatieve gevolgen kunnen hebben gehad, alsmede de gebreken die zich na de uitvaardiging zouden hebben voorgedaan.
Dat betekent dat de rechtbank in de onderhavige zaak nog moet beoordelen of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is vervolgd en de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd, en rekening houdend met de gegevens die haar eventueel door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit zijn verstrekt, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad in Polen, omdat de structurele en/of fundamentele gebreken die in Polen ten tijde van de uitvaardiging van het EAB bestonden, in zijn concrete geval afbreuk hebben gedaan aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie die het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis heeft gewezen.
7.2
Standpunten van de verdediging en het Openbaar Ministerie
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de te verwachten aanzienlijke vertraging van de procedure inzake het verzoek om samenvoeging na overlevering feitelijk een oneerlijk proces oplevert omdat de opgeëiste persoon dan in een slechtere positie terechtkomt. Voorts heeft de raadsman gewezen op de hiervoor reeds genoemde brief van de Poolse advocaat van 24 maart 2021, waarin deze verklaart te vrezen voor een oneerlijk proces, nu de rechtbank bij eerdere gelegenheid niet objectief was.
De officier van justitie heeft gesteld dat bij het samenvoegen van vonnissen de
merits of the caseniet worden behandeld. Volgens haar valt het verweer niet onder de beoordeling van de Poolse rechtsstaat. Zij ziet niet in hoe een eerdere verkeerde beslissing nu een oneerlijk proces zou opleveren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Het is in beginsel mede aan de opgeëiste persoon en zijn advocaat om, voor zover de opgeëiste persoon zich beroept op een reeds voltooide schending van zijn recht op een eerlijk proces, waar mogelijk, informatie te verstrekken die relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden.
De stelling van de raadsman van de opgeëiste persoon is onvoldoende voor het oordeel dat zijn recht op een onafhankelijk gerecht is of zal worden geschonden als gevolg van voornoemde systemische gebreken.
Om die reden komt de rechtbank tot het oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is of zal worden geschonden en dat - al dan niet - als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is of zal worden aangetast.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 311 en 287 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Circuit Court in Katowice(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zaken C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU (gevoegd), ECLI:EU:C:2020:1033