ECLI:NL:RBAMS:2021:1750

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
13/751916-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1958 in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft geen verweren gevoerd tegen de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn die erop wijzen dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden, noch dat hij geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, gegrond verklaard. De verdediging heeft geen concrete feiten aangedragen die de overlevering zouden kunnen tegenhouden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het feit waarvoor hij wordt vervolgd, verduistering is, wat ook onder de Nederlandse wet strafbaar is. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751916-20
RK nummer: 20/5091
Datum uitspraak: 1 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 maart 2014 door
the District Court of Legnica - III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1958,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 november 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is niet in persoon maar via telehoren vanuit de Penitentiaire Inrichting ter zitting aanwezig en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) af te wachten op de bij tussenuitspraak van 31 juli 2020 door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen betreffende de Poolse rechtsstaat [1] .
Op 17 december 2020 heeft het HvJ arrest gewezen in voornoemde zaak [2] .
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 1 april 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Hij is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp.
Met instemming van de officier van justitie en de raadsvrouw hervat de rechtbank het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van
18 november 2020.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Zweedse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
judicial decision of the Regional Court in Lublinvan 22 januari 2014
on application of preventive measure in form on pre-trial detentionen een
decision of the public prosecutor of Regional Prosecutor’s Office in Lublinvan 27 januari 2014
on institution of seeking by wanted notice(referentie: Ds. 232/12).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering

5.Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat na bestudering van het dossier is gebleken dat er geen weigeringsgronden zijn.
Tevens heeft zij aangevoerd dat de opgeëiste persoon geen concrete feiten en omstandigheden kan aanvoeren betreffende zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, op grond waarvan zijn overlevering, gelet op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, achterwege zou moeten blijven.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de Overleveringswet op onderdelen is gewijzigd en dat deze Herimplementatiewet op 1 april 2021 in werking is getreden. Met deze inwerkingtreding is ook artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Er bestaan immers geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat hij na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en hij geen eerlijk proces zal krijgen [3] .
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica - III Criminal Department(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 april 2021.
De oudste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBAMS:2020:3776, zaaknummer HvJ: C354/20 PPU
2.gevoegde zaken C354/20 PPU en C412/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1033 (
3.Zie voor het toetsingskader: rechtbank Amsterdam, 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420