ECLI:NL:RBAMS:2021:1685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/13/699625 / HA RK 2021-103
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter wegens rechterlijke beslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. J.H.M. van de Ven, een bestuursrechter. Het verzoeker stelde dat de rechter niet had voldaan aan zijn verzoeken om inzage in stukken en dat hij in een nadelige positie was geplaatst ten opzichte van zijn wederpartij. De verzoeker meende dat de rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid in het geding was door de wijze waarop de rechter zijn zaak behandelde. De rechter heeft echter aangegeven dat zijn handelen in overeenstemming was met wat van een onpartijdige en deskundige rechter verwacht mag worden. De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, zoals ook is vastgesteld in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond was en heeft besloten om het verzoek tot wraking af te wijzen zonder mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op het op 17 maart 2021 gedane en onder rekestnummer C/13/699625 / HA RK 21/103 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.H.M. van de Ven, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer op 17 maart 2021 met daarin opgenomen de gronden tot wraking;
  • de schriftelijke reactie van de rechter.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is eiser in twee bij de rechter aanhangige procedures (AMS 20/3332 en AMS 20/3333).
Op 17 maart 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij verzoeker de rechter heeft gewraakt.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoeker heeft de rechter gewraakt omdat hij de verzoeken van instelling van incidenten niet is opgevolgd waardoor verzoeker in rechtsonzekerheid verkeert over zijn rechtpositie in zijn beroep. De rechter heeft verzoeker geen inzage verleend in alle stukken. De rechter heeft niet aangetoond dat hij bevoegd is als voorzitter van de ingestelde kamer. Tot slot heeft de rechter het verzoek tot een gevoegde behandeling afgewezen, dan wel heeft hij de voeging overgelaten aan de griffier. Door toedoen van de rechter verkeert verzoeker in een significant nadeliger positie ten opzichte van zijn wederpartij. Als gevolg hiervan is de rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid schade toegebracht.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft aangevoerd dat hij op de zitting eerst een toelichting heeft gegeven over de beslissingen van de rechtbank voorafgaand aan de zitting over de verzoeken om inzage en voeging. Daarna heeft hij partijen op basis van het beroepschrift van verzoeker in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. Volgens de rechter is zijn opstelling en de behandeling van de zaken van verzoeker in overeenstemming geweest met hetgeen van een onpartijdige, betrokken en ter zake deskundige rechter mag worden verwacht.

4.De gronden van de beslissing

4.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
4.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.4.
Een rechterlijke beslissing kan geen grond tot wraking opleveren zoals is beslist in het hiervoor genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter en A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.