ECLI:NL:RBAMS:2021:1683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/13/699226 / HA RK 2021-92
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een voorzieningenrechter in een kort geding

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2021 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een kort geding, verzocht om wraking van mr. C.M.E. de Koning, de voorzieningenrechter. Het wrakingsverzoek was ingediend op 15 maart 2021, elf dagen na de mondelinge behandeling die op 4 maart 2021 had plaatsgevonden. De verzoeker stelde dat de rechter tijdens de zitting was misleid door de wederpartij en niet adequaat had gereageerd op ernstige verwijten. Daarnaast verwees hij naar onrecht dat hem in het verleden was aangedaan door andere rechters.

De rechter, mr. C.M.E. de Koning, heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft betoogd dat zij de zitting neutraal en onpartijdig heeft geleid. De Wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat de gronden voor wraking niet valide waren. Volgens de Wrakingskamer kan een rechter niet gewraakt worden op basis van een (tussen)beslissing, zoals vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad. De verzoeker heeft geen bewijs geleverd voor de schijn van vooringenomenheid van de rechter, en de verwijten die hij maakte waren niet onderbouwd met feitelijkheden.

Uiteindelijk heeft de Wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat er geen mondelinge behandeling nodig was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 15 maart 2021 ingekomen en onder rekestnummer C/13/699226/ HA RK 21/92 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtukken:
 het schriftelijke wrakingsverzoek met bijlagen van 15 maart 2021 en nadien ontvangen bijlagen,
 de schriftelijke reactie van de rechter.
1.2.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechter is een kort geding in behandeling waarbij verzoeker gedaagde partij is (zaaknummer KG ZA 21-151). Op 4 maart 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en de rechter heeft de zaak voor vonnis verwezen naar 18 maart 2021.
2.2.
Aan het uitgebreide verzoek is, zo begrijpt de rechtbank, ten grondslag gelegd:
a: dat de rechter tijdens de zitting is misleid door wederpartij van verzoeker, niet is ingegaan op de meest ernstige verwijten, verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld verweer te voeren tegen laster en dat de rechter slechts geïnteresseerd was om verzoeker te veroordelen;
b: aangedaan onrecht in een verder tot zeer ver verleden (eind jaren negentig van de vorige eeuw), waarbij andere rechters verzoeker onwelgevallige beslissingen hebben genomen.

3.De reactie van de rechter

3.1.
Het wrakingsverzoek is niet gedaan direct na het bekend worden van de feiten waarop het berust, maar 11 dagen na de zitting. Wel was de komst van het verzoek eerder al aangekondigd. Voorts heeft de rechter aangevoerd dat zij de zitting neutraal en onpartijdig heeft geleid. Tijdens de zitting heeft zij geen voorlopig oordeel of een vooruitzicht op de inhoud van het vonnis gegeven.

4.De beoordeling

4.1.
De Wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan, althans voor wat betreft de onder 2.2.a. aangevoerde. Aan verzoeker mag enige tijd worden gegund voor beraad en voor de wijze waarop hij zijn verzoek opstelt.
4.2.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
4.4.
In zijn arrest van 25 september 2019 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.5.
In het licht van bovenstaand arrest heeft verzoeker geen valide grond aangevoerd waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens hem kan worden afgeleid, voor zover het wrakingsverzoek ziet op ter zitting genomen (tussen)beslissingen. Het is overigens niet aan de Wrakingskamer om te beoordelen of de rechter terecht of ten onrechte de stellingen van één van partijen volgt; dat oordeel is voorbehouden aan de appelrechter. Aan de overige verwijten die hiervoor onder a. zijn weergegeven (geen verweer laten voeren tegen laster, slechts geïnteresseerd zijn in een veroordeling van verzoeker) zijn geen feitelijkheden ten grondslag gelegd.
De aan “de rechtbank” door verzoeker onder b. verweten beslissingen kunnen niet wijzen op vooringenomenheid van de rechter, reeds omdat zij daarbij niet betrokken was.
4.6.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
5. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.