ECLI:NL:RBAMS:2021:1677

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/13/699156 / HA RK 2021-87
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek met toepassing van anti-misbruikbepaling

Op 16 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde], tegen de kantonrechter mr. E.J. van der Molen. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een afwijzing van een verzoek om uitstel van een comparitie, die gepland stond op 10 maart 2021. Verzoekster stelde dat de rechter door het ontbreken van een motivering bij de afwijzing de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was, omdat het in wezen gericht was tegen de rechterlijke beslissing zelf, wat volgens de jurisprudentie geen grond voor wraking kan opleveren. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin werd gesteld dat een rechterlijke beslissing als zodanig niet kan leiden tot wraking. Bovendien concludeerde de rechtbank dat het verzoek misbruik van het wrakingsinstrument inhield, wat aanleiding gaf tot toepassing van de anti-misbruikbepaling van artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 8 maart 2021 ingekomen en onder rekestnummer C/13/ 699156 / HA RK 2021-87 ingeschreven verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
mr. [verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.J. van der Molen kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verzoekschrift van 8 maart 2021 met bijlage, inhoudende een wrakingsverzoek.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is een zaak in behandeling waarbij mr. [gemachtigde] zich heeft gesteld voor de B.V. (zaak-rolnummer C/13/8726173 CV EXPL 20-15509). Hij heeft vervolgens om uitstel van de op woensdag 10 maart 2021 om 13.30 uur geplande comparitie. Namens de rechter is bij e-mail van maandag 8 maart 2021 om 17.07 meegedeeld dat het verzoek de comparitie aan te houden is afgewezen. Hierna is op maandag 8 maart 2021 om 23.12 uur het wrakingsverzoek bij e-mail ingediend.
2.2.
Verzoekster heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter door zijn afwijzing van het verzoek om aanhouding in het geheel niet te motiveren, zowel objectief als subjectief de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Uit de door verzoekster overgelegde medische verklaringen blijkt dat mr. [gemachtigde] niet in staat is de comparitie bij te wonen. Diens ernstige ziekte vormt een buitengewone omstandigheid zoals bedoeld in de artikelen 14 en 19 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het verwijt van verzoekster betreft het ontbreken van een motivering van zijn beslissing door de rechter. Uit het verzoek blijkt echter dat verzoekster van mening is dat “aanhouding van de comparitie absoluut in de rede ligt” en “Dit klemt te meer, nu de overgelegde medische verklaringen, voor zich spreken.” De Wrakingskamer trekt hieruit de conclusie dat het verzoek erop is gestoeld dat verzoekster het niet eens is met de inhoud van de beslissing. Daarmee richt het wrakingsverzoek zich in de kern op de beslissing zelf. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
3.5.
Nu het wrakingsverzoek evident kansloos was en verzoekster daarvan op de hoogte moet zijn geweest, is de rechtbank van oordeel dat het uitsluitend is ingediend teneinde het geweigerde uitstel van de comparitie alsnog te bewerkstelligen. Er is derhalve sprake van misbruik van het wrakingsinstrument, hetgeen aanleiding is voor toepassing van de antimisbruik bepaling van art. 39 lid 4 Rv.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af
 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.