ECLI:NL:RBAMS:2021:1675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/13/697963 / HA RK 2021-62
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een strafzaak

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker die zich niet eerlijk behandeld voelde in zijn strafzaak. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 februari 2021 en een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verzoeker had aangegeven dat zijn onderzoekswensen niet waren gehonoreerd en dat hij een eerlijke behandeling van zijn zaak verlangde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, zoals ook is overwogen in een arrest van de Hoge Raad. De wrakingskamer heeft benadrukt dat de rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen kan worden. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend voordat de rechter een motivering had kunnen geven voor zijn beslissing, waardoor het verzoek kennelijk ongegrond werd verklaard.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot wraking af te wijzen, met de mededeling dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en onderstreept de strikte voorwaarden waaronder een wrakingsverzoek kan worden gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 16 februari 2021 gedane en onder rekestnummer C/13/697963 / HR RK 21-62 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. I.M. Bilderbeek, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het proces-verbaal mondelinge behandeling van 16 februari 2021 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
 het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2019 en het proces-verbaal terechtzitting (parketnummer 23-001976-19) van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2019.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Blijkens het proces-verbaal mondelinge behandeling van 16 februari 2021 is de rechter overgegaan tot het ter openbare terechtzitting behandelen van het verzet tegen de opgelegde strafbeschikking van verzoeker. Verzoeker heeft verklaard dat hij een aantal onderzoekswensen had. Nadat de officier van justitie had gerekwireerd, heeft verzoeker zijn standpunt herhaald en heeft de rechter het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2.3.
Nadat de rechter had verklaard:
“Ik ga toch einduitspraak doen en ik ga u uitleggen waarom.”heeft verzoeker verklaard;
“Ik hoor dat u het onderzoek ter terechtzitting sluit en uitspraak wil doen. Ik wraak u. Ik vind dat ik geen eerlijk proces heb gehad en dat niet aan al mijn onderzoekswensen is voldaan. Ik wil een eerlijke behandeling van mijn zaak in twee instanties”.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing of over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het wrakingsverzoek is gegrond op de beslissing van de rechter direct einduitspraak te doen en de onderzoekswensen van verzoeker derhalve niet te honoreren. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Nu verzoeker wraking heeft verzocht voordat de rechter aan een motivering van de tussenbeslissing heeft kunnen toekomen, kan het wrakingsverzoek geen betrekking hebben op een uit die motivering blijkende vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, P.B. Martens en K.A. Brunner, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.