ECLI:NL:RBAMS:2021:1670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/13/696280 / HA RK 2021-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechterlijke beslissing in verkeerszaken

Op 27 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door vijf verzoekers, vertegenwoordigd door gemachtigde Jong van Adviesbureau Skandara. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de rechter om de behandeling van verkeerszaken aan te houden zonder de gemachtigde van verzoekers te horen. Verzoekers stelden dat de rechter in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde had gehandeld en dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter in eerste instantie inderdaad niet de gelegenheid had gegeven aan de gemachtigde om te reageren op het aanhoudingsverzoek, maar dat deze gelegenheid later alsnog was geboden. De rechter heeft de aanhouding als een procedurele beslissing gekarakteriseerd, die niet voortkwam uit partijdigheid. De rechtbank heeft verder verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin werd gesteld dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond was en heeft het afgewezen zonder mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 14 januari 2021 ingekomen en onder rekestnummer C/13/696280 / HA RK 21/25 ingeschreven verzoek van:

1.[verzoeker 1] B.V

2.
[verzoeker 2],
3.
[verzoeker 3],
4.
[verzoeker 4] B.V,
5.
[verzoeker 5],
gevestigd dan wel wonende te [woonplaats 1] , [woonplaats 2] en [woonplaats 3] ,
verzoekers,
gemachtigde: [gemachtigde] Jong, verbonden aan Adviesbureau Skandara,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. L. van Berkum, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verzoekschrift van 14 januari 2021, inhoudende een wrakingsverzoek,
 de schriftelijke reactie van de rechter ontvangen op 19 januari 2021.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank zijn vijf beroepen van verzoekers in behandeling ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De gronden van beroep zijn op 12 januari 2021 door de rechtbank ontvangen, maar waren op de zitting van de rechter van 14 januari 2021 nog niet aan het dossier toegevoegd. Ook de op die zitting aanwezige verweerder van het CVOM (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie) te Utrecht had de gronden van beroep nog niet ontvangen. Blijkens de processen-verbaal heeft deze vertegenwoordiger op de zitting van 14 januari 2021 de rechter verzocht de behandeling van de zaken aan te houden nu zij geen kennis had kunnen nemen van de ingediende (nadere) gronden. De gemachtigde heeft zich op de zitting namens verzoekers op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaken doorgang kon vinden nu de aangevoerde gronden dezelfde waren als de gronden die hij in het administratieve beroep had aangevoerd. De rechter heeft besloten de zaken aan te houden nu gebleken was dat zowel de verweerder van het CVOM als zijzelf zich inhoudelijk niet hadden kunnen voorbereiden op de door de gemachtigde ingediende gronden. Dat deze gronden volgens de gemachtigde dezelfde waren als in het beroep bij het CVOM, maakte dat volgens de rechter niet anders.
2.2.
Verzoekers hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter zonder de gemachtigde van verzoekers daarover te horen, direct tot het oordeel is gekomen dat de zaken moesten worden aangehouden. Er was echter geen aanleiding tot aanhouding, omdat in de oproep is vermeld dat de gronden ter zitting bij de rechter naar voren gebracht kunnen worden, bovendien waren de gronden al op 10 januari 2021 per fax ingediend. Zij waren identiek aan de gronden van het beroep bij het CVOM en deze waren aan de verweerder bekend. Tot slot had de rechter alvorens tot aanhouding te beslissen, de gemachtigde in de gelegenheid moeten stellen zich over het verzoek tot aanhouding van de verweerder uit te laten. De rechter heeft aldus in strijd gehandeld met de beginselen van behoorlijke procesorde en de beslissing is zo onbegrijpelijk dat daaruit voor verzoekers (de schijn van) vooringenomenheid blijkt.
2.3.
Volgens de rechter heeft zij inderdaad in eerste instantie op het aanhoudingsverzoek beslist zonder de gemachtigde in de gelegenheid te stellen te reageren. Deze heeft op de zitting echter daartegen meteen bezwaar gemaakt en de rechter heeft hem toen alsnog daartoe de gelegenheid gegeven. Hij heeft vervolgens verklaard dat de gronden reeds bekend moesten zijn bij de vertegenwoordiger van het CVOM en de zaken hoefden volgens hem niet te worden aangehouden. De aanhoudingbeslissing was een procedurele beslissing die niet is ingegeven door partijdigheid, noch is daardoor de schijn daarvan gewekt.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 Algemene Wet Bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het bezwaar van verzoekers betreft de beslissing van de rechter om de behandeling van de beroepen aan te houden. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.