ECLI:NL:RBAMS:2021:1638

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
C/13/696214 / HA RK 21/21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek op grond van rechterlijke beslissing

Op 20 januari 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek dat op 13 januari 2021 was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het verzoek was gericht tegen mr. L. van Berkum, kantonrechter te Amsterdam. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door hem niet in de gelegenheid te stellen te reageren op de stukken van de partijen in de hoofdzaak, wat volgens hem in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Echter, de rechtbank benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, zoals eerder is vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad op 25 september 2018. De wrakingskamer kan niet oordelen over de juistheid van de beslissing van de rechter, en het verzoek van verzoeker werd als kennelijk ongegrond beschouwd.

De Wrakingskamer heeft daarom besloten het verzoek tot wraking af te wijzen, zonder dat een mondelinge behandeling noodzakelijk was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 13 januari 2021 ingekomen en onder rekestnummer C/13/696214 / HA RK 21/21 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. L. van Berkum, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verzoekschrift met bijlagen van 13 januari 2021, inhoudende een wrakingsverzoek.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is een zaak in behandeling waarbij verzoeker eiser is in het incident tot tussenkomst (zaak- en rolnummer C/13/8683266 CV EXPL 20-14040).
Op de rolzitting van 11 januari 2021, waarbij de rechter de rolrechter was, is de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst tevens antwoord-akte vermeerdering van eis genomen door de wederpartij van verzoeker in het incident.
Bij rolmededeling van 11 januari 2021 is aan de gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat de wederpartij schriftelijk heeft gereageerd, waarvan een exemplaar is meegestuurd en voorts dat de kantonrechter op de zitting van 8 februari 2021 te 10.00 uur uitspraak zal doen.
2.2.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij op zaterdag 9 januari 2021 per fax en e-mail aan de rechtbank heeft verzocht te mogen reageren op het verweerschrift van eiser en gedaagde in de hoofdzaak.
Uit de brief van 11 januari 2021 ontvangen op 13 januari 2021 heeft verzoeker echter opgemaakt dat hij niet in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op de stukken van de partijen in de hoofdzaak. Volgens verzoeker is als gevolg hiervan door de rechter de schijn van partijdigheid gewekt en is ook in strijd met artikel 6 van het EVRM gehandeld.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het bezwaar van verzoeker betreft de beslissing om vonnis te wijzen in het incident. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.