ECLI:NL:RBAMS:2021:1403

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
28 maart 2021
Zaaknummer
13/752144-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en Brexit-kwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Westminster Magistrates’ Court in het Verenigd Koninkrijk. De vordering dateert van 31 mei 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1998, die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder moord en doodslag. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld, waarbij zij de garantie van de Britse autoriteiten heeft meegenomen dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zijn straf zal ondergaan.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie overwogen, waarbij de verdediging aanvoerde dat de overlevering geweigerd moest worden omdat het Verenigd Koninkrijk geen EU-lidstaat meer is. De rechtbank oordeelde echter dat de overgangsregeling van toepassing blijft op personen die voor het einde van de overgangsperiode zijn aangehouden, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij de relevante wetsartikelen heeft genoemd en de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752144-18
RK nummer: 19/3312
Datum uitspraak: 18 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 september 2018 door
Westminster Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 1 augustus 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal. Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie af te wachten.
Zitting 4 februari 2021
De behandeling van de vordering is opnieuw aangevangen op de zitting van 4 februari 2021.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Warrant of arrest at first instance dated 6th September 2018 issued at Westminster Magistrates’ Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Engels recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 4 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Die feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Engels recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 5 en 6 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Secretary of Stateheeft op 23 oktober 2020 de volgende garantie gegeven:
“In accordance with Article 5(3) of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States of 13 June 2002 ('EAW FD'), you have requested that [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] /1998) be returned to the Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from the Netherlands has been sought.
The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned to the Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds relating to his rights of defence or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence underlying the European Arrest Warrant. Such procedural steps may include:
(a)
The exhaustion of any available avenues of appeal;
(b)
Consideration of confiscation; and
(c)
The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be served in default of payment of any financial penalty.
Full details of any sentence imposed on [opgeëiste persoon] will be provided when he is returned to the Netherlands. It is considered that a transfer under the Prisoner Transfer Framework Decision (2008/909) allows the Netherlands to alter the duration of any sentence imposed by a UK court only within the strict conditions set out in Article 8(2) of that Framework Decision, as amended by Framework Decision 2009/299."
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Ook de feiten 1 tot en met 4 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
1. moord
2. doodslag
3 en 4. mishandeling

6.Brexit

Het standpunt van de verdediging
Op 31 december 2020 is de overgangsperiode tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie geëindigd waardoor het Kaderbesluit EAB 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit) nu niet meer van toepassing is. In dit geval is de opgeëiste persoon voor het einde van de overgangsperiode aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van een EAB. Dat betekent dat de nieuwe Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (HSO) niet op de zaak van de opgeëiste persoon van toepassing is. Hierdoor is in dit geval alleen artikel 5 OLW van toepassing. Daarin is bepaald dat overlevering slechts geschiedt aan lidstaten van de Europese Unie (EU). Het Verenigd Koninkrijk is geen lidstaat van de EU zodat, aldus de raadsman, op grond van artikel 5 OLW de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De overlevering van de opgeëiste persoon kan juist wel worden toegestaan aangezien de opgeëiste persoon al voor het einde van de overgangsperiode is aangehouden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is het eens met de verdediging dat de OLW van toepassing is en dat het Verenigd Koninkrijk geen lidstaat meer is van de EU. De rechtbank volgt de verdediging echter niet in haar betoog dat de overlevering daarom geweigerd moet worden.
Uit de overgangsregeling van het Akkoord [1] blijkt namelijk dat het Kaderbesluit van toepassing blijft op opgeëiste personen die op basis van een EAB uit het Verenigd Koninkrijk zijn aangehouden vóór het verstrijken van de overgangsperiode op 31 december 2020, hetgeen eerder in een uitspraak van de rechtbank is bevestigd [2] en nu het Kaderbesluit – evenals artikel 5 OLW – rept van overlevering tussen de rechterlijke/justitiële autoriteiten van de lidstaten van de EU, brengt naar het oordeel van de rechtbank een redelijke en verdragsconforme uitleg van de bepalingen van het Kaderbesluit en artikel 5 OLW mee dat het VK bij de toepassing van de overgangsregeling moet worden aangemerkt als lidstaat van de EU. Dit geldt in dit geval slechts voor de overgangsgevallen en is dus van beperkte duur.
Het in artikel 62 van het Akkoord van toepassing verklaren van het Kaderbesluit op de opgeëiste personen die voor einde van de overgangsperiode zijn aangehouden zou anders ook zinledig zijn.
De bedoelde uitleg van het Kaderbesluit en artikel 5 OLW volgt ook uit het doel van de overgangsbepalingen voor de Brexit, zoals verwoord in de preambule van het Akkoord. Daarin is onder meer bepaald dat het Akkoord is bedoeld om voor een ordelijk verloop van de terugtrekking te zorgen en dat ook de justitiële en administratieve autoriteiten in de Unie en in het Verenigd Koninkrijk rechtszekerheid moet worden geboden. Een dergelijke verdragsconforme uitleg is naar het oordeel van de rechtbank niet contra legem.
Vast staat dat de opgeëiste persoon voor het einde van de hiervoor genoemde overgangsperiode op 20 mei 2019 vanwege het EAB is aangehouden zodat aan de voorwaarde van artikel 62 van het Akkoord is voldaan. Dat het onderzoek ter zitting van de rechtbank op verzoek van de raadsman op 4 februari 2021 opnieuw is aangevangen, doet daar niet aan af.

7.Detentieomstandigheden

Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt ten aanzien van de detentieomstandigheden.
De Britse autoriteiten hebben bij brief van 19 juli 2019 het volgende in deze zaak verklaard:
"You have asked for confirmation of where Mr. [opgeëiste persoon] would be placed after his surrender to the United Kingdom. The EAW for Mr [opgeëiste persoon] was issued by Westminster Magistrates Court and the alleged offending occurred in London, which means that it is likely that a trial would take place at a London court. lf that is so, it is usual practice to make efforts to house suspects close to the location of their trial and it is therefore most likely that Mr. [opgeëiste persoon] would be held in a prison in London. Where individuals are surrendered to the UK it is usual that this would be [gevangenis] . During the course of a trial, the likelihood of Mr. [opgeëiste persoon] being housed at HMP Liverpool, HMP Birmingham or HMP Bedford is therefore remote.."
Vervolgens is bij e-mailbericht van 22 oktober 2020 de volgende mededeling gedaan:
“In relation to the detention of Mr [opgeëiste persoon] , his trial is still likely to be heard in London and therefore it remains unlikely that he would be housed in HMP Birmingham of HMP Bedford”.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
Gelet op hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak
MLheeft geoordeeld [3] , is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
De Britse autoriteiten hebben toegezegd dat de opgeëiste persoon hoogst waarschijnlijk zal worden geplaatst in
[gevangenis] .Plaatsing in
HMP Birminghamen
HMP Bedfordis niet uitgesloten, maar onwaarschijnlijk. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege de detentieomstandigheden in
HMP Birminghamen
HMP Bedford. In dit verband wijst de rechtbank er nog op dat zij bij uitspraak 13 november 2020 [4] heeft geoordeeld dat ten aanzien van
HMP Birminghamgeen sprake meer is van een algemeen reëel gevaar op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank dient op grond van de verstrekte informatie in de zaak van de opgeëiste persoon daarom alleen de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting
[gevangenis]te onderzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting
[gevangenis]zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting
[gevangenis]staan dan ook niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk in de weg.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 141, 287, 289 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Westminster Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
3.HvJ EU, 25 juli 2018, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589
4.Rechtbank Amsterdam, 13 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5582