ECLI:NL:RBAMS:2020:5582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
13/751616-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Pakistaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in HMP Birmingham onderzocht, waar de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in HMP Birmingham geen beletsel vormen voor de overlevering, ondanks eerdere zorgen over de behandeling van gedetineerden in deze inrichting. De rechtbank heeft de garantie van de Britse autoriteiten in overweging genomen, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, terug naar Nederland zal worden gestuurd om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving en jurisprudentie in acht genomen, waaronder de Overleveringswet en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751616-18
RK-nummer: 18/5829
Datum uitspraak: 13 november 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2018 door
the Justice of the Peace sitting at Birmingham Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 12 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. R.A.L.F. Frijns, die waarnam voor mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat de rechtbank die verlengingen nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de afloop van een voor deze zaak relevante prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) af te wachten.
Zitting 6 oktober 2020
De voortzetting van de behandeling was gepland op 6 oktober 2020. De behandeling van de vordering is op die datum echter niet doorgegaan. Zowel de opgeëiste persoon als zijn raadsman, mr. R.A.L.F. Frijns, zijn met instemming van de rechtbank niet op de zitting verschenen. De rechtbank had op voorhand al laten weten dat de zaak zou worden aangehouden tot 30 oktober 2020, omdat de raadsman was verhinderd om op 6 oktober 2020 ter zitting te verschijnen.
Zitting 30 oktober 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 30 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. S. van den Berg, die waarnam voor mr. R.A.L.F. Frijns.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Pakistaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest at first instance, gedateerd 26 juni 2018 en uitgevaardigd door
the Birmingham City Magistrates’ Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 18 augustus 2020 is
on behalf of the Secretary of State, Home Office, International Criminality Unit,Londen, de volgende garantie gegeven:

In accordance with Article 5(3) of the Council Framework Decision on the
European arrest warrant and the surrender procedures between Member States of
13 June 2002 ('EAW FD'), you have requested that [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] ) be returned to the Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from the Netherlands has been sought.
The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be
returned to the Netherlands as soon as is reasonably practicable after the
sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds
relating to his rights of defence or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence
underlying the European Arrest Warrant. Such procedural steps may include:
(a) The exhaustion of any available avenues of appeal;
(b) Consideration of confiscation; and
(c) The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be served in default of payment of any financial penalty.
Full details of any sentence imposed on [opgeëiste persoon] will be provided when he is
returned to the Netherlands. lt is considered that a transfer under the Prisoner Transfer
Framework Decision (2008/909) allows the Netherlands to alter the duration of any
sentence imposed by a UK court only within the strict conditions set out in Article 8(2) of
that Framework Decision, as amended by Framework Decision 2009/299.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan want de in rubriek 4 bedoelde feiten zijn naar
Nederlands recht strafbaar en kunnen worden gekwalificeerd als:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie, mede gelet op de uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5051) voldoende is.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • er werd invoer van verdovende middelen in de Verenigd Koninkrijk beoogd;
  • het onderzoek is in het Verenigd Koninkrijk aangevangen;
  • medeverdachten worden in het Verenigd Koninkrijk vervolgd;
  • de verdovende middelen zijn ingevoerd in het Verenigd Koninkrijk.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Britse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Detentieomstandigheden (HMP Birmingham)

Gelet op hetgeen het HvJ EU in de zaak
ML(arrest van 25 juli 2018, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589) heeft geoordeeld, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
De Britse autoriteiten hebben in een mailbericht van 22 september 2020 verklaard dat er een mogelijkheid bestaat dat de opgeëiste persoon terecht komt in HMP Birmingham. De Britse autoriteiten hebben vervolgens in een brief van 28 september 2020 onder meer bericht dat het EAB is afgegeven door
Birmingham Magistrates Courten dat het proces waarschijnlijk plaats zal vinden in een nabijgelegen rechtbank in de omgeving van West Midlands. Blijkens het EAB heeft het strafbare feit zich mede afgespeeld in de omgeving van Birmingham. De rechtbank is er voorts ambtshalve mee bekend dat het in het VK
“usual practice [is] to make efforts to house suspects close to the location of their trial”.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in HMP Birmingham. De rechtbank zal daarom in de zaak van de opgeëiste persoon alleen de detentieomstandigheden in HMP Birmingham onderzoeken.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:2381)
geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de detentie-instelling HMP Birmingham zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten – worden behandeld. De rechtbank is toen tot dat oordeel gekomen op grond van het jaarverslag van
HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales, gepubliceerd op 21 juli 2018, de onderliggende rapporten en dringende kennisgevingen. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder het arrest van
20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), heeft de rechtbank geoordeeld dat vanwege de geconstateerde beperkte individuele ruimte en onvoldoende compenserende omstandigheden, een reëel gevaar bestaat dat detentie in de genoemde detentie-inrichting in strijd komt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De officier van justitie heeft in de zaak van de opgeëiste persoon de volgende rapporten/verslagen overgelegd:
  • Annual Report of the Independent Monitoring Board at HMP Birmingham (For reporting year 01 July 2019 – 30 June 2020), gepubliceerd in oktober 2020 (te raadplegen via: https://www.gov.uk/government/publications);
  • URGENT NOTIFICATION - HMP BIRMINGHAMvan 17 september 2018, van
    the Secretary of State for Justice (Ministry of Justice, HM Chief Inspector of Prisons);
  • Birmingham Urgent Notification: Initial Response Action Plan van HM Prison and Probation Service, updated 9 september 2018.
Verder heeft de officier van justitie een Brits mailbericht van 20 oktober 2020 verstrekt. Dit mailbericht is gericht aan het Openbaar Ministerie, waarin de Britse autoriteiten vragen hebben beantwoord over het aantal vierkante meters per gedetineerde in onder meer HMP Birmingham. In dit mailbericht zijn onder meer de volgende vragen beantwoord:
“(…)

3. Can we also conclude that each prisoner will have a personal space varying between 6.56 square meter and 8,46 square metre in his cell in HMP Birmingham? Yes

4. In the event that the cells are shared in HMP Birmingham, could you inform me how many prisoners share a cell? If there are two prisoners per cell, will each prisoner have a personal space varying between 3.28 square metre and 4,23 square metre? Yes”.
Daarnaast heeft de rechtbank een document genaamd
“Annex C”ontvangen met daarin het volgende overzicht over de omvang van de cellen in HMP Birmingham:
HMP Birmingham
Wing
A,B,C
D
G
G toilets
J
K
Healthcare
L,M,N,P
Width
2.06
1.96
2.08
2.2
2.49
2.07
2.91
2.17
Length
3.92
3.34
3.92
0.95
3.4
3.43
4.33
3.37
Cell Floor size
8.07m²
6.56m²
8.15m²
2.09m²
8.46m²
7.10m²
12.6m²
7.2m²
De raadsvrouw heeft ter zitting opgemerkt dat detentieomstandigheden gelet op de verstrekte informatie geen beletsel voor overlevering van de opgeëiste persoon opleveren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat gezien de verstrekte informatie geen sprake meer is van het eerder door de rechtbank aangenomen reëel gevaar dat personen die in de detentie-instelling HMP Birmingham zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten – worden behandeld.
De rechtbank is, met de officier van justitie, op grond van een globale beoordeling van alle hiervoor vermelde gegevens waarover zij beschikt, van oordeel dat inderdaad geen sprake meer is van een dergelijk reëel gevaar. De detentieomstandigheden in de detentie-inrichting HMP Birmingham vormen dan ook geen beletsel voor overlevering van de opgeëiste persoon.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Justice of the Peace sitting at Birmingham Magistrates’ Court, ten behoeve van het in het Verenigd Koninkrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.