ECLI:NL:RBAMS:2020:6104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
13/751329-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ op Europese aanhoudingsbevelen na de overgangsperiode van het VK

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de gevangenhouding van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank oordeelde dat op grond van artikel 62, eerste lid, onder b, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het VK uit de EU, het Kaderbesluit 2002/584/JBZ ook na het verstrijken van de overgangsperiode van toepassing blijft op de behandeling van een EAB van een opgeëiste persoon die vóór het verstrijken van de overgangsperiode is aangehouden. Dit betekent dat de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon na 31 december 2020 aan het VK zijn grondslag vindt in het Kaderbesluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 20 november 2020 de verlenging van de gevangenhouding heeft gevorderd. De verdediging voerde aan dat er een beletsel is voor de overlevering, omdat er een lopende Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering op basis van het Kaderbesluit mogelijk is, omdat de opgeëiste persoon vóór het einde van de overgangsperiode is aangehouden. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met dertig dagen verlengd, waarbij zij heeft overwogen dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling medische zorg ontvangt voor zijn problematiek. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, A.E.C. Content.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

BEVEL VERLENGING GEVANGENHOUDING

Parketnummer: 13/751329-19
Op 20 november 2020 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedag] 1948,
wonende op het adres: [adres]
thans verblijvende in [plaats detentie] ,
hierna de opgeëiste persoon.
De justitiële autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) hebben een EAB met betrekking tot de opgeëiste persoon toegezonden.
Bij uitspraak van 20 oktober 2020 heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
In raadkamer van deze rechtbank van 20 november 2020 zijn gehoord:
de officier van justitie, de opgeëiste persoon en diens raadsvrouw.
Standpunt van de verdediging
Er is sprake van een beletsel om de opgeëiste persoon feitelijk over te leveren, omdat er een Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon loopt. De uitspraak in deze strafzaak wordt pas in januari 2021 verwacht. Dit is na afloop van de overgangsperiode zoals neergelegd in de artikelen 126 en 127 van het
Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie [1] (hierna: het Akkoord). Die periode eindigt namelijk op 31 december 2020. Uit artikel 62, eerste lid, onder b, van het Akkoord volgt niet dat de opgeëiste persoon na 31 december 2020 op basis van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit) feitelijk kan worden overgeleverd aan het VK, omdat het Kaderbesluit dan niet meer onverkort van toepassing is op het VK. Het Kaderbesluit vormt dus na
31 december 2020 geen grondslag meer om de opgeëiste persoon feitelijk over te leveren aan het VK.
De verdediging heeft verzocht de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te schorsen onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 11 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:207) en de gevolgen die de detentie voor de gezondheid van de opgeëiste persoon heeft.
Standpunt van de officier van justitie
Artikel 62 van het Akkoord heeft directe werking. Op grond van deze bepaling blijft het Kaderbesluit van toepassing op het moment dat iemand voor 31 december 2020 is aangehouden en geldt dit tevens voor het Akkoord. Deze uitleg wordt ook door andere lidstaten van de EU gehanteerd. Feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon aan het VK is daarom na 31 december 2020 mogelijk op grond van het Kaderbesluit.
Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen schorsing omdat de overlevering van de opgeëiste persoon is toegestaan en er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een schorsing rechtvaardigen.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de overgangsperiode eindigt op 31 december 2020. Kern van het geschil is of op grond van artikel 62, eerste lid, onder b, van het Akkoord, het Kaderbesluit ook ná het verstrijken van de overgangsperiode van toepassing blijft op de behandeling van een EAB van een opgeëiste persoon, die vóór het verstrijken van de overgangsperiode is aangehouden.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 62, eerste lid, onder b, van het Akkoord bepaalt dat het Kaderbesluit van toepassing is op Europese aanhoudingsbevelen wanneer de gezochte persoon voor het einde van de overgangsperiode is aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, ongeacht of de uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist dat de gezochte persoon in hechtenis moet blijven dan wel voorlopig in vrijheid moet worden gesteld.
Voormelde bepaling maakt deel uit van Titel V (“Lopende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken”) van het Akkoord. In die titel is ook artikel 64 opgenomen. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat in de in artikel 62, eerste lid, onder b, bedoelde gevallen de bevoegde uitvaardigende rechterlijke autoriteit, wanneer zij twijfelt of de gezochte persoon op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit voor het eind van de overgangsperiode werd aangehouden, de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit binnen 10 dagen na het eind van de overgangsperiode om een bevestiging van de aanhouding kan verzoeken.
Uit deze bepaling blijkt dus dat de mogelijkheid bestaat om binnen 10 dagen nà 31 december 2020, en dus na afloop van de overgangsperiode, te verzoeken om bevestiging van de aanhouding. Deze bevoegdheid maakt het de uitvaardigende rechterlijke autoriteit mogelijk om in een concreet geval duidelijkheid te verkrijgen over de voortdurende toepasselijkheid van het Kaderbesluit na het verstrijken van de overgangsperiode. Gelet op deze bepaling, bezien in samenhang met artikel 62, eerste lid, onder b, van het Akkoord, is de rechtbank van oordeel dat het Kaderbesluit ook ná 31 december 2020 van toepassing is op de behandeling en daarmee de voltooiing van - de procedure tot tenuitvoerlegging van - Europese aanhoudingsbevelen, waaronder de feitelijke overlevering van de gezochte persoon, mits de opgeëiste persoon is aangehouden vóór het verstrijken van de overgangstermijn.
De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in artikel 65 van het Akkoord. Hierin is bepaald dat Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad (het recht op vertolking en vertaling) en Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (het recht op informatie) van toepassing zijn op de in artikel 62, eerste lid, onder b, van dit akkoord bedoelde procedures. Anders dan in artikel 127, eerste lid van het Akkoord, dat ziet op toepassing van het Unierecht tijdens de overgangsperiode, is in voornoemd artikel 65, waarin het eveneens gaat om toepassing van het Unierecht, geen beperking in duur opgenomen.
Conclusie
De conclusie is dat op grond van artikel 62 eerste lid, onder b, van het Akkoord het Kaderbesluit ook ná het verstrijken van de overgangsperiode van toepassing blijft op de behandeling van een EAB van een opgeëiste persoon, die vóór het verstrijken van de overgangsperiode is aangehouden.
Dit betekent dat de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon na 31 december 2020 aan het VK zijn grondslag vindt in het Kaderbesluit. Het verweer van de verdediging slaagt niet.
De rechtbank stelt vast dat de feitelijke overlevering door bijzondere omstandigheden nog niet heeft kunnen plaatsvinden.
Op grond van het bovenstaande dient de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te worden verlengd.
Het schorsingsverzoek
Vast staat dat de overlevering van de opgeëiste persoon is toegestaan. Schorsing vindt dan alleen plaats wanneer sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. In dat verband heeft de verdediging gewezen op de medische problematiek van de opgeëiste persoon. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden, mede omdat de opgeëiste persoon voor die problematiek in de detentie-instelling medische zorg krijgt. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schorsing van de overleveringsdetentie af.

BESLISSING:

Verlengtde gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd voor de duur van
dertig dagen.
Aldus gedaan op 26 november 2020 door
mr. M.C.M. Hamer, rechter,
in tegenwoordigheid van A.E.C. Content, griffier.
mr. M.C.M. Hamer, rechter,
A.E.C. Content, griffier.

Voetnoten

1.PbEU 2019, C 384 I/1.