ECLI:NL:RBAMS:2021:1327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
AMS 20/504
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering van ontvangen bijstand wegens niet gemelde inkomsten uit verkoop van verzorgingsproducten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd door verweerder ingetrokken omdat zij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juli 2018 inkomsten had uit de verkoop van verzorgingsproducten. Verweerder vorderde een bedrag van € 5.420,23 terug van eiseres, na een herberekening van de eerder vastgestelde terugvordering van € 10.010,53. Eiseres betwistte de intrekking en de terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gehandeld. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd vastgesteld dat bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte is voor verrekening van verwervingskosten. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres gegrond was, omdat verweerder had nagelaten om het standpunt van eiseres over de inlichtingenplicht volledig te toetsen in het bestreden besluit. Desondanks werden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om te reageren op de toelichting van verweerder. De rechtbank bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 48,00 aan eiseres moest vergoeden en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 2.136,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/504

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Wormhoudt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken vanaf 1 juni 2017 tot en met 4 april 2018. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
In het besluit van 16 augustus 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 10.010,53,- van haar teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In het besluit van 11 december 2020 (het herziene bestreden besluit) heeft verweerder het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 5.420,23,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2. Op 8 maart 2018 kreeg verweerder een anonieme melding dat eiseres naast haar bijstandsuitkering vanaf begin 2017 zwart bijverdiende als verkoopster van make-upspullen. In april 2018 is door verweerder een onderzoek ingesteld om te kijken of eiseres nog wel recht had op haar bijstandsuitkering. Verweerder heeft in dit verband onder meer bankafschriften bij de bank van eiseres opgevraagd. Op deze bankafschriften is volgens verweerder te zien dat er door andere mensen geld is gestort op de rekening van eiseres. Daarnaast stonden er op het Facebookaccount van eiseres veel foto’s waaruit volgens verweerder bleek dat eiseres verzorgingsproducten te koop aanbood. Verweerder kreeg daardoor het vermoeden dat eiseres geld door werkzaamheden als verkoopster van verzorgingsproducten verdiende. Er is daarom besloten om verder onderzoek te doen naar het recht op bijstand. De conclusie van dit onderzoek was dat eiseres in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 april 2018 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. [1]
3. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken omdat zij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 juli 2018 inkomsten heeft gehad uit de verkoop van verzorgingsproducten. Omdat eiseres haar inkomsten in deze periode niet heeft aangetoond is haar recht op bijstand niet vast te stellen. Verweerder heeft vervolgens de hoogte van de terugvordering vastgesteld zonder daarbij rekening te houden met de inkomensgegevens die eiseres alsnog had overgelegd. Naar aanleiding van een herberekening heeft verweerder in het herziene bestreden besluit een bedrag van € 5.420,23,- van eiseres teruggevorderd.
4. Op de zitting is gebleken dat de hoogte van de terugvordering, zoals vastgesteld in het herziene bestreden besluit, niet langer in geschil is. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, blijkt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 maart 2016 dat bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte is voor verrekening van verwervingskosten. Hieronder moeten ook bedrijfskosten worden begrepen. [2] Onder bedrijfskosten moet in de onderhavige zaak worden verstaan de inkoopkosten die eiseres heeft gemaakt voor de aanschaf van haar verzorgingsproducten en de verzendkosten die ze heeft gemaakt en verband met haar bedrijfsvoering.
5.1
Ook is niet langer in geschil dat verweerder het standpunt van eiseres dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden in volle omvang had moeten toetsen in het bestreden besluit. Verweerder heeft dit nagelaten. Dit volgt onder andere uit de uitspraken van de CRvB van 8 december 2020 en 29 december 2020. [3] Het voorgaande levert een motiveringsgebrek op. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de inlichtingenplicht wel degelijk is geschonden omdat eiseres inkomsten genereerde als zelfstandige zonder dit door te geven aan verweerder. Daarbij stelt verweerder dat het feit dat eiseres aan haar klantmanager heeft doorgegeven dat zij wellicht als zelfstandige aan de slag zou willen gaan dit niet anders maakt omdat zij toen niet heeft gezegd dat zij al inkomsten had als zelfstandige. Volgens verweerder kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, gezien het voorgaande, in stand blijven.
5.2
De rechtbank volgt verweerder hierin. De stelling van eiseres dat zij haar klantmanager tijdig heeft geïnformeerd over haar inkomsten is namelijk niet met stukken onderbouwd. Tegenover de verklaring van de klantmanager dat eiseres slechts heeft doorgegeven dat zij wellicht als zelfstandige aan de slag zou willen gaan, legt deze stelling van eiseres dan ook onvoldoende gewicht in de schaal voor een ander oordeel.
Het hiervoor onder 5.1 genoemde motiveringsgebrek leidt tot een gegrondverklaring van het beroep en een vernietiging van het bestreden besluit. Omdat eiseres echter voldoende heeft kunnen reageren op de nadere toelichting van verweerder op de zitting waarmee het gebrek is hersteld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit vanwege proceseconomische overwegingen in stand blijven.
6. Slotsom is dat het beroep gegrond wordt verklaard wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, met instandlating van de rechtsgevolgen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht € 48,00,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op […] het recht op bijstand.
[…].
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college […] trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
[…].
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid […].
[…].

Voetnoten

1.Dit houdt in dat eiseres heeft gewerkt en dat zij met dit werk geld heeft kunnen verdienen (los van de vraag of zij ook daadwerkelijk geld heeft ontvangen voor deze werkzaamheden).
3.ECLI:NL:CRVB:2020:3229 en ECLI:NL:CRVB:3547.