ECLI:NL:RBAMS:2021:1118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
13-272395-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een verdachte wegens winkeldiefstal met psychiatrische problematiek

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 29 oktober 2020 in Amsterdam twee blikken bier van Lidl heeft gestolen. De verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd in CTP Veldzicht, heeft tijdens de zitting op 26 januari 2021 bekend. De officier van justitie, mr. P.C. Velleman, heeft gevorderd om de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) op te leggen voor twee jaar. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. I. Raterman, pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, of een voorwaardelijke ISD-maatregel.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, waarbij zij rekening heeft gehouden met de ernst van de diefstal en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte kwetsbaar is en dat er zorgen zijn over zijn psychische gezondheid. Het reclasseringsrapport van GGZ Fivoor Haarlem bevestigde dat de verdachte niet openstaat voor hulp en dat er een hoog risico op recidive is. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de ISD-maatregel op te leggen om de verdachte te resocialiseren en om diagnostisch onderzoek naar zijn psychische gezondheid mogelijk te maken.

De rechtbank heeft de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en zal de noodzaak van voortzetting van de maatregel na zes maanden toetsen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de veiligheid van personen en goederen als belangrijke overweging heeft meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-272395-20
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Raterman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Ten slotte heeft de rechtbank M. Stoutenburg, reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, twee blikken bier (merk Heineken), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Lidl, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 29 oktober 2020 te Amsterdam, twee blikken bier (merk Heineken), die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan Lidl, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De taalfouten die in de tenlastelegging staan, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank doet haar beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, steunen op de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder genoemde bewijsmiddelen zijn vervat. Aangezien de verdachte het bewezen verklaarde (ondubbelzinnig) heeft bekend en zijn raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen volstaan.
Het geschrift, zijnde een aangifteformulier winkeldiefstal van Lidl (pagina 03 tot en met 04 van het dossier);
De bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet (artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht) strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD)

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest en zonder tussentijdse toetsing.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft samengevat verzocht geen ISD-maatregel op te leggen en te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft zij verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en meest subsidiair de ISD-maatregel te beperken tot de duur van één jaar met een tussentijdse toetsing.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een ISD-maatregel een ultimum remedium is en dat het opleggen van deze maatregel in deze zaak prematuur en disproportioneel is. Op basis van de korte tijdsspanne waarbinnen de feiten zijn gepleegd, de korte straffen die de verdachte tot op heden zijn opgelegd, het gebrek aan duidelijkheid met betrekking tot de psychische problematiek bij de verdachte en de duur van het verblijf van verdachte in Nederland, is wat de verdediging betreft een ISD-maatregel nog niet aan de orde. Bovendien zal oplegging van de ISD-maatregel voor de verdachte (mogelijk) neerkomen op een kale detentie van twee jaren, hetgeen disproportioneel is, aldus de raadsvrouw.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte de ISD-maatregel opleggen. Zij heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel, en de duur daarvan, gelet op de aard en de ernst van wat is bewezen verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft de rechtbank gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen verklaarde
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft twee blikjes bier gestolen. Winkeldiefstal is een vervelend misdrijf. Het geeft de gedupeerde ondernemer veel overlast.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Fivoor Haarlem van 18 januari 2021, opgemaakt door M. Stoutenburg, reclasseringswerker, betreffende de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Zowel binnen de penitentiaire inrichting als bij [detentieplaats] (de rechtbank begrijpt: [detentieplaats] , voorheen [detentieplaats] ) [detentieplaats] en de reclassering zijn er zorgen omtrent de verdachte. Hij oogt kwetsbaar, is weinig spraakzaam en er zijn twijfels over de psychische gezondheid van de verdachte. Diagnostisch onderzoek zou wenselijk zijn. Overplaatsing naar [detentieplaats] is een goede start in onderzoek naar de mogelijkheden van de verdachte. [detentieplaats] heeft een afdeling voor transculturele psychiatrie en zou meer kunnen aansluiten bij de etnische achtergrond van de verdachte. Hij staat niet open voor hulp en begeleiding. Hij weigert structureel actie te ondernemen ten aanzien van zijn verblijfsstatus. Doordat er onvoldoende informatie is over de verdachte kan op dit moment niet worden ingeschat of het gedrag van de verdachte voortkomt uit psychiatrie, onwil of onmacht. Daar het de verdachte volledig ontbreekt aan maatschappelijke stabiliteit wordt het risico op recidive als hoog ingeschat. Tevens wordt het risico op onttrekken aan de voorwaarden als hoog ingeschat, omdat de kans dat de verdachte afspraken in een voorwaardelijk kader zal nakomen zeer klein wordt geacht. GGZ reclassering Fivoor schat in dat de verdachte vrijwel direct uit beeld van de reclassering en eventuele hulpverlening raakt als hij op korte termijn vrijkomt. GGZ reclassering Fivoor acht de ISD maatregel het best passende kader om de verdachte zo gestructureerd mogelijk te laten resocialiseren. Tevens kan er binnen de ISD onderzoek gedaan worden naar de psychische gezondheid en (on)mogelijkheden van de verdachte.
M. Stoutenburg heeft ter zitting het advies bevestigd en het rapport daar waar nodig toegelicht en aangevuld.
Motivering
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • het bewezen verklaarde feit, de door de verdachte gepleegde diefstal, betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het advies van de reclassering en het strafblad van de verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 21 december 2020 blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” [1] van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door de verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak zich niet laat vergelijken met de door de raadsvrouw genoemde zaak (ECLI:NL:RBAMS:2017:7907). In die zaak volgde de rechtbank niet het advies van de reclassering om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De verwachting van de rechtbank was dat de verdachte vanwege de taalbarrière in een ISD-kader geen zorg en behandeling zouden kunnen worden aangeboden. De oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zou dan feitelijk neerkomen op twee jaren “kale detentie” en dat vond de rechtbank disproportioneel. In de onderhavige zaak zijn er aanwijzingen dat sprake is van psychiatrische problematiek bij de verdachte. Hij is gedetineerd in het [detentieplaats] waar aandacht is voor de culturele achtergrond en de psychiatrische problemen van de patiënten die daar verblijven. [2] Tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel kan diagnostiek worden toegepast en kan de verdachte indien nodig worden behandeld. Van kale detentie is dus geen sprake. [3] De maatregel is in dit geval dan ook niet disproportioneel.
De raadsvrouw heeft verder verzocht de ISD-maatregel voor de duur van hooguit één jaar op te leggen. Zij heeft daarbij verwezen naar beslissingen van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:398 en 13 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1973. De rechtbank heeft in die zaken overwogen dat er geen reële mogelijkheden voor extramurale resocialisatie bestaan omdat de verdachte, gelet op zijn status, in Nederland, geen aanspraak zou kunnen maken op sociale voorzieningen. De rechtbank zag daarin aanleiding om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen.
De rechtbank is echter van oordeel dat het van groot belang is dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, en zodat de recidive van de verdachte wordt ingeperkt ter optimale bescherming van de maatschappij. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank zal bepalen dat uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden getoetst.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De maatregel die wordt opgelegd, is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021.

Voetnoten

1.Voluit: Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders)
2.Zie [emailadres detentieplaats]
3.Vgl. Rechtbank Amsterdam 18 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8932.