ECLI:NL:RBAMS:2017:7907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
13/702127-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met gevangenisstraf en afwijzing vordering ISD

Op 13 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Roemenië, die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte had op 7 juli 2017 in Amsterdam flessen shampoo en tubes tandpasta gestolen ter waarde van ongeveer 84,61 euro, toebehorende aan een winkel. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar had afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.F. Zaagsma, en de verdediging van de raadsvrouw, mr. B.G. Meijer, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel niet passend was. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, maar de rechtbank vond dat de oplegging van een ISD-maatregel zou neerkomen op kale detentie zonder de mogelijkheid van zorg of behandeling, gezien de taalbarrière van de verdachte. De rechtbank besloot daarom om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes weken.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.H.J. Evers, voorzitter, en mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Spaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702127-17
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het [geboortedag] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.F. Zaagsma, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. B.G. Meijer, naar voren hebben gebracht.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Blijkens een schriftelijke verklaring van 13 oktober 2017 heeft hij afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 07 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer (flessen) shampoo en/of tube(s) tandpasta en/of drinkwa(a)r(en) (waarde circa 84,61), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 07 juli 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen shampoo en tubes tandpasta (waarde circa 84,61), toebehorende aan [winkel] .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren.
8.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met eventueel een voorwaardelijk strafdeel bepleit. Subsidiair bepleit zij een voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk strafbaar feit waarmee heeft hij de [winkel] schade en overlast heeft bezorgd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad (uitdraai van 20 september 2017) van verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Voor een diefstal in geval van frequente recidive schrijven de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand voor.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 9 oktober 2017, opgemaakt door [medewerkster Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (1)] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene is voornamelijk veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten, wat maakt dat sprake is van een delictpatroon. Tevens staat betrokkene geregistreerd als veelpleger en voldoet hij aan de harde en zachte criteria om de ISD-maatregel opgelegd te kunnen krijgen. Betrokkene heeft de Roemeense nationaliteit. Sinds zijn komst naar Nederland, nu ruim zeven jaar geleden, heeft betrokkene zich niet kunnen registeren in de Basisregistratie Personen. Hij spreekt geen Nederlands. Rapporteur heeft telefonisch contact gehad met de Immigratie- en Neutralisatie Dienst (IND). Op basis van hun informatie heeft betrokkene momenteel verblijfsrecht op grond van zijn EU-status. Echter, zij zien ook dat op 15 februari 2017 een aanvraag is ingediend door de politie in Amsterdam rondom een ongewenst verklaring. Deze aanvraag is reeds in behandeling genomen, maar nog niet afgerond. Vanuit hulpverleningsoptiek zijn er geen mogelijkheden voor begeleiding dan wel behandeling binnen een forensisch kader daar betrokkene niet beschikt over het recht op sociale voorzieningen. Mogelijk verliest hij ook zijn verblijfsrecht daar hij ongewenst kan worden verklaard. Hierdoor kan er naar onze inschatting geen inhoudelijke invulling worden gegeven aan een reclasseringstoezicht. Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, adviseert de reclassering daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [medewerkster Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (2)] , reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, een toelichting gegeven op dit advies. Zij heeft onder meer verklaard dat een ISD-maatregel voor betrokkene uitkomst kan bieden in het kader van zijn middelengebruik. Over mogelijke problemen die een taalbarrière met zich mee zal brengen (de hulpverlening wordt immers in de Nederlandse taal aangeboden), kan zij echter niets zeggen. Binnen de maatregel zal worden gekeken naar de mogelijkheden met betrekking tot de ongewenst verklaring van betrokkene, aldus de deskundige.
De rechtbank zal het advies van de reclassering niet volgen en overweegt daartoe als volgt. Uit de reclasseringsrapportage blijkt dat een aanvraag omtrent een ongewenst verklaring van verdachte door IND in behandeling is genomen, maar nog niet is afgerond. Wanneer dit wel het geval zou zijn en verdachte zou ongewenst zijn verklaard, dan zou hij in aanmerking komen voor Vreemdeling in Strafrecht (VRIS) – ISD in de Penitentiaire Inrichting “Esserheem” te Veenhuizen. Dit is echter op dit moment niet de situatie, want verdachte heeft op dit moment een verblijfsrecht in Nederland. Daarnaast blijkt uit de reclasseringsrapportage dat verdachte geen Nederlands spreekt. De verwachting van de rechtbank is dat hem vanwege deze taalbarrière in een ISD-kader geen zorg en behandeling kunnen worden aangeboden. De oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zou dan feitelijk neerkomen op twee jaren “kale detentie”. Dit vindt de rechtbank disproportioneel. Zij zal verdachte daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2017.