ECLI:NL:RBAMS:2020:398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
13/249518-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd voor winkeldiefstal met hoge recidivekans

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van koffie en wijn bij een Albert Heijn in Amsterdam op 15 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, samen met een ander de diefstal heeft gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een ISD-maatregel opgelegd krijgt voor de duur van twee jaren, maar de rechtbank heeft deze maatregel verlaagd naar één jaar, omdat er geen reële mogelijkheden zijn voor extramurale resocialisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van de wijn, omdat het bewijs daarvoor ontbrak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft een lange geschiedenis van strafbare feiten en er is een hoog recidiverisico. De rechtbank heeft ook een rapport van Fivoor in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de verdachte geen toegang heeft tot behandeling en begeleiding vanwege zijn status in Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel de beste optie is om de verdachte de nodige begeleiding te bieden en de kans op delictgedrag te verlagen. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar, zonder aftrek van voorarrest, en het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/249518-19 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [Land van herkomst] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Haakmat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van koffie en wijn bij Albert Heijn in Amsterdam op 15 oktober 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de diefstal van koffie samen met een ander heeft gepleegd. Zij heeft haar standpunt gebaseerd op het aangifteformulier, de verklaring van verdachte dat hij samen met zijn broer koffie heeft gestolen en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte ook wijn heeft gestolen, zodat voor dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspraak moet volgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van diefstal van koffie kan worden bewezen. Verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat hij samen met zijn broer naar Albert Heijn is gegaan om koffie te stelen, en dat zij dit ook hebben gedaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] , die de camerabeelden van de diefstal heeft bekeken, blijkt dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast heeft een winkelmedewerker verklaard dat hij op de camerabeelden zag dat verdachte samen met de andere man bij het koffie-schap stond en dat verdachte ervoor ging staan terwijl de andere man koffie in een tas stopte.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte ook de in het aangifteformulier genoemde fles wijn samen met de medeverdachte heeft gestolen. Het bewijs daarvoor ontbreekt in het dossier, zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 15 oktober 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander koffie, toebehorende aan de Albert Heijn ( [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met een gevangenisstraf conform voorarrest. Subsidiair heeft hij voorgesteld om een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, zodat verdachte een paspoort kan aanvragen en op zoek kan gaan naar werk.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij liever geen ISD-maatregel opgelegd krijgt. Hij vreest dat deze maatregel tot gevolg zal hebben dat hij tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en van de omstandigheden waaronder dit is begaan – mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte – zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een winkeldiefstal. Dit is een overlastgevend feit waarbij verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn financiële gewin. Hij heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voortgangsverslag van Fivoor van 31 december 2019, opgemaakt door M.G. Stoutenburg. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Betrokkene is anderhalf jaar in Nederland en inmiddels negen keer veroordeeld wegens vermogens- en geweldsdelicten tegen de politie. Onder invloed van middelen pleegt betrokkene geweldsdelicten jegens de politie en hij pleegt vermogensdelicten om in zijn gebruik te kunnen voorzien.
Er is sprake van alcohol-, heroïne en crackgebruik. Daar betrokkene geen legitimatiebewijs,
inschrijfadres, zorgverzekering en inkomen heeft, kan hij geen aanspraak maken op behandeling en begeleiding ten aanzien van zijn middelengebruik. Dit maakt ook dat zijn maatschappelijke integratie slecht te noemen is. Betrokkene kan vrijwel geen aanspraak maken op maatschappelijke voorzieningen, omdat hij geacht wordt zelfvoorzienend te zijn ten aanzien van zijn onderhoud. Dit maakt het wij het risico op recidive dan ook hoog inschatten.
Gezien de maatschappelijke instabiliteit, de hoge kans op recidive en het feit dat de reclassering niet eerder betrokken is geweest maakt dat advisering van een voorwaardelijke straf voor de hand zou liggen. Binnen Forensisch kader zou behandeling en begeleiding enigszins mogelijk zijn. Echter vervallen alle mogelijkheden tot behandeling en begeleiding als de justitiële titel afloopt. Tevens schatten wij de kans van slagen van een toezicht binnen een voorwaardelijk kader zeer laag in, daar het betrokkene ontbreekt aan enige vorm van maatschappelijke stabiliteit en er sprake is van een hoge mate van criminogene factoren. Derhalve wordt het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel het meest passend geacht. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel biedt de beste mogelijkheid om betrokkene middels diagnostiek de begeleiding te bieden die hij nodig heeft en daarmee de kans op delictgedrag te verlagen.”
De rechtbank heeft M.G. Stoutenburg op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft het advies om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 december 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Uit voormeld Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt, te weten: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten.
De raadsman heeft voorgesteld om aan verdachte een gevangenisstraf conform het voorarrest op te leggen, of een deels voorwaardelijke straf. Gelet op het strafblad van verdachte en het hoge recidiverisico acht de rechtbank die straffen echter niet passend. Zij zal aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen.
Nu verdachte, gelet op zijn status in Nederland, geen aanspraak zal kunnen maken op sociale voorzieningen, bestaan er geen reële mogelijkheden voor extramurale resocialisatie. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van één jaar, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gedurende dat jaar zal wellicht onder meer een start kunnen worden gemaakt met de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (een) jaar.
Wijst het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2020.
[...]

1.[...]

.