ECLI:NL:RBAMS:2020:6811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
C/13/693419 / HA RK 338.2020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter-commissaris in een strafzaak

Op 26 november 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verdachte in een strafzaak. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Balemans, stelde dat de rechter-commissaris, mr. H.J. Fehmers, in strijd had gehandeld met het verdedigingsbelang door getuigen niet aansluitend te horen. Dit zou de objectieve schijn van partijdigheid hebben gewekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en dat het verzoek was ingediend op 23 november 2020, met als onderbouwing dat de rechter de planning belangrijker achtte dan het belang van de verdediging.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat de gronden voor wraking van een rechter regelt. De rechtbank benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen kan worden. De rechtbank citeerde ook een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een rechterlijke (tussen)beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer kan niet oordelen over de juistheid van de beslissing van de rechter, maar alleen over de schijn van vooringenomenheid.

In dit geval heeft de rechtbank geconcludeerd dat verzoeker geen valide gronden had aangevoerd die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De beslissing om het verhoor van de getuigen niet aan te houden, omdat één getuige verhinderd was, werd niet als een grond voor wraking beschouwd. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking daarom kennelijk ongegrond verklaard en een mondelinge behandeling achterwege gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 23 november 2020 ingekomen en onder rekestnummer C/13/693419 / HA RK 20/338 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
met gekozen domicilie te [woonplaats] ,
raadsman mr. M.P.M. Balemans,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. H.J. Fehmers, rechter-commissaris, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
 het verzoekschrift met bijlagen van 20 november 2020.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 13/232578-20. Deze zaak is bij de rechter in behandeling. Bij beschikking op verzoek ex artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 17 november 2020 heeft de rechter het horen van drie getuigen gelast. Bij e-mail van 18 november 2020 heeft de griffier van de rechter aan de raadsman meegedeeld dat de drie getuigen tegen 23 november 2020 zouden worden opgeroepen. Blijkens deze e-mail zouden zij aansluitend aan elkaar worden gehoord. Bij e-mail van 19 november 2020 heeft de griffier aan de raadsman meegedeeld dat één getuige op 23 november 2020 verhinderd was en dat de andere twee getuigen hun komst bevestigd hadden. Bij e-mail van 19 november 2020 heeft de raadsman aan de griffier verzocht om de verhoren van de getuigen op een andere dag te plannen, omdat hij de rechter reeds uitdrukkelijk had aangegeven dat hij alle getuigen aansluitend aan elkaar wilde horen. Op 20 november 2020 heeft de rechter mr. Balemans telefonisch laten weten dat hij het verzoek niet zou honoreren.
2.2.
Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat de rechter welbewust in strijd heeft gehandeld met het verdedigingsbelang, waarmee de waarheidsvinding ten nadele van verzoeker geweld kan worden aangedaan. Daardoor is de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt dat de rechter niet meer onpartijdig is. De gevraagde getuigen zijn de verbalisanten die een proces-verbaal van bevindingen hebben opgemaakt. De inhoud daarvan wordt door verzoeker betwist. Het aansluitend horen van de verbalisanten is voor verzoeker van groot belang wegens het vermijden van collusiegevaar. Indien dat belang wordt geschaad is dat ten nadele van de verdediging. De rechter heeft het belang van het aaneengesloten horen in eerste instantie ook erkend. Als reden het verhoor door te laten gaan werd desgevraagd vermeld dat het zo gepland is. Kennelijk is de planning ineens belangrijker dan het evidente belang van de verdediging.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2019 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
In het licht van bovenstaand arrest heeft verzoeker geen valide grond aangevoerd waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens hem kan worden afgeleid. De beslissing van de rechter om het verhoor van de getuigen niet aan te houden, nu één van hen verhinderd was, vormt geen grond voor wraking.
Bovendien heeft verzoeker niets gesteld waaruit zou kunnen blijken dat de rechter (de objectief gerechtvaardigde schijn heeft gewekt dat hij) hem wilde benadelen. De door verzoeker weergegeven motivering van de rechter heeft geen betrekking op de persoon van verzoeker, laat staan dat die de motivering blijk geeft van vooringenomenheid.
3.5.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, P.B. Martens en K.A. Brunner, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.