In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent, aangeduid als [eiser], en de korpschef van politie, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft het ontslag van [eiser] wegens het veelvuldig raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden en het delen van deze informatie met derden. De korpschef had op 26 maart 2019 een primair besluit genomen tot onvoorwaardelijk ontslag en een subsidiair ontslag verleend wegens ongeschiktheid. Het bezwaar van [eiser] tegen dit besluit werd op 20 februari 2020 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] sinds 1986 werkzaam was bij de politie en dat er meerdere onderzoeken naar zijn gedrag zijn geweest. De rechtbank oordeelde dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door politiesystemen te raadplegen voor privédoeleinden en informatie te delen met derden. De rechtbank benadrukte dat de regels omtrent het gebruik van politiesystemen strikt moeten worden nageleefd en dat het gedrag van [eiser] niet in overeenstemming was met de vereiste integriteit en betrouwbaarheid van politieambtenaren.
De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht het ontslag had opgelegd en dat de opgelegde straf evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank verwierp de argumenten van [eiser] dat het ontslag onevenredig was en dat er sprake was van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van de korpschef tot ontslag.