Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 november 2020, is het klaagschrift van klager, die in 1990 is geboren en woonachtig is op het kantooradres van zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, ongegrond verklaard. Het klaagschrift betreft de teruggave van in beslag genomen geldbedragen van € 191.611,75 en € 200,-, die op 3 en 11 december 2019 bij klager in beslag zijn genomen. Klager stelt dat hij rechthebbende is van dit geld en dat er geen strafvorderlijk belang is dat zich tegen teruggave verzet. De rechtbank heeft op 16 maart 2020 het klaagschrift ontvangen en het Openbaar Ministerie heeft op 11 augustus 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 6 november 2020 is klager, hoewel geldig opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat klager verdacht wordt van witwassen, aangezien hij op 3 december 2019 een aanzienlijk bedrag aan contanten bij zich droeg, dat op een verdachte manier was verpakt. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van de geldbedragen, onder verwijzing naar het lopende politieonderzoek en het nog niet ontzenuwde witwasvermoeden. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele hoofdzaak.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat deze bedragen verbeurd verklaard moeten worden. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, wat betekent dat de in beslag genomen geldbedragen niet aan klager worden teruggegeven.