ECLI:NL:RBAMS:2020:6221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
13/022350-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerszaak met aanrijding en letsel door roekeloos rijgedrag

Op 11 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2018 in Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed op zijn bromfiets in een voor hem verboden richting en verleende geen voorrang aan een fietster die van rechts kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig heeft gedragen, wat heeft geleid tot een aanrijding waarbij de fietster, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een zware hersenschudding en blessures aan de rug en schouders. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één jaar. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 27 november 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar de taakstraf verlaagd in overeenstemming met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/022350-20
Datum uitspraak: 11 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2020.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
1.3
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, naar voren hebben gebracht. De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft zich wat betreft het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de Vinkenstraat, zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en blessures aan de rug en schouders, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, bestaande dat gedrag hieruit: dat verdachte heeft gereden over de Vinkenstraat, komende uit de richting van de Nieuwe Prinsengracht en gaande in de richting van het Haarlemmerplein, dat verdachte, gekomen bij de kruising Vinkenstraat met de Binnen Oranjestraat, niet de op de Vinkenstraat geldende rijrichting heeft gevolgd en/of (vervolgens) voornoemde kruising is overgestoken (in de richting van het Haarlemmerplein), dat verdachte zich bij het oversteken van voornoemde kruising niet, althans niet tijdig en/of voldoende, heeft vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, is blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer, dat verdachte (vervolgens), geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] , bestuurder van een fiets, die de Binnen Oranjestraat bereed, komende uit de richting van de Haarlemmerdijk en gaande in de richting van de Brouwersgracht, althans niet voor heeft laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor die [slachtoffer] , waarna verdachte (vervolgens) tegen die [slachtoffer] is aangereden en/of aangebotst ten gevolge waarvan die [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
2.2
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de Vinkenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit: dat verdachte heeft gereden over de Vinkenstraat, komende uit de richting van de Nieuwe Prinsengracht en gaande in de richting van het Haarlemmerplein, dat verdachte, gekomen bij de kruising Vinkenstraat met de Binnen Oranjestraat, niet de op de Vinkenstraat geldende rijrichting heeft gevolgd en/of (vervolgens) voornoemde kruising is overgestoken (in de richting van het Haarlemmerplein), dat verdachte zich bij het oversteken van voornoemde kruising niet, althans niet tijdig en/of voldoende, heeft vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, is blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer, dat verdachte (vervolgens), geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] , bestuurder van een fiets, die de Binnen Oranjestraat bereed, komende uit de richting van de Haarlemmerdijk en gaande in de richting van de Brouwersgracht, althans niet voor heeft laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor die [slachtoffer] , waarna verdachte (vervolgens) tegen die [slachtoffer] is aangereden en/of aangebotst.

3.Juridisch kader

3.1
Voor het bewijs van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat sprake is van op z’n minst een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
3.2
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest, dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
3.3
Of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling valt niet in zijn algemeenheid aan te geven. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1] Onvoldoende is voorts de enkele omstandigheid dat verdachte de andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien terwijl die voor verdachte wel zichtbaar moet zijn geweest. [2]

4.Waardering van het bewijs

4.1
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis het volgende vast. De verdachte heeft op 30 juni 2018 op zijn bromfiets door de Vinkenstraat in Amsterdam gereden, in de richting van het Haarlemmerplein en komende uit de richting van de Nieuwe Prinsengracht, terwijl het voor onder meer bromfietsers niet was toegestaan in die richting te rijden. Bij de kruising met de Binnen Oranjestraat is de verdachte rechtdoor gereden. Hij heeft geen voorrang verleend aan [slachtoffer] die op haar fiets uit de Binnen Oranjestraat kwam, uit de richting van de Haarlemmerdijk, en in de richting van de Brouwersgracht fietste en dus voor de verdachte van rechts kwam. Er heeft vervolgens tussen beiden een aanrijding plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] ten val is gekomen. Zij heeft onder meer een zware hersenschudding en blessures aan de rug en schouders opgelopen met als gevolg dat zij lange tijd niet haar normale bezigheden heeft kunnen verrichten.
4.2
De Vinkenstraat is een smalle straat en het zicht op (verkeer van rechts uit) de Binnen Oranjestraat is – door coffeeshop Relax op de hoek van de straat – beperkt (zie de foto van de Vinkenstraat in het dossier, bijlage II bij het vonnis). De verdachte reed op een bromfiets (Kymco People s) met een – gelet op de (verkeers)situatie – te hoge snelheid. De verdachte heeft verklaard dat hij in die tijd bij coffeeshop Relax werkte. Hij heeft verklaard dat de Binnen Oranjestraat afloopt en dat fietsers daar hard komen aanfietsen. Uit zijn verklaring volgt dat hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij heeft ondanks het beperkte zicht en de omstandigheid dat hij tegen de richting van het verkeer inreed, bij het naderen van de kruising met de Binnen Oranjestraat geen gas teruggenomen. Hij heeft ook niet afgeremd maar is onverminderd hard rechtdoor blijven rijden waardoor hij [slachtoffer] te laat zag en niet meer voor haar kon remmen of uitwijken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet enkel sprake is van een moment van onoplettendheid van de verdachte. De verdachte heeft, door zo deel te nemen aan het verkeer als hiervoor is beschreven, zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen en zich dus schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Bewezenverklaring

5.1
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage die bij dit vonnis is gevoegd, en voorgaande overwegingen, het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat de verdachte:
op 30 juni 2018 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de Vinkenstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel [werd toegebracht], dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, bestaande dat gedrag hieruit dat verdachte:
  • heeft gereden over de Vinkenstraat, komende uit de richting van de Nieuwe Prinsengracht en gaande in de richting van het Haarlemmerplein,
  • niet de op de Vinkenstraat geldende rijrichting heeft gevolgd en vervolgens gekomen bij de kruising Vinkenstraat met de Binnen Oranjestraat, voornoemde kruising is overgestoken (in de richting van het Haarlemmerplein),
  • zich bij het oversteken van voornoemde kruising niet, althans niet tijdig en/of voldoende, heeft vergewist en/of zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, is blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig kruisend verkeer,
  • geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] , bestuurder van een fiets, die de Binnen Oranjestraat bereed, komende uit de richting van de Haarlemmerdijk en gaande in de richting van de Brouwersgracht en
  • niet heeft afgeremd en niet is uitgeweken voor die [slachtoffer] ,
waarna [slachtoffer] tegen verdachte is aangereden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] vorenomschreven zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
5.2
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of misslagen staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van veertig dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voorwaardelijk wordt ontzegd voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
8.2
De raadsvrouw heeft bepleit een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. In het geval de rechtbank mocht overwegen een geldboete op te leggen, heeft de raadsvrouw bepleit in plaats daarvan een taakstraf op te leggen die equivalent is aan de overwogen geldboete.
8.3
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.4
De verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend deelgenomen aan het verkeer. Hij is op zijn bromfiets tegen het verkeer ingereden en een onoverzichtelijke kruising overgestoken, terwijl hij daarbij geen voorrang heeft gegeven aan een fietsster, [slachtoffer] , die van rechts kwam. Vervolgens heeft er een aanrijding plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] ten val is gekomen en blessures aan rug en schouders en een zware hersenschudding heeft opgelopen.
8.5
De rechtbank heeft gekeken welke straffen in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht heeft opgesteld. Zij heeft overwogen de verdachte een geldboete van € 1.000,- op te leggen, maar zal overeenkomstig het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte en gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een taakstraf van veertig uur opleggen. Daarnaast zal de verdachte voorwaardelijk zijn bevoegdheid motorrijtuigen te besturen worden ontzegd voor de duur van zes maanden. Aangezien deze zaak al oud is en niet is gebleken dat de verdachte sindsdien opnieuw in aanraking met de politie is geweest in verband met het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994, zal de proeftijd niet zoals gebruikelijk twee jaar maar één jaar van kracht zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822,
2.Hoge Raad 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544,