ECLI:NL:RBAMS:2020:6168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
13/043614-19 (zaak A) en 13/178164-19 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen minderjarige verdachte in verband met straatroven en geweldpleging in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een complexe zaak tegen een minderjarige verdachte, die betrokken was bij een serie straatroven in Amsterdam-Zuid. De verdachte, geboren in 2002, was ten tijde van de feiten net 17 jaar oud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen meerdere straatroven heeft gepleegd, waarbij voornamelijk dure Rolex-horloges werden gestolen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan twee straatroven, twee pogingen daartoe en twee mishandelingen, waarbij de slachtoffers ernstig letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte niet alleen veroordeeld tot jeugddetentie, maar ook tot een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) voor de duur van twaalf maanden, met als doel verdere afglijding te voorkomen en de verdachte te begeleiden in zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn opgelegd aan de slachtoffers, die zowel materiële als immateriële schade hebben geleden door de gewelddadige overvallen. De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen, met de nadruk op de noodzaak van behandeling en begeleiding in plaats van detentie. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar ook de mogelijkheden voor rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/043614-19 (zaak A) en 13/178164-19 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedag] 2002 [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [inschrijfadres] , [plaats] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres] , [verblijfplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22, 23, 30 september en 1, 2 en 6 oktober en 3 november 2020. Het onderzoek is gesloten op 14 december 2020 waarna direct uitspraak is gedaan. Verdachte is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaken.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De zaken tegen verdachte zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/043601-19 en 13/178144-19), [medeverdachte 2] (13/049852-19, 13/178154-19 en 13/684033-19) en [medeverdachte 3] (13/051296-19, 13/178203-19 en 13/086717-20).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens en door de volgende benadeelde partijen naar voren is gebracht:
  • mr. E.P.H. van Esser namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • [woordvoerder] namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • mr. C.M. Bijl namens de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 3] ;
  • mr. B. Pernot namens de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de deskundigen F.L.M. Huizinga, werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 1] , werkzaam bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, G.C.G.M. Broekman, forensisch kinder- en jeugdpsychiater, [naam 2] , werkzaam bij Arkin en ambulant hulpverlener, [naam 3] , werkzaam bij Arkin en psychotherapeut en regiebehandelaar en de ouders van verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek genaamd 13Pellaea. Dit onderzoek richt zich op een serie straatroven, voornamelijk gepleegd in Amsterdam-Zuid, waarbij slachtoffers van hun dure horloges werden beroofd. [verdachte] is samen met onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangemerkt als verdachte. Zij staan terecht in deze zogenoemde megazaak.
Het onderzoek startte naar aanleiding van een straatroof in de Frans van Mierisstraat te Amsterdam op 29 januari 2019. Het richtte zich op dat moment op [naam 4] en [naam neefje] (het jongere neefje van de verdachte [medeverdachte 3] in deze zaak). Er bleek onder meer dat [naam 4] gebruik heeft gemaakt van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Golf). Deze auto stond op naam van [naam moeder] , de moeder van [medeverdachte 1] . Ook is gebleken dat [naam 4] vermoedelijk gebruikmaakte van het telefoonnummer + [nummer] (hierna: # [nummer] ). Op dit telefoonnummer is vervolgens een technische actie aangesloten.
Op 31 januari 2019 vond opnieuw een straatroof plaats, ditmaal in de J.J. Viottastraat te Amsterdam. Bij deze straatroof gebruikten de daders een donkere Volkswagen Golf met velgen die overeenkwamen met de velgen van de Volkswagen Golf.
In een gesprek van 1 februari 2019 heeft de gebruiker van # [nummer] omstreeks 19:00 uur een gesprek met de gebruiker van een ander telefoonnummer. Zij spreken af om die avond te gaan ‘scannen’ voor een ‘actie’ in de nacht. De politie vermoedde dat [naam 4] van plan was om die avond/nacht op pad te gaan om een straatroof te plegen en nam de Volkswagen Golf in observatie. Tijdens de observatie, die duurde van 1 februari 2019 om 22:44 uur tot 2 februari 2019 om 05:15 uur, zag de politie dat [naam 4] optrad als bestuurder en dat hij afwisselend met twee en/of drie onbekende jongens in de auto zat. Het grootste gedeelte van de observatieperiode reed de auto zonder doel de locaties af waar de meeste slachtoffers van voornoemde straatroven waren geweest voordat ze werden beroofd. [naam 4] en de andere personen bevonden zich veelvuldig in en rondom de omgeving van Amsterdam Zuid en het centrum van Amsterdam. Ze reden langzaam in de omgeving van horecagelegenheden en [naam 4] liet meerdere malen iemand op een locatie uitstappen om deze vervolgens weer op te pikken.
In een gesprek van 3 februari 2019 belde [naam 4] met een onbekend gebleven man en vertelde hem dat hij in een zwarte Polo rijdt. Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat [naam 4] op 24 januari 2019 is aangehouden voor bezit van harddrugs. Op dat moment reed hij in een zwarte Volkswagen Polo voorzien van kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Polo). Ook deze auto bleek op naam te staan van [naam moeder] , de moeder van [medeverdachte 1] .
Op 5 februari 2019 heeft de rechter-commissaris naar aanleiding van de bevindingen tijdens de observatie een bevel afgegeven om de vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Golf op te nemen. Deze communicatie werd vanaf 5 februari 2019 opgenomen.
Omdat de politie vermoedde dat [naam 4] ook gebruikmaakte van de Volkswagen Polo heeft de rechter-commissaris ook een machtiging afgegeven om de vertrouwelijke communicatie in deze auto op te nemen. Deze communicatie werd vanaf 6 februari 2019 opgenomen.
Ook kon met behulp van technische middelen de locatie van beide auto’s worden gevolgd.
Op 20 februari 2019 plegen vier personen op de Apollolaan een straatroof waarna [medeverdachte 1] als bestuurder van de vluchtauto (de Volkswagen Polo) wordt aangehouden. [verdachte] meldt zich diezelfde avond op het politiebureau. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] worden op een later moment in verband met deze straatroven aangehouden.
Uit de afgeluisterde gesprekken vanaf 5 dan wel 6 februari 2019 (hierna: de OVC-gesprekken) leidt de politie af dat er in de periode tot en met 20 februari 2019 nog meer straatroven zijn gepleegd. De vier verdachten die in deze megazaak terechtstaan, lijken daar in de auto vrijuit over te praten. Zij lijken te spreken over eerdere door hen gepleegde straatroven die verder in het verleden plaatsvonden. [naam 4] , [naam neefje] en nog een andere medeverdachte hebben al eerder terecht gestaan voor een of meerdere van de straatroven die ook in deze megazaak ten laste zijn gelegd.

3.Tenlasteleggingen

Op grond van het voorgaande is de verdenking tegen verdachte dat hij in de periode van 27 januari 2019 tot en met 20 februari 2019 samen met anderen vier straatroven, twee pogingen daartoe, één poging tot doodslag en één zware mishandeling heeft gepleegd en meerdere straatroven heeft voorbereid.
De tenlasteleggingen zien – samengevat en na wijziging ter terechtzitting van 22 september 2020 – op de volgende feiten.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij:
Zaak A
op 20 februari 2019 te Amsterdam op de Apollolaan met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 1] , die hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
op 20 februari 2019 te Amsterdam op de Apollolaan met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door op [slachtoffer 1] af te rennen en met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen. Deze handelingen zijn subsidiair ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling, terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
op 10 februari 2019 te Amsterdam op de Volendammerweg met anderen
a. [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] met (bedreiging met) geweld heeft gedwongen tot afgifte van een Rolex-horloge, geld en telefoons (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] , waarbij een Rolex-horloge, geld en telefoons zijn weggenomen (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
subsidiair
a. van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] een Rolex-horloge, geld en telefoons heeft weggenomen (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] heeft mishandeld (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
4. op 18 februari 2019 te Amsterdam op de openbare weg met anderen
a. heeft geprobeerd [slachtoffer 7] met (bedreiging met) geweld te dwingen tot afgifte van een Rolex-horloge (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. heeft geprobeerd een diefstal met (bedreiging met) geweld te plegen op [slachtoffer 7] (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
subsidiair een straatroof in vereniging heeft voorbereid door een auto, een telefoon en/of gezichtsbedekkende kleding voorhanden te hebben;
5. in de periode van 6 februari 2019 tot en met 20 februari 2019 met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor straatroven door auto’s, telefoons, GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding voorhanden te hebben.

Zaak B

op 5 februari 2019 te Amsterdam op de [adres 2] met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 8] , waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
op 3 februari 2019 te Amsterdam op de [adres 3] met anderen
a. heeft geprobeerd [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld te dwingen tot afgifte van een Rolex-horloge (eerste cumulatief alternatief tenlastegelegde);
b. heeft geprobeerd een diefstal met (bedreiging met) geweld te plegen op [slachtoffer 2] (tweede cumulatief alternatief tenlastegelegde);
3. op 3 februari 2019 te Amsterdam met een ander of anderen [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar meermalen te slaan, te schoppen en/of te duwen. Subsidiair zijn deze handelingen ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een mishandeling;
4. op 27 januari 2019 te Amsterdam op de openbare weg met anderen
a. [slachtoffer 9] met (bedreiging met) geweld heeft gedwongen tot afgifte van zijn Rolex-horloge (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. met (bedreiging met) geweld een diefstal heeft gepleegd op [slachtoffer 9] , waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen.
De volledige tekst van de tenlastelegging in beide zaken is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis gevoegd. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.

4.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

Hieronder worden alleen de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Bij de beoordeling van de rechtbank (rubriek 5.3) zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging per feit worden weergegeven.
5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten, met uitzondering van:
  • de poging tot afpersing van [slachtoffer 2] (zaak B, feit 2 eerste cumulatief/alternatief);
  • de (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer 3] (zaak B, feit 3 primair en subsidiair);
  • de afpersing van [slachtoffer 9] (zaak B, feit 4 eerste cumulatief/alternatief).
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van alle feiten, met uitzondering van:
  • de straatroof op [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1);
  • de straatroof op [slachtoffer 8] (zaak B, feit 1);
  • de poging tot straatroof op [slachtoffer 2] (zaak B, feit 2);
  • de mishandeling van [slachtoffer 3] (zaak B feit 3 meer subsidiair).
5.3
Beoordeling van de rechtbank
In
zaak Aacht de rechtbank het als feit 1, feit 3 subsidiair (tweede cumulatief/alternatief) en feit 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het voorgaande betekent dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, een poging daartoe en een mishandeling. Van het overige zal verdachte worden vrijgesproken.
In
zaak Bacht de rechtbank het als feit 1, feit 2 en feit 3 meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het voorgaande betekent dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, een poging daartoe en een mishandeling. Van het overige zal verdachte worden vrijgesproken.
In totaal acht de rechtbank bewezen dat verdachte met anderen twee straatroven, twee pogingen daartoe en twee mishandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank zal allereerst in algemene zin iets opmerken over de modus operandi van de verdachten zoals deze uit onderzoek 13Pellaea is gebleken en de bewijswaarde van de OVC-gesprekken, waarna per feit wordt besproken of en zo ja op welke manier de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Voor de bespreking van de feiten wordt de volgorde van de tenlasteleggingen gevolgd.
5.3.1
Algemene overweging modus operandi van de verdachten
Uit het onderzoek 13Pellaea komt een beeld naar voren van een groep die in wisselende samenstellingen bestond uit personen die zich met elkaar verbonden voelden door een gemeenschappelijke wens om op een ‘snelle’ manier aan geld te komen. In plaats van dat de verdachten op een legale wijze probeerden in die wens te voorzien, kozen zij voor een andere manier: het plegen van straatroven waarbij (voornamelijk) dure horloges werden buitgemaakt. Uit de in de (met name) Volkswagen Polo en de Volkswagen Golf, beide op naam van de moeder van [medeverdachte 1] , gevoerde OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat de verdachten bij de beraming en uitvoering daarvan een specifieke werkwijze hanteerden. De uitspraken van [medeverdachte 1] en [verdachte] op 11 februari 2019 vatten deze werkwijze kort samen:
[medeverdachte 1] : Ik ga je laten zien broer, ik heb afgelopen week vier, vijf watches gegeven, allemaal Roli’s, allemaal België, iedere keer he broer. Scan het hiero, scan het. (…)
[medeverdachte 1] : Weet je hoe? Gewoon….. Je rijdt gewoon naar Zuid, een Porsche of iemand ziet met watch toch? Achtervolgd met waggie, waggie om de hoek parkeren. Een iemand pakt die man achterop, andere nakt Kootje die watche loesoe en klaar… Loesoe. (…)
[verdachte] : Je pakt hem in de headlock, die man kan niks. Hij pakt die watche of ikke… af en toe tegenstruggelen toch, die man fight bam bam!
De verdachten hebben – voor zover bekend – in een periode van zo’n drie weken in wisselende samenstellingen in de voornoemde auto’s door voornamelijk Amsterdam-Zuid gereden. Met name [medeverdachte 1] en [verdachte] maakten deel uit van de samenstellingen. De verdachten waren op zoek naar slachtoffers met een duur horloge, onder andere van de merken Rolex, Patek Philippe of Audemars Piguet. Ze reden niet alleen ’s avonds en ’s nachts rond, maar ook overdag. Ook reden de verdachten rond in de buurt van bepaalde horecagelegenheden waar de bezoekers naar hun idee veelal dure horloges droegen. Het kwam voor dat zij telefonisch getipt werden door iemand van buiten de auto wanneer deze persoon een bepaald horloge had gezien. Soms vroegen de verdachten aan iemand anders om in een bepaalde horecagelegenheid naar binnen te gaan om wat te drinken, zodat deze persoon kon rondkijken of iemand een duur horloge droeg en deze informatie vervolgens aan hen kon doorgeven.
Tijdens het rondrijden hadden de verdachten oog voor dure auto’s, zoals een Porsche, een Range Rover of een Jaguar. Naar hun idee was de kans groot dat de bestuurder van een dergelijke auto een duur horloge droeg.
Daarnaast keken de verdachten uit naar bekende Nederlanders, wisten zij vaak waar zij woonden en spraken zij in de auto over hun bezittingen, waaronder hun horloge.
Wanneer een potentieel slachtoffer (in de auto, op de scooter of lopend) was uitgekozen, volgden de verdachten hem of haar vanuit de auto. De meeste slachtoffers waren dan, al dan niet onder invloed van alcohol, onderweg naar huis van een avondje uit.
De auto werd vervolgens uit het zicht geparkeerd, maar dichtbij de plek waar de straatroof zou plaatsvinden. [medeverdachte 1] , die op de meeste momenten als chauffeur fungeerde, bleef vaak in de auto, maar het kwam ook voor dat hij met de anderen de auto verliet. Zij gingen dan samen te voet verder. De meeste slachtoffers werden vervolgens op straat dan wel bij de deur van de eigen woning onverhoeds van achteren aangevallen. Hierbij werd geweld niet geschuwd. Regelmatig paste de ene medeverdachte een nekklem toe waarbij de andere(n) het horloge probeerde(n) af te doen. Wanneer het slachtoffer zich verzette, werd er geschopt, geslagen en/of gedreigd met bijvoorbeeld het neerschieten van het slachtoffer.
De berovingen duurden in de regel maximaal een aantal minuten. Hierna renden de verdachten weg en gingen zij er in de auto vandoor. In de auto werd de betreffende straatroof vervolgens uitgebreid nabesproken, waarbij de verdachten zich kennelijk op geen enkel moment druk maakten over het slachtoffer, maar enkel gefocust waren op hun eigen inbreng en het buitgemaakte horloge.
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat in elk geval één buitgemaakt horloge in België is verkocht. Wat er met de overige buitgemaakte horloges is gebeurd, is niet duidelijk geworden. Verdachten hebben hierover geen openheid van zaken willen geven. Wel bevatten de OVC-gesprekken aanwijzingen dat met name [medeverdachte 1] meermaals naar België is afgereisd om daar buitgemaakte horloges te verkopen.
5.3.2
Algemene overweging met betrekking tot de OVC-gesprekken
In het dossier bevinden zich veel opgenomen gesprekken waarin de verdachten lijken te spreken over door hen gepleegde straatroven, dan wel de pogingen daartoe. Het Openbaar Ministerie leidt uit onder meer deze gesprekken af dat de verdachten die straatroven daadwerkelijk hebben gepleegd, dan wel hebben geprobeerd te plegen. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten is derhalve van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van de afgeluisterde gesprekken in de auto’s. De rechtbank zal op dit punt de nodige behoedzaamheid betrachten.
De verdachten hebben niet ontkend dat zij het zijn geweest die te horen zijn in de OVC-gesprekken. Hun verweer, wanneer zij op de zitting met deze gesprekken werden geconfronteerd, komt er in de kern op neer dat de gebruikte bewoordingen in de gesprekken grootspraak zijn. De verdachten wilden om een bepaalde status te verwerven stoer doen voor de andere personen die zich op dat moment ook in de auto bevonden. Dit deden zij naar eigen zeggen door dingen te verzinnen, hun verhalen aan te dikken of andermans daden als eigen daden te vertellen.
De rechtbank heeft oog voor de sfeer die op dat moment in de auto moet hebben geheerst. De verdachten waren aan het chillen met vrienden, vrienden van vrienden of andere jongens uit de buurt. Er werd muziek geluisterd, er werden rondjes gereden en er werd op momenten lachgas gebruikt. Daarbij waanden de verdachten zich volledig onbespied. Dat de verdachten op zulke momenten elkaar in geuren en kleuren gedetailleerde verhalen vertelden om stoer te doen en dat dit wederzijds statusverhogend zou werken, acht de rechtbank dan ook niet onaannemelijk. Dat betekent echter niet dat die verhalen per definitie niet waar zijn.
Als gesprekken voor meer dan één uitleg vatbaar zijn, hoeft dat die gesprekken voorts niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar moet de rechtbank wel nog voorzichtiger zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderlinge verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Als bijvoorbeeld is gebleken dat zij op de een of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is. Ook het moment waarop hij die verklaring aflegt, kan van belang zijn. Zo kan een verdachte, als hij het dossier kent, zijn verklaring daarop afstemmen. Of de rechtbank het zwijgen van de verdachte of het afleggen van een ongeloofwaardige verklaring in zijn nadeel laat meewegen, hangt ook af van de vraag hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit. [1]
Zaak A
5.3.3
Feit 1: zaaksdossier Apollolaan
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld, zware mishandeling en poging tot doodslag. Op 20 februari 2019 ging hij rond 14.50 uur geld storten bij de Rabobank aan de Apollolaan. [slachtoffer 1] legde de sealbag met geld in de la en moest wachten op het bonnetje. Plotseling kreeg hij een klap op zijn hoofd en kwam hij op de grond terecht. [slachtoffer 1] weet niet of hij buiten bewustzijn is geweest. Toen hij opstond, zag hij veel bloed en een tand op straat liggen. [slachtoffer 1] raapte zijn tand op en stapte in zijn auto. Hij merkte dat hij een tweede tand miste, is uitgestapt en pakte ook deze op. Hierna is [slachtoffer 1] naar de tandarts gereden, waar hij erachter kwam dat hij zijn Rolex-horloge miste.
Kort na de beroving hebben onder andere een kaakchirurg en een neuroloog vastgesteld dat [slachtoffer 1] meerdere breuken in het voorhoofd en een scheur in zijn schedel had. Ook had hij zijn jukbeen gebroken en zijn bovenkaak op meerdere plaatsen gebroken. Bovendien had hij zijn bovenlip gescheurd en zaten meerdere tanden los in zijn mond. Verder bleek dat het gehemelte, de neus en het oogkas van [slachtoffer 1] waren gebroken. Ook had hij een zware hersenschudding opgelopen en waren twee pezen bij zijn schouder afgescheurd.
De aangifte van [slachtoffer 1] vindt steun in de camerabeelden van de Rabobank, waarop te zien is dat hij, nadat hij een pakketje in de afstortkluis van de Rabobank doet, plotseling door een man (NN1) tegen zijn hoofd wordt geslagen, waarna hij met zijn hoofd op de grond valt. NN1 pakt vervolgens de linkerpols van [slachtoffer 1] en heeft een seconde later de witte plastic tas vast die [slachtoffer 1] bij zich had. Er komen twee andere personen (NN2 en NN3) bij die zich beiden met NN1 over de op de grond liggende [slachtoffer 1] heen buigen. Na een aantal seconden lopen alle personen weer weg, terwijl [slachtoffer 1] nog altijd op de grond ligt. De beroving heeft nog geen halve minuut geduurd.
Alle verdachten hebben ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de auto achterbleef om als chauffeur te fungeren, zodat de anderen na de beroving snel konden wegkomen. [medeverdachte 3] heeft bekend [slachtoffer 1] een vuistslag te hebben gegeven. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het horloge van [slachtoffer 1] heeft weggenomen en ook verdachte heeft verklaard dat hij erbij was.
5.3.3.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
5.3.3.1.1 Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde straatroof tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Verdachte heeft zich over [slachtoffer 1] heen gebogen toen deze bewusteloos op de grond lag. Vervolgens is hij met [medeverdachte 2] terug naar de auto gerend. Hij vervulde een essentiële rol tijdens de uitvoering van het feit. Daarnaast heeft verdachte tijdens het volgen van [slachtoffer 1] een materiële bijdrage geleverd door aanwijzingen te geven aan [medeverdachte 1] en te spreken over [slachtoffer 1] en de beoogde buit.
Tot slot acht de officier van justitie ook het geobjectiveerde gevolg bewezen, namelijk dat de diefstal met geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de overgelegde medische stukken.
5.3.3.1.2 Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden bewezen. Er is sprake van eendaadse samenloop met feit 1.
Het opgelopen letsel kan als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Naar algemene ervaringsregels roept het hard en met gebalde vuist slaan tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt nu het gezicht en het hoofd een bij uitstek kwetsbaar gebied is. Het hard met gebalde vuist slaan tegen het hoofd is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit volgt dat [medeverdachte 3] die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De door [medeverdachte 3] gegeven vuistslag maakt onderdeel uit van het feitencomplex dat is gericht op de gewelddadige beroving van [slachtoffer 1] . De vuistslag stond immers ten dienste aan het plegen van de diefstal van het horloge. Door [slachtoffer 1] op deze wijze bewusteloos te slaan, werd voor [medeverdachte 2] en verdachte de weg vrijgemaakt om de verdere beroving uit te voeren. Zij hebben [slachtoffer 1] knock out zien vallen en zich vervolgens niet van het geweld gedistantieerd. Daarmee hebben zij zich geschaard achter het geweld dat [medeverdachte 3] heeft gepleegd wat maakt dat zij ook verantwoordelijk zijn te achten voor dit geweld. De rollen van de daders waren bovendien op dat moment inwisselbaar.
5.3.3.2 Standpunt van de verdediging
5.3.3.2.1 Feit 1
De raadsvrouw van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
5.3.3.2.2 Feit 2
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft geen geweldshandeling verricht waardoor de vereiste wezenlijke bijdrage niet kan worden vastgesteld.
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair bepleit dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu verdachte dacht dat er een nekklem zou worden aangelegd.
Indien feit 2 in welke vorm dan ook wel bewezen wordt verklaard, is volgens de raadsvrouw sprake van eendaadse samenloop met feit 1.
5.3.3.3 Oordeel van de rechtbank
5.3.3.3.1 Feit 1
De rechtbank leidt uit de OVC-gesprekken af dat [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) en verdachte ( [verdachte] ) op 20 februari 2019 omstreeks 14:46 uur, terwijl zij in de auto zitten, een groene Jaguar zien. Zij besluiten de Jaguar te volgen. Ondertussen wordt het volgende gesprek gevoerd.
[verdachte] achteruit, snel[medeverdachte 1] welke kant? Die kant op?[verdachte] andere kant, links[medeverdachte 1] moet ik die kant opgaan ofzo?[medeverdachte 2] draai je stuur naar rechts[medeverdachte 3] die Jaguar, waar is die?[medeverdachte 2] gas, gas, gas[medeverdachte 3] helemaal voor is ie. Voor die Audi. Linksaf gaat ie volgens mij[verdachte] naar rechts[medeverdachte 3] hadden jullie hem nog gezien die Jaguar?[medeverdachte 2] was die man met die tas[medeverdachte 1] ja?? gelijk die tas meenemen, is change[verdachte] ga een beetje naar links op de trambaan, naar rechts[medeverdachte 1] hij gaat weer terug, heeft wat vergeten. Waarom zou hij die rondje maken, hij kan ook naar links gaan toch?[verdachte] leipe route. Is waar we net stonden geparkeerd, hier links.
Locatie: Emmastraat te Amsterdam
[medeverdachte 3] deze youngboy heeft hem om[medeverdachte 2] deze?? hij gaat rechtdoor deze man
14:50 uurLocatie: Apollolaan/Michelangelostraat te Amsterdam
[medeverdachte 2] naar de bank broer.[verdachte] hij heeft hem gewoon[medeverdachte 2] die oude man[verdachte] hij heeft hem gewoon man? wat wil je gaan doen?[medeverdachte 3] hij gaat geld storten[verdachte] gaat ie ook doen, volgens mij man
Verdachte heeft eerder bij de politie verklaard dat ze die dag in Amsterdam-Zuid rondreden, op zoek naar slachtoffers met een duur horloge. [medeverdachte 1] heeft dit op de zitting bevestigd. Hij wist dat [slachtoffer 1] een Rolex-horloge droeg. Dat ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ervan op de hoogte waren dat [slachtoffer 1] een duur horloge droeg, leidt de rechtbank af uit voornoemd gesprek. Als de verdachten [slachtoffer 1] volgen, merkt [medeverdachte 3] op dat “deze youngboy hem om heeft”. Nu [slachtoffer 1] een wat oudere man is en [medeverdachte 3] specifiek spreekt over ‘youngboy’, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 3] juist [slachtoffer 1] bedoelde. Als verdachte zegt “hij heeft hem gewoon” (de rechtbank begrijpt: een horloge), dan reageert [medeverdachte 2] met “die oude man”. Van andere personen waarbij de leeftijd werd gebruikt om deze persoon mee aan te duiden is niet gebleken.
Ook wordt gesproken over de tas die de man uit de Jaguar, [slachtoffer 1] , bij zich heeft. Deze moet ook worden meegenomen, ‘is change’. Vervolgens wordt geconcludeerd dat [slachtoffer 1] naar de bank gaat om geld te storten. Dat hij het geld in deze tas bij zich draagt, leek dan ook aannemelijk, en de verdachten gingen hier ook van uit. Het eerste wat [medeverdachte 3] immers zegt als hij met de tas terugkeert in de auto, is “Ik heb die geld alles”.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat het oogmerk van de verdachten gericht is geweest op wederrechtelijke toe-eigening van zowel het horloge als het geld.
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en hetgeen de verdachten hebben verklaard, stelt de rechtbank vervolgens vast dat [slachtoffer 1] met geweld van zijn horloge (en zijn tas met daarin – naar later blijkt – bonnetjes) is beroofd. De sealbag met het geld heeft [slachtoffer 1] al afgestort.
Medeplegen
De samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is aan te merken als een gezamenlijke uitvoering tijdens de straatroof, zodat elk van hen als medepleger aan te merken is. De bijdrage van verdachte, het aansturen van [medeverdachte 1] als bestuurder door te zeggen waar hij heen moet rijden en samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op [slachtoffer 1] afrennen, is daarbij van voldoende gewicht geweest.
Geobjectiveerde gevolg
De rechtbank acht ook het geobjectiveerde gevolg bewezen, namelijk dat de diefstal met geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit blijkt uit de aard en de gevolgen van het eerdergenoemde letsel van [slachtoffer 1] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad. Nu vast is komen te staan dat de sealbag niet door verdachten is weggenomen, zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
5.3.3.3.2 Feit 2
De rechtbank zal verdachte van feit 2 geheel vrijspreken. [medeverdachte 3] sloeg [slachtoffer 1] met één vuistslag bewusteloos, nadat hij op volle vaart was komen aanrennen. [slachtoffer 1] heeft de klap zelfs niet zien aankomen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde ook verdachte deze vergaande daad van agressie niet te verwachten. De handeling van [medeverdachte 3] past niet in de modus operandi zoals omschreven in rubriek 5.3.1. Bij geen van de andere ten laste gelegde feiten is een dergelijke werkwijze gebruikt. De verdachten gingen steeds als volgt te werk: een persoon bracht van achteren een nekklem aan waarna een andere persoon het horloge probeerde te pakken. Hierbij werd, indien nodig bij verzet door het slachtoffer, wel geweld toegepast in de vorm van een worsteling, trekken, duwen, klappen of schoppen. De rechtbank weegt verder mee dat [medeverdachte 3] op grond van het dossier pas twee dagen met deze groep van verdachten rondreed in de auto op zoek naar dure horloges en zij nog niet gezamenlijk tot een concrete straatroof waren gekomen. De andere verdachten hadden dus ook nog geen beeld hoeven te hebben van de manier van handelen van [medeverdachte 3] ten tijde van het plegen van een straatroof. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel het feit dat [slachtoffer 1] een oudere man is en de verdachten dit ook wisten. Het was daarom niet noodzakelijk om hem op deze manier uit te schakelen. Het had vanuit het perspectief van verdachten dan ook eerder in de rede gelegen om bijvoorbeeld een nekklem of een tackle toe te passen, zoals dat voor verdachten gebruikelijk was. Uit de OVC-gesprekken valt evenmin af te leiden dat er tussen verdachten over gesproken was dat [medeverdachte 3] op deze manier het geld dat [slachtoffer 1] ging afstorten zou proberen veilig te stellen. [medeverdachte 3] is op eigen initiatief als een speer vertrokken bij het uitstappen van de auto en heeft direct de klap verkocht.
5.3.4
Feit 3: zaaksdossier Volendammerweg
[slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben aangifte gedaan van een beroving die op 10 februari 2019 omstreeks 03:00 uur plaatsvond. Zij waren op een feestje geweest in The Box in Amsterdam. [slachtoffer 5] had via Snapchat contact met een meisje, [naam meisje] . Zij spraken af elkaar te ontmoeten. [naam meisje] zou twee vriendinnen meenemen en stuurde een locatie waar zij was. [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] reden erheen. [slachtoffer 6] reed, [slachtoffer 4] zat achterin en [slachtoffer 5] was bijrijder. De locatie bleek een parkeerterrein nabij de Volendammerweg te zijn. Toen zij voor een hek stonden, werden zij door een auto achter hen ingesloten. Een groep van vier jongens sloeg met een knuppel of een boksbeugel de ruiten van de auto in. De sleutel werd uit het contact gehaald en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] werden door meerdere jongens uit de auto getrokken, op de grond gegooid en geslagen. Voor hun gevoel hield het maar niet op. [slachtoffer 5] had zijn telefoon in zijn hand en die probeerden ze weg te trekken. Uiteindelijk is hij de telefoon kwijtgeraakt. Ook is zijn gouden Rolex met geweld afgetrokken en is € 350,- contant geld uit zijn zakken weggenomen. [slachtoffer 6] moest zijn spullen afgegeven. Hij heeft geld gegeven. Ook [slachtoffer 4] heeft geld afgestaan en bovendien is zijn telefoon uit zijn handen getrokken. Uiteindelijk heeft een van hen de politie kunnen bellen.
[slachtoffer 5] heeft een boksbeugel, een knuppel en een mes gezien. Hij heeft een snee in zijn nek en hechtingen in zijn wenkbrauw en in de linkerkant van zijn hoofd. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] hebben zwellingen in hun gezicht opgelopen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij die avond met [medeverdachte 1] en een derde persoon in Amsterdam-Zuid rondreed, op zoek naar slachtoffers met dure horloges. Iemand in de Volkswagen Polo werd gebeld met de mededeling dat er problemen waren in de buurt. [medeverdachte 1] reed richting de buurt; ze wisten niet precies wat er gaande was. Ze kwamen daar aan en de andere jongens zaten al aan de ballonnen. Verdachte deed ook mee aan de ballonnen. Het verhaal werd toen duidelijk gemaakt. Vervolgens kwamen die jongens (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ). Er reed een auto op ze af die ze van achteren insloot. Het groepje uit die auto heeft het eerste gedeelte gedaan: ruiten ingeslagen en getrapt. Verdachte en de andere inzittenden van hun auto kwamen als laatste aangereden. Zij moesten nog draaien en de auto stond met de neus een andere kant op gedraaid. Verdachte is toen uitgestapt en heeft gekeken naar de vechtpartij die ongeveer anderhalve minuut duurde. Het was echt een zooitje. Verdachte is vervolgens weer in de auto gestapt waarna ze zijn weggegaan. In de auto heeft verdachte enthousiast gedaan over de vechtpartij en zijn aandeel daarin, maar dit was grootspraak. Hij had namelijk niks gedaan. Hij hoorde pas achteraf van het horloge dat was gestolen.
Verdachte heeft meermalen benadrukt dat hij helemaal geen zin had in de beoogde vechtpartij.
5.3.4.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte samen met anderen een diefstal met geweld en afpersing heeft gepleegd op [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De verklaring van verdachte dat hij niemand zou hebben aangeraakt, is ongeloofwaardig, mede in het licht van OVC-gesprekken die kort voor en na het incident zijn gevoerd. Ook wijst de officier van justitie op gesprekken die een dag later, op 11 februari 2019, en op 14 februari 2019 in de auto zijn gevoerd. Verdachte wist bovendien dat aangevers van spullen werden beroofd. Hij spreekt meteen na het strafbare feit over het weggenomen horloge waarbij hij zegt dat hij dat horloge ook wel wil hebben. Ook zegt verdachte ‘als ie een man is zegt hij, morgen samen naar België’, waaruit blijkt dat verdachte van mening is dat hij (als medepleger) hoort te delen in de buit. Ook is na het incident besproken dat een telefoon was weggegooid omdat een van de slachtoffers de politie wilde bellen. Verdachte wist dus dat het geweld samenhing met en mede ten dienste stond aan het stelen van het horloge en geld en het afpersen van aangevers.
5.3.4.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte een van de wegnemingshandelingen heeft verricht en dat hij niet wist dat er een diefstal zou gaan plaatsvinden. Het opzet op de diefstal ontbreekt waardoor verdachte van de straatroof en de diefstal moet worden vrijgesproken. Verdachte stelt verder dat hij niet heeft deelgenomen aan het geweld, zodat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde geweld.
De belastende inhoud van de OVC-gesprekken ziet volgens verdachte niet op daderwetenschap. Indien de rechtbank dit anders ziet, verzoekt de raadsvrouw verdachte vrij te spreken nu het OVC-gesprek ten aanzien van het specifieke aandeel van verdachte in het geweld niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmateriaal.
5.3.4.3 Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde en de subsidiair als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing, dan wel diefstal met geweld. De rechtbank betrekt in haar overweging de volgende OVC-gesprekken die kort voor het incident zijn gevoerd. Op dat moment zitten [medeverdachte 1] , verdachte ( [verdachte] ) en een onbekende man (NNman) in de Volkswagen Polo.
01:02 uur
Te horen is dat er een telefoon in de auto overgaat en dat ? opneemt.
Beller: ik ben bij die tuinhuisje. Daar wacht [naam 5] (fon). Die wil met je praten?: met wieBeller: met … iedereen is er?: jaBeller: ja?: Hoe lang nogBeller: Ik weet niet hoe lang nog. Ze gaan die “Paki” naar hier roepen. Ze denken ze gaan met een smatje chillen. Het zijn Turkoes, ze denken ze gaat met smatjes chillen maar er gaan … uitgehaald worden. lang verhaal zit erachter?: nu?Beller: tien minuten of zo. zeg maar of je komt.?: ik bel je. 2 minuten.
[verdachte] broer ik wil naar het cafe, ik wil die man zijn watcha
02:08 uur
Te horen is dat er iemand in de auto stapt.
[verdachte] wat is er gebeurd?NNman: niets asabi. Het is gewoon een chap met wie ik ben. Hij had iets gebracht, een passoe (fon). Daar is naar toe gebonkt, niet veel. Er zou 2 ruggen gepint worden. Heeft ie 5 barkie gepint en nooit meer iets van zich laten horen. Hij heeft een … gegooid via een smatje.?: Hij gaat nu komen?NNman: ja hij gaat nu komen, maar ik ga hem gewoon even toetakelen, begrijp je.?: we gaan hem neuken[verdachte] ik heb daar geen zin in, rij terug.NNman: het is niets. Het gaat om afleren?: wie is die gast dan?NNman: het is een chappie. Hij rijdt in een X3. Ik laat hem pinnen en ik ga zijn waggie afpakken. Ik ga hem toetakelen. Wij zijn strijders uit één buurt. Ze komen met z’n drieen. Je weet wat we deden in Utrecht [medeverdachte 1] ? Met zn drieen, ik [medeverdachte 1] en nog een boy hebben 21 boys laten poepen. We hebben zijn kaak gebroken alles, boys van Nieuwegein.[verdachte] waar moet je naartoe?NNman: niets. Ik heb met hem afgesproken, smatje chillen. Hij gaat Nieuwendam voelen.[verdachte] is goed [naam 6] .?: we gaan hem kankerhard neuken.
Uit het voorgaande en de overige bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat verdachte het oogmerk had om goederen van de slachtoffers weg te nemen, dan wel goederen heeft weggenomen. Dat de onbekende man één keer zegt “ik laat hem pinnen en ik ga zijn waggie afpakken” acht de rechtbank in het licht van de ontkennende verklaring van verdachte en de overige inhoud en strekking van de gesprekken die die nacht hebben plaatsgevonden onvoldoende om dat oogmerk te kunnen vaststellen. Uit de gesprekken van die nacht valt af te leiden dat verdachte en [medeverdachte 1] met een of meer onbekend gebleven personen vlak voor en na het incident op de Volendammerweg bezig waren met het zoeken naar potentiële slachtoffers om die van hun dure horloges te beroven. Verdachte heeft geen zin in een vechtpartij, want die heeft juist een man met een horloge op het oog. De rechtbank interpreteert de gesprekken zo dat de aanstaande vechtpartij waartoe verdachte en [medeverdachte 1] waren opgeroepen een onwelkome onderbreking was van hun jacht op een duur horloge. Uit de gesprekken die na de beroving op de Volendammerweg hebben plaatsgevonden kan verder niet worden afgeleid dat de verdachten van te voren wisten dat een van de aangevers een duur horloge om had. Ook valt uit de gesprekken die na de beroving hebben plaatsgevonden niet af te leiden dat verdachte of een van de andere inzittenden van de auto het horloge, de telefoons of het geld hebben weggenomen.
Bewijsoverweging
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte met anderen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld. De rechtbank constateert dat in voornoemde gesprekken wordt gesproken over ‘toetakelen’, ‘afleren’, ‘hij gaat Nieuwendam voelen’ en ‘er gaat uitgehaald worden’. De rechtbank interpreteert deze bewoordingen als aan geweld gerelateerd. Verdachte, die deze gesprekken heeft gehoord, wist dan ook dat het de bedoeling was dat er een vechtpartij zou plaatsvinden nadat hij [medeverdachte 1] de auto het parkeerterrein opreed. Het doel van zijn aanwezigheid op het plaats delict was dus om een bijdrage te kunnen leveren aan de geplande vechtpartij. Uit de gesprekken volgt verder dat zij zich op het parkeerterrein bevonden met onder andere ene ‘ [naam 7] ’ en ‘ [naam 5] ’ op het moment dat de auto van aangevers kwam aangereden. Dat de auto van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in eerste instantie klem is gereden door twee andere auto’s (de witte Tourans waar aangevers over hebben verklaard), neemt niet weg dat verdachte en de andere inzittenden van de auto onderdeel zijn geweest van de groep die aangevers stond op te wachten en vervolgens heeft ingesloten. Verdachte en de andere inzittenden hebben de auto gedurende twee minuten verlaten op het moment dat de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden en hebben alleen al op die manier een fysieke bijdrage geleverd aan de bedreigende en gewelddadige situatie die aangevers hebben omschreven. [slachtoffer 4] heeft het over een groep van tien jongeren die daar aanwezig was. Ook volgt uit de gesprekken die vlak na het incident hebben plaatsgevonden dat verdachte en de andere inzittenden er op zijn minst genomen bovenop stonden, gelet op de details die zij bespreken en welke details terugkomen in de aangiftes (drie mannen in een auto, ruiten die kapot zijn geslagen, uit de auto trekken van die mannen, een horloge dat is gestolen, een telefoon die is weggenomen en een van de slachtoffers heeft een hoofd vol bloed). Verdachte heeft gezien dat ‘ [naam 7] ’ een van de slachtoffers goed heeft aangepakt en zegt dat hij samen met [naam 7] een van de slachtoffers uit de auto heeft getrokken. Een van de andere inzittenden (onduidelijk wie van de inzittenden dit is geweest) heeft de auto kapot getrapt. Verdachte en de overige inzittenden maakten dus onderdeel uit van de groep van personen over wie aangevers hebben verklaard en die hen heeft mishandeld.
Verdachte betwist dat hij zelf enige geweldshandeling heeft verricht. Nog daargelaten het feit dat de rechtbank reeds van oordeel is dat verdachte op grond van het voornoemde al een wezenlijke bijdrage aan de mishandeling heeft gehad, acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig, mede in het licht van het gesprek dat direct na het incident volgt waarin verdachte het heeft over dat hij samen met [naam 7] de man uit de auto trekt en zijn vinger heeft “gebotst”. Hij heeft ook gezien dat de ander met de Parajumper-jas in de auto bleef zitten. Ook wijst de rechtbank op het volgende gesprek dat op 11 februari 2019, de dag erna, is gevoerd. Verdachte ( [verdachte] ) zit op dat moment met [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en een onbekende man genaamd [naam 8] (NN [naam 8] ) in de Volkswagen Polo.
18:22 uur
[verdachte] [naam 8] (fon) gister ntv andere bus een hele, NTV was leip NTV gekregen. Fluitgeluid en was kankergrappig.[medeverdachte 1] Die gasten hebben ze gewoon vermoord he broer.NN [naam 8] : Hoe bedoel je?[verdachte] Nieuwedammer NTV Bam bam drie gasten![medeverdachte 1] Drie gasten uit andere buurt.[verdachte] Je ruit al die ruiten. Deze ruit, die ruit, die ruit, die ruit. Nu waren het drie gasten uit een andere buurt.[medeverdachte 1] Je hebt drie gasten. Een gast van een andere buurt Turk. Ehh [naam 6] (fon) had pas naar hem gebracht, kleine [naam 9] (fon) toch? Had pas naar hem gebracht. Die gast heeft twee doezoe erop gemaakt. Heeft ie heeft ie [naam 6] (fon) gesjoemeld. [naam 6] (fon) onthouden, drie maanden later, hij heeft een chicka, joh hé kom je naar hier en daar? Hij gaat komen naar Nieuw-Amsterdam, hij komt met drie gasten. Wij waren daar misschien met vijftien gasten, we komen naar daaro we loffo alle routes DUMP DUMP (fon) alle links, rechts rukken die doeroe (fon)[verdachte] maakt een gilgeluid.[medeverdachte 1] Trekken die gasten uit de auto. BAM! We trappen op zijn hoofd, leipo leipe bloed hier! Zo zo een ogen broer. Die man Hublot (fon) wordt afgepakt.[verdachte] Die watche afgepakt.[medeverdachte 1] Watche afgepakt. Die man begint doe dit voor Allah alsjeblieft NTV. Help!
[medeverdachte 1] en [verdachte] schreeuwen door elkaar.
[medeverdachte 1] BAM![verdachte] BAM!NN [naam 8] : En toen?[medeverdachte 1] Telefoon gepakt en in het water. [naam 6] heeft zijn dinges in het water gegooid. Hij pakt zijn telefoon en gooit de telefoon in het water. Hij trapt die man, die man ligt bijna dood op de grond hé broer.[verdachte] Gaat gelijk naar des (fon) toe.[medeverdachte 1] In de auto gestapt wegrijden klaar. Weet niet wat er is gebeurd daarna met die gast. |NN [naam 8] : Wanneer is gebeurd?[medeverdachte 1] Gisteren.[verdachte] Avond we waren in Zuid…
Uit het voorgaande gesprek valt af te leiden dat het gaat over het incident op de Volendammerweg. Verdachte heeft dat ter terechtzitting ook bevestigd. Ook op 14 februari 2019 wordt in de auto gesproken over hetzelfde incident waar verdachte zegt “we hebben zijn kankerkop gewoon laten bloeden”.
De verklaring van verdachte dat het in deze gesprekken alleen maar om grootspraak gaat zal misschien ten dele waar zijn. Echter, dat alles grootspraak zou zijn en verdachte helemaal geen enkele bijdrage heeft gehad acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de wijze waarop verdachte in de “wij”- en “zij”-vorm spreekt over hetgeen heeft plaatsgevonden, de verschillende momenten waarop verdachte over het incident spreekt en de details die naar voren komen in die gesprekken.
5.3.5
Feit 4: zaaksdossier Bar Botanique
Op 18 februari 2019 in de avond zaten drie personen in de Volkswagen Polo. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij in de auto zaten. Op basis van stemherkenning, in samenhang met eerder opgenomen gesprekken, kan worden vastgesteld dat ook [medeverdachte 1] in de auto zat.
Verdachte heeft verklaard dat zij achter de man zijn aangereden, dat hij is uitgestapt en dat het de bedoeling was om zijn Rolex-horloge af te nemen. De man was echter al binnen. Hij was te laat.
Uit de technische middelen over de locatie van de auto en de gesprekken die in de auto zijn gevoerd volgt – samengevat – dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de bestuurder van een Range Rover in de gaten houden, omdat de bestuurder een Rolex-horloge om zou hebben en zij hem van dat horloge willen beroven. Terwijl de bestuurder zich samen met een vrouw bevindt in café Bar Botanique , staat de auto geparkeerd op de Eerste van der Swindenstraat en wachten zij op het moment dat de bestuurder naar buiten komt. Vanaf het moment dat de man samen met de vrouw het café verlaat en in de Range Rover stapt, worden zij door verdachte en de medeverdachten gevolgd. Om 22:02 uur parkeert de bestuurder van de Range Rover de auto. Om 22:03 uur is te horen dat de portieren van de auto van verdachten open en dicht gaan, waarna het van 22:04 uur tot en met 22:06 uur stil is.
Uit verder onderzoek is gebleken dat de man uit de Range Rover [slachtoffer 10] blijkt te zijn, woonachtig op de [adres 1] . Hij heeft verklaard dat hij op 18 februari 2019 met een vrouw in Bar Botanique is geweest en dat hij die avond inderdaad een Rolex-horloge om had.
5.3.5.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het feit dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn uitgestapt en achter het slachtoffer zijn aangelopen, maakt dat sprake is van een begin van uitvoering van de voorgenomen gewelddadige beroving. Uit de besproken modus operandi blijkt dat het slachtoffer eerst ergens wordt opgedaan, per auto wordt vervolgd en dan in een stille omgeving wordt beroofd van zijn of haar horloge. Deze omstandigheden zijn in de OVC-gesprekken voldoende besproken, waarbij alle drie de verdachten van begin tot eind de plannen hebben besproken en samen de auto zijn uitgestapt. Uit de overige straatroven en de modus operandi kan worden vastgesteld dat dit in casu ook gepaard zou zijn gegaan met geweld, wat nog wordt bevestigd door de woorden van [medeverdachte 1] (“Broer, een moet pakken van achter, een moet.. van slot, die andere gaat die watch…”). Ten overvloede zij opgemerkt dat je in zijn algemeenheid niet kunt verwachten dat iemand zonder tegenstand/verzet zijn horloge afstaat.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat tenminste sprake is van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen waarbij de verdachten een Volkswagen Polo voorhanden hebben gehad, bestemd tot het begaan van diefstal met geweld dan wel afpersing in vereniging. De auto zou immers blijkens de gesprekken als vluchtauto hebben gediend voor de verdachten.
5.3.5.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging, het achter [slachtoffer 10] zijn aangelopen, kan niet uit het dossier worden afgeleid. Verdachte is uitgestapt, maar niet achter [slachtoffer 10] aangegaan. De man was al binnen. Er is dan ook geen sprake van een begin van uitvoering van een diefstal met geweld, ook niet indien de rechtbank zou vaststellen dat verdachte wel een stukje achter [slachtoffer 10] is aangelopen.
5.3.5.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de uitgewerkte versie van voornoemde gesprekken het volgende af. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgen een man die in een Range Rover rijdt en met een vrouw in een bar wat aan het drinken is. Er bestaat enige discussie of de man in kwestie wel of geen ‘roly’ (de rechtbank begrijpt: een Rolex-horloge) heeft waarna aan een onbekende man met de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ wordt gevraagd om even in de bar te gaan scannen (de rechtbank begrijpt: kijken of de man in kwestie een Rolex-horloge draagt). Vervolgens wordt besproken hoe ze de man gaan ‘geven’ (de rechtbank begrijpt: van zijn Rolex-horloge gaan beroven) en er worden vluchtmogelijkheden besproken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gesprekken voldoende dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het voornemen hadden om [slachtoffer 10] van zijn horloge te beroven. Verdachte heeft overigens ook verklaard dat dit zijn plan was.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het voorgaande tot gevolg heeft dat de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld dan wel afpersing wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiervoor is vereist dat sprake is geweest van een begin van uitvoering, waarbij het voornemen van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om [slachtoffer 10] van zijn horloge te beroven zich heeft geopenbaard.
Om deze vraag te beantwoorden, heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op het Grenswisselkantoor-arrest van de Hoge Raad. [2] De situatie in dat arrest was als volgt. Twee mannen hebben een overval gepland op een grenswisselkantoor. Zij rijden voor het openingsuur van het betreffende kantoor met een gestolen auto met valse kentekentekenplaten naar het grenswisselkantoor. In de auto hebben zij onder andere een geladen dubbelloops jachtgeweer, een imitatievuistvuurwapen, handboeien en tape. Ook dragen de mannen dubbele kleding en pruiken. Zij wachten met draaiende motor op de parkeerplaats voor het kantoor op de werknemer die het kantoor zal openen. De werknemer opent het kantoor echter niet. Hij ziet de auto staan en vertrouwt de situatie niet. De werknemer belt de politie waarna de mannen na een achtervolging worden aangehouden. De Hoge Raad oordeelde, samengevat, dat geen sprake was van een begin van uitvoering. “Immers, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat (…) [een bank te overvallen], kan niet worden gezegd dat hij aan het misdrijf begin van uitvoering heeft gegeven indien hij zich met een auto naar die bank heeft begeven, doch – om welke reden dan ook – die auto niet heeft verlaten, noch – in of vanuit die auto – een gedraging heeft verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.”
In het geval van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was de situatie anders dan de situatie in voornoemd arrest. Verdachte verklaart zelf dat hij de auto heeft verlaten. Daarnaast blijkt uit de OVC-gesprekken het volgende.
Om 22:06 uur, na de stilte, wordt het volgende gesprek gevoerd:
NN1: kaaaanker weet je hoe mooi deze was oessie manNN3: he luister wat ik dacht, die man hij kon eerst geen parkeerplek vinden, dit is wel iets mooi meegenomen, we weten nu waar hij woontNN1: ja dat dacht ik ook, toen ie ging rennen..NN2: deze weer achter de rug even (opmerking verbalisant: deur voertuig wordt dichtgegooid).(…)NN3: hij zou kankermooi zijn geweest deze
De auto rijdt weg over de Wethouder Frankeweg richting Linnauesstraat.
NN2: zo moet je die hele blaadje maken. Ik ga zometeen die jeep weer laten pakken, ik ga hem zelf pakken, gaat ie weg [adres 1] ansjo
NN2: hij stopte die sleutel er in, niet zij toch?? Deze informatie nemen we mee naar morgen. Je hoeft niet te zoeken, je hebt gewoon listoe. Daar woont ie, gewoon volgen, s gewoon schaakmat. Geen impulsieve acties meer, niet roekeloos op straat volgen.. we kunnen morgenochtend gewoon negen uur..Om 23:41 uur voeren [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en verdachte ( [verdachte] ) het volgende gesprek:
[medeverdachte 2] [adres 1]
[verdachte] Hij was bijna osso, hij ..ntv die sleutel der in(fon)[medeverdachte 2] NTV zijn sleutel erin
Om 02:03 uur, op 19 februari 2019, voert [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met een onbekend gebleven man het volgende gesprek:
[medeverdachte 1] Was vandaag een gast met een Range. We zouden hem net gaan geven, kankerrelaxed. Want die man, hij zocht eerst... hij zocht parkeerplek. Hij kon niet vinden. Hij parkeert aan de overkant, ik dacht challa.
[medeverdachte 1] Ik dacht challa, die man gaat lopen toch? Die man zijn osso, hij woonde daar aan de overkant.NNmant: Hij woont aan de overkant.[medeverdachte 1] Dus we waren te laat. We waren net iets te laat. Maar we weten waar hij woont. Hoe laat hij thuis komt enzo.NNmant: Ja, wat voor watch heeft ie?[medeverdachte 1] GMT. Dus het is misschien tien doezoe. Snelle 3 rug de man, Drie en een halve rug. Snel die boete afbetalen jongen, kanker.
Om 14:49 uur zegt [medeverdachte 2] het volgende:
[medeverdachte 2] (…) Er is zometeen werk broer, zo. Die Range Rover gaat komen. Eergisteren waren we net te laat bij die deur. Hij heb ons niet eens gezien, niks. Net te laat.
Om 15:48 uur wordt het volgende gesprek gevoerd, terwijl de auto op het Galileïplantsoen ter hoogte van de [adres 1] rijdt:
[medeverdachte 2] Kijk als die Range er staat.[medeverdachte 1] Die man wou eerst hier parkeren. We dachten, challa, hij woont hier rechts. Die man gaat zo, hij parkeert hem daarzo. We lopen een stukje. We dachten we gaan hem tegemoet. Die man gaat gewoon gelijk naar binnen. Hij had hem zelf open gedaan toch.
Uit bovengenoemde gesprekken concludeert de rechtbank dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] reeds waren begonnen met de uitvoering van de straatroof, maar simpelweg net te laat waren om deze te kunnen voltooien. Nadat zij de auto zijn uitgegaan, zijn zij in de richting gelopen van [slachtoffer 10] en de vrouw met wie hij was, maar zij waren al binnen voordat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] konden toeslaan. Wel waren zij zo dicht genaderd dat zij het betreffende huisnummer van [slachtoffer 10] hebben kunnen waarnemen en hebben gezien dat het [slachtoffer 10] was die de deur opende. Uit de uitspraak van [medeverdachte 2] dat [slachtoffer 10] ze niet eens gezien had lijkt verbazing te volgen. Ook daaruit kan opgemerkt worden dat ze al heel dichtbij [slachtoffer 10] in de buurt waren. Het voorgaande past ook in de eerder aangehaalde modus operandi, waarbij de werkwijze steeds is geweest om een (potentieel) slachtoffer vlak voor zijn of haar deur van achteren te overvallen.
De gedragingen van verdachte en zijn mededaders, meer specifiek het observeren van [slachtoffer 10] , hem in de auto achtervolgen, het bespreken van de wijze waarop het horloge moest worden afgepakt en de vluchtmogelijkheden en, nadat [slachtoffer 10] uit zijn auto was gestapt, zelf uit de auto stappen, hem achterna lopen en hem zodanig dicht naderen maar dat ze net te laat waren, zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig gericht op de voltooiing van het misdrijf, een beroving, dat sprake is geweest van een begin van uitvoering, en dus van een strafbare poging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een poging tot straatroof. Uit de modus operandi leidt de rechtbank af dat ook dit slachtoffer met geweld van zijn horloge zou worden beroofd.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot afpersing.
5.3.6
Feit 5: voorbereidingshandelingen
Verdachte wordt ervan beschuldigd in de periode van 6 februari 2019 tot en met 20 februari 2020 met anderen auto’s (een Volkswagen Polo en een Volkswagen Golf), een of meer telefoons, een of meer GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding, bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld of afpersing, voorhanden te hebben gehad.
5.3.6.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Uit de OVC-gesprekken blijkt dat de verdachten vrijwel constant in de avond- en nachtelijke uren rondreden en spraken over het opdoen van potentiële slachtoffers met horloges, dure auto’s die gevolgd moesten worden en dat ze vooral in (Oud-)Zuid moesten zijn. Verdachte is in de periode van 6 tot en met 20 februari 2019 dagelijks in de auto te horen.
De verdachten hadden twee auto’s, telefoons, GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding voorhanden. Deze waren bestemd tot het begaan van straatroof of afpersing. De auto’s werden ingezet als vluchtauto om snel weg te kunnen komen als het slachtoffer van zijn of haar horloge was beroofd. [3] Ook werden de auto’s ingezet bij het kiezen en volgen van de slachtoffers. In verschillende gesprekken wordt gesproken over het plakken van een baken onder een auto die dan in verbinding staat met een telefoon van een van de verdachten, duidelijk met de bedoeling om de exacte locatie van het beoogde slachtoffer te kunnen vaststellen zonder daarvoor veel moeite te hoeven doen. Ook werden telefoons gebruikt om mededaders op de hoogte te houden van waar een beoogd slachtoffer zich bevond. Het gaat dan niet meer om louter plannenmakerij, maar om gebruik van de telefoon bij het onderliggende misdrijf. Deze situatie lijkt op een casus in een arrest van de Hoge Raad van 8 september 2020, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof dat de telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid, niet onjuist en toereikend gemotiveerd was. [4] Tot slot blijkt uit de OVC-gesprekken dat de verdachten gebruikmaakten van gezichtsbedekkende kleding, bedoeld voor het goed, onherkenbaar kunnen uitvoeren van de voorgenomen straatroof.
5.3.6.2 Standpunt van de verdediging
Hoewel de misdadige intentie van verdachte niet wordt betwist, heeft de raadsvrouw van verdachte integrale vrijspraak bepleit. In lijn met het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2020 in de zaak van [naam 4] (23/002860-19) is de raadsvrouw van mening dat het voorhanden hebben van een Volkswagen Polo en of Volkswagen Golf en de telefoons onvoldoende is voor het aannemen van strafbare voorbereidingshandelingen. De telefoons van verdachte en de medeverdachten zijn niet speciaal voor de ten laste gelegde feiten aangeschaft en worden ook als gewone communicatiemiddelen gebruikt. Niet kan worden vastgesteld dat de telefoons zijn bestemd tot het begaan van straatroven. Ditzelfde geldt voor de GPS-bakens. Wat betreft de gezichtsbedekkende kleding is de raadsvrouw primair van mening dat bovenkleding met capuchons en of petten niet zijn aan te merken als gezichtsbedekkende kleding. Subsidiair geldt dat deze kleding niet altijd gedragen werd ten tijde van de berovingen. De capuchons en petten waren niet bestemd tot het begaan van straatroven.
5.3.6.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen en overweegt hiertoe als volgt.
In rubriek 5.3.1 heeft de rechtbank al het een en ander overwogen over het beeld van de verdachten dat in onderzoek 13Pellaea is ontstaan en over hun modus operandi bij het zoeken naar slachtoffers met een duur horloge om dit uiteindelijk met geweld te kunnen afnemen.
In het normale spraakgebruik is het gedrag van de verdachten te bestempelen als voorbereiding: zij maakten plannen om mensen te beroven van in het bijzonder hun horloges. Dit heeft verdachte overigens ook niet ontkend.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is echter of ook in juridische zin sprake is van voorbereiding. De wet, meer specifiek artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, zegt hierover het volgende: “Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft”. Kort gezegd betekent dit dat de voorwerpen die de verdachten voorhanden hebben gehad, moeten zijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf. Het moet daarbij gaan om het misdrijf dat wordt voorbereid (in dit geval een straatroof) en niet om de voorbereiding zelf. Om te beoordelen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf dient gekeken te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van het middel, het gebruik daarvan en het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had. Het voorwerp dient op zijn minst genomen een wezenlijke bijdrage te leveren aan de uitvoering van het misdrijf.
Wat betreft de telefoons volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat het feit dat tijdens de voorbereiding gebruik werd gemaakt van telefoons niet direct tot gevolg heeft dat deze telefoons als voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 kunnen worden aangemerkt [5] , ook niet als die telefoons bestemd kunnen zijn om een delict (in dit geval: een straatroof) voor te bereiden. In dit geval waren de telefoons van verdachten in sommige gevallen ook bestemd om een straatroof voor te bereiden. Het kwam immers voor dat er telefonisch contact werd onderhouden om informatie uit te wisselen over de locatie van een potentieel slachtoffer en wat voor horloge hij of zij droeg. Het voorhanden hebben van een telefoon is echter pas strafbaar als voorbereidingshandeling als de telefoon daadwerkelijk is bestemd tot het begaan van het uiteindelijke delict (in dit geval: een straatroof). Dit was in deze zaak niet zo. Niet bewezen is dat de telefoons speciaal met het oog op de straatroven in het bezit van de verdachten waren. Een telefoon is immers een gewoon gebruiksvoorwerp. Het zou anders zijn geweest als er bijvoorbeeld (prepaid) telefoons waren aangeschaft om tijdens een straatroof te gebruiken, bijvoorbeeld om het slachtoffer op te bellen en op die manier af te leiden. Anders dan in het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad, waar een sms-bericht verstuurd moest worden op het moment dat het geld was afgeleverd, hebben de telefoons in deze zaak geen wezenlijke bijdrage geleverd of zouden deze leveren aan de uitvoering van de straatroven.
Het voorgaande geldt ook voor de auto’s. Deze waren bestemd om een straatroof voor te bereiden. De verdachten reden immers in de auto rond, op zoek naar slachtoffers met een duur horloge. Als zij een potentieel slachtoffer hadden gezien, volgden zij hem of haar met de auto. De rechtbank stelt vast dat de auto’s een essentiële rol speelden in de voorbereiding, maar dat niet geconcludeerd kan worden dat de auto’s bestemd waren tot het begaan van het uiteindelijke delict (in dit geval: een straatroof). Het (mogelijke) gebruik van de auto’s bij de vlucht na afloop met medeneming van de buit maakt dit niet anders. Ook ten aanzien van de auto’s is niet gebleken dat deze speciaal met het oog op de straatroven in het bezit van de verdachten waren. Ook een auto is een gewoon gebruiksvoorwerp. De auto’s waren op zichzelf ook niet wezenlijk voor de uitvoering van het delict. De straatroven konden – zo volgt uit het dossier – ook met behulp van bijvoorbeeld bromfietsen worden gepleegd.
Wat betreft de GPS-bakens overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte deze voorhanden heeft gehad. Er is alleen over gesproken, bijvoorbeeld op 18 februari 2019 bij het observeren van [slachtoffer 10] .
Wat betreft de gezichtsbedekkende kleding, te weten capuchons en petten, overweegt de rechtbank dat sommige verdachten deze weliswaar op momenten voorhanden hadden (feitelijk: droegen), maar dat niet geconcludeerd kan worden dat deze bestemd waren tot het begaan van de te plegen misdrijven.
Zaak B
5.3.7
Feit 1: zaaksdossier [adres 2]
[slachtoffer 8] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 5 februari 2019 omstreeks 21:45 uur voor zijn woning aan de [adres 2] plaatsvond. Nadat hij zijn auto afsloot, zag hij dat drie mannen op hem afliepen. [slachtoffer 8] liep naar zijn voordeur en stak zijn sleutel in het slot. Op dat moment werd hij gepasseerd door de mannen. [slachtoffer 8] draaide zich om en werd plotseling met een arm om zijn nek door een man achter hem in een wurggreep gehouden. De man trok zijn arm naar achteren en omhoog waardoor [slachtoffer 8] achteroverleunde en niet veel kon zien. De man voor hem hield zijn hand voor de mond van [slachtoffer 8] . De derde man pakte het Rolex-horloge van de linkerarm van [slachtoffer 8] . Hierna gaf deze man een paar klappen op het hoofd van [slachtoffer 8] waarna de drie mannen wegrenden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is geweest die [slachtoffer 8] in een nekklem hield. Zij zaten in de auto, zagen een meneer met een horloge en zijn er achteraan gereden. De meneer stopte en verdachte dus ook. Hij is uitgestapt, richting de deur gelopen en vervolgens van achteren op [slachtoffer 8] gesprongen om hem in een nekklem te houden. Daarna is verdachte weggerend. Het doel was om het horloge weg te nemen. Verdachte heeft € 1.800,- gekregen voor zijn aandeel bij de beroving.
5.3.7.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5.3.7.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
5.3.7.3 Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de straatroof op [slachtoffer 8] .
5.3.8
Feiten 2 en 3: zaaksdossier [adres 3]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een poging straatroof die op 3 februari 2019 omstreeks 00:47 uur plaatsvond. Hij en zijn vriendin [slachtoffer 3] reden in een Porsche terug van een feestje. [slachtoffer 2] parkeerde de auto in de [adres 3] , vlakbij zijn woning. Hij en [slachtoffer 3] staken de weg over toen hij twee jongemannen vanuit de Van Baerlestraat zag komen aanlopen. [slachtoffer 2] werd van achteren vastgegrepen door beide mannen. De man met een capuchon op bracht een nekklem om zijn nek aan en probeerde hem naar de grond te brengen. Dit lukte niet. De andere man, zonder capuchon, sloeg [slachtoffer 2] meerdere keren met een vuist in zijn gezicht. [slachtoffer 3] sloeg deze man met haar telefoon in zijn gezicht, maar de man zonder capuchon duwde haar waardoor zij viel. [slachtoffer 2] kon zich losrukken en sloeg de man met de capuchon van hem af. De man zonder capuchon kwam weer naar hem toe, maar die kon [slachtoffer 2] van zich afslaan. Hierna rende [slachtoffer 2] richting de Van Baerlestraat. Hij werd na vijftig meter ingehaald; beide mannen lichtten hem pootje en duwden hem in zijn rug, waardoor hij viel. [slachtoffer 2] werd in zijn nek geschopt en geslagen. Hierna rende hij naar het Muse-hotel, waar hij weer werd achterhaald. [slachtoffer 2] werd gestompt, geslagen, met geweld naar de grond gebracht en geschopt. De man met de capuchon zei: “Ik pak mijn pistool en ga schieten”. De mannen probeerden ondertussen de Rolex van de pols van [slachtoffer 2] te trekken. [slachtoffer 3] en een aantal andere mensen waren erbij gekomen. Hierna renden de mannen weg in de richting van de Van Baerlestraat.
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling. Zij wilde [slachtoffer 2] helpen toen zij zag dat hij werd geschopt en geslagen. Hierbij heeft een van de daders haar onderuit getrokken of geschopt waardoor zij ten val is gekomen.
[slachtoffer 2] heeft onder meer een gekneusde kaak, een gekneusd linkerjukbeen en zwellingen in zijn gezicht opgelopen. [slachtoffer 3] heeft haar schouder gebroken en ze had schaafwonden en blauwe plekken.
Verdachte heeft over deze beroving verklaard dat hij, [naam 10] en een derde persoon in de Volkswagen Polo rondreden. Er reed een Porsche langs. Verdachte en [naam 10] zijn uitgestapt en op de man afgelopen. Het doel was zijn horloge af te nemen. Verdachte wilde hem in een nekklem vasthouden, maar dit lukte niet, omdat de man zich verweerde. Hij kwam los en hij duwde verdachte. De man rende weg, maar [naam 10] en verdachte konden hem weer grijpen. Verdachte probeerde opnieuw een nekklem die weer mislukte. Hierna rende de man naar het hotel. Verdachte heeft verklaard dat hij op de camerabeelden van het hotel zichtbaar is als de persoon met capuchon.
Verdachte heeft ontkend [slachtoffer 3] te hebben geduwd. Hij is niet bij haar in de buurt geweest en weet niet waarom ze is geduwd. Verdachte zag haar pas toen hij al was uitgestapt. Hij ging blindelings op de man af en dacht er verder niet bij na. Verdachte stond er niet bij stil wat [slachtoffer 3] mogelijk zou doen.
5.3.8.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
5.3.8.1.1 Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de andere bewijsmiddelen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5.3.8.1.2 Feit 3
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als medepleger van de mishandeling van [slachtoffer 3] kan worden aangemerkt. Ook ten aanzien van hem kan het geobjectiveerde gevolg (zwaar lichamelijk letsel) worden bewezen.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 3] is geduwd door de jongen zonder capuchon en dat dit vermoedelijk [naam 10] is geweest. Hierbij is sprake geweest van medeplegen tussen hem en verdachte. Uit het gehele feitencomplex kan worden opgemaakt dat de twee jongens het samen met [medeverdachte 1] gemunt hadden op het horloge van [slachtoffer 2] . In dat kader hebben [naam 10] en verdachte feitelijk geweld uitgeoefend op [slachtoffer 2] . [slachtoffer 3] stond in de weg aan het doel wat zij voor ogen hadden. Hierdoor maakt het wegduwen van haar onderdeel uit van het feitencomplex dat was gericht op de beroving van [slachtoffer 2] . Bovendien waren de rollen van [naam 10] en verdachte inwisselbaar.
Bij het duwen is sprake geweest van opzet op het toebrengen van letsel en/of pijn in algemene zin, maar niet op zwaar lichamelijk letsel. Van het primair tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg kan wel worden bewezen nu dit gevolg niet was ingetreden als er niet was geduwd.
5.3.8.2 Standpunt van de verdediging
5.3.8.2.1 Feit 2
De raadsvrouw van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
5.3.8.2.2 Feit 3
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat het opzet daarop ontbreekt. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.8.3 Oordeel van de rechtbank
5.3.8.3.1 Feit 2
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de poging tot straatroof op [slachtoffer 2] .
5.3.8.3.2 Feit 3
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zware mishandeling van [slachtoffer 3] dan wel poging daartoe nu uit het dossier niet is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] . De rechtbank concludeert op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] , die inhoudt dat de persoon die hem sloeg (persoon zonder capuchon) [slachtoffer 3] duwde, en de camerabeelden dat het [naam 10] is geweest die [slachtoffer 3] heeft geduwd. Uit de verklaring van [naam 10] volgt echter ook dat vooraf is besproken dat het plan was om het Rolex-horloge van [slachtoffer 2] weg te nemen. Verdachte heeft dit op de zitting bevestigd. Met dat oogmerk is er geweld op [slachtoffer 2] uitgeoefend. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] met een vrouw, [slachtoffer 3] , was. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte redelijkerwijs kunnen verwachten dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich zouden verweren of dat [slachtoffer 3] te hulp zou schieten als haar vriend zou worden belaagd. Hij heeft die kans ook bewust aanvaard door desondanks door te gaan met het plan om [slachtoffer 2] van zijn horloge te beroven.
[slachtoffer 3] is [slachtoffer 2] te hulp geschoten waarna zij werd weggeduwd. Deze duw had dan ook als doel om bij te dragen aan het doen slagen van de beroving van [slachtoffer 2] . Het is in dat geval niet van belang dat het [naam 10] is geweest die [slachtoffer 3] duwde, want het had net zo goed verdachte kunnen zijn. De rollen waren inwisselbaar.
Geobjectiveerde gevolg
De rechtbank acht ook het geobjectiveerde gevolg bewezen, namelijk dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit blijkt uit de aard en de gevolgen van het eerdergenoemde letsel van [slachtoffer 3] .
5.3.9
Feit 4: zaaksdossier Club Bells
[naam 11] heeft op 27 januari 2019 melding bij de politie gedaan van een beroving van [slachtoffer 9] waarbij diens Rolex-horloge zou zijn weggenomen. Hij zou dit achteraf van [slachtoffer 9] hebben gehoord. Wanneer de politie bij [slachtoffer 9] en zijn moeder langsgaat, bevestigen zij de beroving. [slachtoffer 9] was in de nacht van 26 op 27 januari 2019 met vrienden bij Club Bells geweest en is daarna met hen naar het hotel van familie in de stad gegaan. Daarna is hij door drie personen (een wat langere, een wat kortere en een bolle jongen) beroofd van zijn horloge. [slachtoffer 9] heeft geen aangifte willen doen, omdat hij niet wil dat de daders er achter komen dat hij aangifte heeft gedaan.
Verdachte heeft ontkend iets met deze beroving te maken te hebben. Hij heeft er wel over gesproken in de auto, omdat hij het verhaal kende.
5.3.9.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde straatroof wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het deel van de tenlastelegging dat ziet op bedreiging met een mes. Van de ten laste gelegde afpersing moet verdachte worden vrijgesproken.
De verklaring van [slachtoffer 9] dat hij beroofd is van zijn horloge wordt ondersteund door de melding van [naam 11] en de moeder van [slachtoffer 9] . Uit de opgenomen gesprekken blijkt dat verdachte op 11, 18 en 19 februari 2019 in de auto over deze beroving praat. In deze gesprekken gaat het om daderinformatie. Gelet hierop is de verklaring van verdachte dat hij spreekt over iets wat hij gehoord heeft ongeloofwaardig. Tot slot zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] filmpjes aangetroffen van 31 januari 2019 waarop hij met verdachte en [naam neefje] in een luxueuze hotelkamer lijkt te zijn. Dit komt overeen met de verklaring van de moeder van [slachtoffer 9] die dergelijke filmpjes had gezien.
Het geweld heeft, gelet op de modus operandi, minstens bestaan uit het vastpakken van de arm van [slachtoffer 9] en het van zijn arm trekken van het horloge. In de gesprekken wordt bovendien gesproken over het ‘uitdelen’ van een ‘ansjo’.
5.3.9.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 9] is beroofd door drie personen. De drie personen die de officier van justitie ook aanmerkt als daders passen in het signalement (de lange, de dikke en de kleine). De vraag rijst dan wat de rol van verdachte bij deze beroving is geweest. Dit is volstrekt onduidelijk.
De raadsvrouw betwist dat verdachte in de opgenomen gesprekken heeft gezegd “daar hebben we die watcha afgepakt”. Het woord ‘we’ is niet te horen. Uit de opgenomen gesprekken is ook gebleken dat er een filmpje van de beroving wordt bekeken. Verdachte wordt op geen enkel moment door zichzelf of door anderen herkend.
5.3.9.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van betrokkenheid bij deze beroving en overweegt daartoe als volgt. Op 11 februari 2019 spreekt [medeverdachte 1] voor het eerst in de auto over voornoemde beroving. Hij praat over het Amstel hotel waar “zij die hebben afgepakt”, van een BN’er, DJ [slachtoffer 9] . Volgens verdachte is de vader van [slachtoffer 9] multi multi multimiljonair, hetgeen klopt met de bevindingen van de politie. Kennelijk wordt in dat gesprek een filmpje getoond van de beroving waarop [medeverdachte 1] zichzelf als rechter persoon aanwijst. ‘ [naam ander] ’ is die ander en ook [bijnaam 2] wordt genoemd. Op 18 februari 2019 wordt hetzelfde filmpje kennelijk opnieuw bekeken waarbij [medeverdachte 1] vertelt dat je [naam neefje] ziet rennen. [medeverdachte 1] is rechts en links is die bolle. Tot slot wordt ook op 19 februari 2019 het filmpje bekeken waarbij [medeverdachte 3] opmerkt dat “ [naam neefje] kankersnel is, je ziet hem hier”.
Uit de voornoemde gesprekken leidt de rechtbank af dat het er alle schijn van heeft dat drie personen bij de beroving van [slachtoffer 9] betrokken zijn geweest: [medeverdachte 1] , ‘ [naam ander] ’ (de rechtbank begrijpt uit het dossier dat dit de bijnaam van [naam 4] is en dat hij voller van postuur is) en ‘ [naam neefje] ’ dan wel [bijnaam 2] , oftewel [naam neefje] , het neefje van [medeverdachte 3] . Zijn bijnaam is immers [bijnaam 2] . Deze drie personen passen ook in het signalement dat [slachtoffer 9] heeft gegeven van de daders: een wat kleinere jongen ( [naam neefje] ), een bolle jongen ( [naam 4] ) en een langere jongen (dit zou dan [medeverdachte 1] zijn geweest). [naam neefje] is eerder al als medepleger van deze straatroof veroordeeld.
Uit het dossier volgen geen andere aanwijzingen dat verdachte als vierde persoon bij deze beroving betrokken is geweest. Het feit dat de moeder van [slachtoffer 9] heeft verklaard dat zij een filmpje op Instagram heeft gezien van de daders waarop zij in een jacuzzi zitten en dat verdachte op een dergelijk filmpje te zien is met [medeverdachte 1] en [naam neefje] is daartoe onvoldoende, te meer nu niet bekend is welke filmpjes de moeder van [slachtoffer 9] heeft gezien. De verklaring van verdachte dat hij over de beroving praat omdat hij het verhaal kent, is aannemelijk, nu uit de opgenomen gesprekken in auto al blijkt dat hij in elk geval het filmpje van de beroving meerdere malen heeft gezien en zij in de auto ook het filmpje aan het bekijken zijn.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen twee straatroven, twee pogingen daartoe en twee mishandelingen heeft gepleegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis is de bewezenverklaring opgenomen in bijlage 3 die achter dit vonnis is gevoegd. Deze geldt als hier ingevoegd.

6.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Zij heeft daarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, gevorderd.
Ook heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd voor de feiten waarvan verdachte in zaak B wordt beschuldigd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Zij heeft daarbij verzocht de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden die door de deskundigen zijn geadviseerd. Eventueel zou daarnaast voorwaardelijke jeugddetentie kunnen worden opgelegd met toezicht en begeleiding. Nu de redelijke termijn is overschreden, dient daar in het voordeel van verdachte rekening mee te worden gehouden.
De raadsvrouw heeft ook bepleit de vordering tot gevangenneming af te wijzen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van iets minder dan een maand schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, te weten straatroven, pogingen daartoe en mishandelingen. De (beoogde) buit betrof in de meeste gevallen een duur Rolex-horloge dat voor sommige slachtoffers ook emotionele waarde had.
Uit de OVC-gesprekken volgt het beeld dat verdachte zich in de genoemde periode heeft ingelaten met een aantal personen in verschillende leeftijdscategorieën met wie hij als een groep hongerige geldwolven op zoek was naar ‘snel geld’. Om dat te verkrijgen, reed hij met voornamelijk [medeverdachte 1] in de auto’s van diens moeder constant rondjes door de stad, en dan met name in Amsterdam-Zuid, op zoek naar slachtoffers met dure horloges, waarna met geweld werd toegeslagen.
Verdachte en zijn mededaders hadden maar oog voor één ding en dat was om zo snel mogelijk het dure horloge te pakken te krijgen. De slachtoffers werden onverhoeds van achteren aangevallen, veelal met een nekklem, soms voor de deur van hun eigen woning. Er werd dan hard aan de arm van het slachtoffer getrokken om maar zo snel mogelijk het horloge los te krijgen. Als het slachtoffer zich verzette werd het slachtoffer ook nog eens geschopt en/of geslagen. Wapens zijn niet gebruikt, maar daar is wel mee gedreigd. De slachtoffers bij wie werd gedreigd verkeerden daardoor in de veronderstelling dat zij zouden worden neergeschoten en staakten hun verzet. Bij [slachtoffer 1] was door de klap van [medeverdachte 3] verzet niet eens mogelijk. Verdachte en zijn mededaders hebben er niet bij stilgestaan wat de impact van deze berovingen moet zijn geweest op de slachtoffers. Integendeel: de berovingen werden in de auto uitgebreid nabesproken, waarbij er werd gelachen en grappen werden gemaakt ten koste van het zojuist beroofde slachtoffer. Dat de slachtoffers letterlijk doodsangsten hebben uitgestaan, is voor verdachten blijkbaar niet van belang geweest op hun jacht naar het ‘snelle geld’.
Dat de impact groot was en dat deze berovingen diepe sporen in het leven van de slachtoffers hebben achtergelaten, blijkt wel uit de verschillende slachtofferverklaringen.
Wat betreft fysiek letsel beschrijft [slachtoffer 1] dat er een leven voor en na de beroving is. In het afgelopen anderhalf jaar heeft hij veel bezoeken aan het ziekenhuis gebracht en meermalen per week fysiotherapie moeten volgen. Nog steeds heeft [slachtoffer 1] dagelijks pijn, onder meer aan zijn nek en kaak, en is zijn smaak- en reukvermogen verminderd. In de komende periode staat hem nog een neusoperatie te wachten en moeten er nog vele restauratieve behandelingen voor zijn gebit plaatsvinden. Zijn gezicht voelt alsof het niet van hem is.
[slachtoffer 3] beschrijft dat zij als gevolg van de fractuur haar arm niet meer omhoog kan bewegen en dat deze nauwelijks nog roteert in het schoudergewicht. Dit betekent dat zij niet meer kan volleyballen, yoga’en en een borstcrawl kan doen. Ook kan zij dingen waarvoor het nodig is dat er twee armen boven schouderhoogte zijn niet meer doen, zoals een zware doos op een plaats boven haar hoofd plaatsen, haar haar in model föhnen of haar toekomstige kind voor haar gezicht optillen. [slachtoffer 3] voelt zich gehandicapt. Zij heeft een litteken van haar schouder tot haar bovenarm opgelopen en moet op korte termijn nog een keer worden geopereerd. [slachtoffer 2] beschrijft dat hij na het incident zijn kiezen weken niet op elkaar kreeg. Ook had hij een hersenschudding opgelopen.
[slachtoffer 4] beschrijft dat hij twee weken lang hoofdpijn en pijnklachten bij de oren en het linkeroog heeft gehad. [slachtoffer 5] heeft ruim een maand bloeduitstortingen in zijn gezicht gehad. Hij omschrijft zijn gezicht in de eerste week als een grote ballon. Ook kon hij zijn nek zes weken lang niet vrijuit bewegen, omdat de wond in zijn halsstreek anders zou openscheuren. [slachtoffer 5] heeft aan het geweld ook een doof gevoel in zijn bovenlip en klachten in zijn linkerduim overgehouden. Ook heeft hij littekens in zijn gezicht en hals.
Daarnaast spreken alle hiervoor genoemde slachtoffers over geestelijk letsel. Zij zijn angstig geworden en durven minder over straat, omdat zij zich onveilig voelen. De slachtoffers beschrijven dat zij zich nu realiseren dat veiligheid niet meer vanzelfsprekend is. Zij scannen de omgeving op verdachte personen of vluchtmogelijkheden, zijn angstig als er meerdere personen tegelijk in hun omgeving zijn en vinden het niet prettig om alleen op straat te lopen, met name als het donker is. Bij meerdere slachtoffers is uiteindelijk een posttraumatische stressstoornis geconstateerd, of in elk geval symptomen daarvan.
De rechtbank stelt vast dat de slachtoffers, nu ruim anderhalf jaar na dato, nog dagelijks worden geconfronteerd met hetgeen hen is overkomen: een fysieke confrontatie door een litteken of pijn en/of een mentale confrontatie. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De overige slachtoffers hebben niet kenbaar gemaakt wat de impact van de beroving op hen is geweest, maar het spreekt voor zich dat een dergelijk misdrijf een traumatische ervaring met zich meebrengt.
Naast de impact die de berovingen op alle slachtoffers heeft gehad, hebben deze voor grote maatschappelijke onrust gezorgd. De (landelijke) media besteedden aandacht aan de berovingen en met name in Amsterdam-Zuid durfden inwoners hun horloge, waarvoor ze soms jarenlang hadden gewerkt of dat ze graag droegen vanwege de emotionele waarde, buitenshuis nauwelijks meer te dragen. De berovingen hebben sterk afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid in steden als Amsterdam.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De zaken van verdachte, die ten tijde van de bewezen verklaarde feiten nog minderjarig (17,1 jaar) was, zijn in aanwezigheid van de andere (meerderjarige) verdachten behandeld, iets wat niet gebruikelijk is. Het uitganspunt is namelijk dat een zitting van een (ten tijde van de verdenkingen nog) minderjarige achter gesloten deuren wordt behandeld. Daarbij komt dat er veel media-aandacht voor de zaken is geweest. De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat de inhoudelijke behandeling enigszins overweldigend voor verdachte moet zijn geweest. Ondanks deze omstandigheden is verdachte van alle verdachten in deze megazaak degene geweest die het meest heeft verklaard en heeft hij – uiteindelijk – openheid van zaken willen geven over nagenoeg alle aan hem tenlastegelegde feiten. Verdachte is daarin oprecht overgekomen.
Uit het strafblad van verdachte van 28 oktober 2020 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Verdachte zal dan ook als
first offenderworden aangemerkt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten die zijn opgemaakt door een psycholoog (van 21 mei 2019, aangevuld op 20 oktober 2019 en 29 oktober 2020), een psychiater (van 21 mei 2019, aangevuld op 18 oktober 2019 en 29 oktober 2020), de Raad (van 16 maart 2020 en 2 november 2020) en JBRA (van 28 september 2020 en 2 november 2020).
De rechtbank heeft op de zitting van 1 oktober 2020 besloten dat bovengenoemde partijen nader moesten rapporteren, omdat verdachte in de gesprekken die hebben geleid tot de rapporten voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling niet heeft verklaard over de feiten die zien op de zaaksdossiers [adres 2] en [adres 3] , die hij deze tijdens de inhoudelijke behandeling bekende. Verdachte beloofde bij de inhoudelijke behandeling openheid van zaken te geven tegenover alle deskundigen, hulpverlening en zijn ouders. Verdachte heeft vervolgens volledig meegewerkt aan de aanvullende onderzoeken door de psycholoog en de psychiater. Ook heeft hij volgens zijn behandelaren van Arkin openheid van zaken gegeven aan zijn ouders, hetgeen zij hebben bevestigd. Verdachte heeft tijdens de laatste (extra) zittingsdag een brief aan de rechtbank voorgelezen waarin hij inzicht heeft willen geven in zijn belevingswereld voor, tijdens en nu na het plegen van de delicten.
Advies van de NIFP-deskundigen
Psycholoog Zászlós en psychiater Broekman hebben meerdere keren over verdachte gerapporteerd. Zij concluderen beiden dat er geen aanwijzingen naar voren komen voor het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling staat onbehandeld wel onder druk en wordt bedreigd gelet op de narcistische en antisociale trekken die zich bij hem ontwikkelen.
Verdachte is in een relatief korte tijd, twee weken, ontspoord door deelname aan criminele activiteiten met oudere jongens waarbij verdachte zelf beperkt geweld zou hebben gebruikt. De indruk ontstaat dat factoren als stoerdoenerij, het verwerven van status in de straatcultuur, de egocentrische behoefte om op een snelle manier aan geld te komen en nieuwsgierigheid om mee te maken hoe het is om een strafbaar feit te plegen, een rol hebben gespeeld in de handelwijze van verdachte. Door de onrijpe aspecten in zijn morele ontwikkeling heeft verdachte nauwelijks stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
De deskundigen adviseren de feiten die zien op de zaaksdossiers [adres 3] , [adres 2] , Volendammerweg en Apollolaan verdachte volledig toe te rekenen. Verdachte wordt voldoende in staat geacht om het ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien en zijn wil conform dat besef te bepalen. Wat betreft de overige ten laste gelegde feiten is er, bij bewezenverklaring, geen aanleiding om deze in verminderde mate toe te rekenen nu er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank onderschrijft voornoemd advies en zal verdachte de bewezen verklaarde feiten volledig toerekenen.
Op dit moment schatten de deskundigen de kans op recidive in als matig. Verdachte is intelligent en meewerkend, maar het is van belang dat hij weerbaarder wordt en minder gevoelig is voor negatieve beïnvloeding door het antisociale circuit. Hij is erg gericht op het verkrijgen van status, waardoor hij in probleemsituaties verzeild kan raken. Een voorbeeld hiervan zijn twee meldingen van de politie tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis vanwege het veroorzaken van overlast bij hotel Van der Valk en het mogelijk verkopen van lachgas op het Leidseplein, waarbij verdachte een grote hoeveelheid contant geld op zak had.
De deskundigen zijn het erover eens dat voortzetting van de begeleiding van de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht. Ook wordt geadviseerd het ambulante behandeltraject bij Arkin voort te zetten. Hier vindt een delictanalyse plaats, leert verdachte meer zicht te krijgen op de factoren die een rol hebben gespeeld bij zijn delictgedrag en leert hij gedragsalternatieven te ontwikkelen voor soortgelijke situaties. Dit traject is al van start gegaan en verdachte werkt hier aan mee. Daarnaast zijn beide deskundigen het erover eens dat een coachingstraject geïndiceerd is. Arkin en JBRA hebben te kennen gegeven hier al mee bezig te zijn. Belangrijke aandachtspunten blijven de keuze van vrienden, het houden aan regels en afspraken, statusgevoeligheid op straat waardoor verdachte indruk probeert te maken op leeftijdsgenoten en het feit dat verdachte geneigd is zichzelf te overschreeuwen. Tot slot achten de deskundigen het wenselijk dat ook de ouders van verdachte bij de behandeling worden betrokken. Hierbij worden zij gestimuleerd om meer sturing en toezicht te bieden aan verdachte.
Wat betreft de strafrechtelijke afdoening adviseren beide deskundigen toepassing van het jeugdstrafrecht. Tijdens de schorsingsperiode is gebleken dat verdachte geneigd is om situaties op te zoeken waardoor hij gemakkelijk in de problemen kan komen. Hij heeft kennelijk een stevige stok achter de deur nodig om in het gareel te blijven. Waar eerder nog gedacht werd dat een voorwaardelijke straf met toezicht en begeleiding door JBRA een voldoende stok achter de deur zou bieden, vinden beide deskundigen een GBM nu de best passende afdoening. Het doel van deze maatregel is verder afglijden te voorkomen en bij te dragen aan een verdere positieve ontwikkeling. Een voordeel is dat wanneer verdachte zich niet aan de afspraken en het begeleidings- en behandeltraject houdt hij voor korte tijd in detentie kan worden geplaatst en na een bezinningsperiode zijn traject buiten weer kan oppakken. Het advies is om de GBM voor een periode van één jaar op te leggen. De begeleiding van de jeugdreclassering, het ambulant forensisch behandeltraject bij Arkin en het coachingstraject kunnen binnen deze maatregel worden opgenomen.
Advies JBRA
Ook JBRA sluit zich aan bij het advies om jeugdstrafrecht toe te passen en om aan verdachte een GBM op te leggen. Er zijn nog mogelijkheden gezien de onrijpe ontwikkeling van verdachte en het feit dat er beschermingsfactoren aanwezig zijn. Het blijft belangrijk om het systeem mee te nemen in de behandeling. Met name de vader van verdachte staat hiervoor open. Hij wil graag hulp bij hoe om te gaan met verdachte. Arkin is al gestart met de systeembehandelingen. Verdachte heeft zich gedurende de reeds lang durende schorsingsperiode gehouden aan alle afspraken met JBRA en zijn behandelaren van Arkin.
De laatste tijd wordt echter wel duidelijk dat hij probeert de randjes op te zoeken. Het is dan ook duidelijk dat verdachte zeer strakke kaders nodig heeft. Belangrijk is dat hij gaat leren om zonder de externe prikkel van bijvoorbeeld een enkelband positief te functioneren in de maatschappij. Een GBM zou daarin passend zijn vanwege de strakke kaders, het inzetten op behandeling voor langere duur en de mogelijkheden om snel te handelen als deze kaders overschreden worden. JBRA adviseert daarbij de volgende voorwaarden op te leggen: meewerken aan de individuele behandelafspraken met Arkin en de systeemtherapie, meewerken aan het door JBRA opgestelde plan dat onder andere een weekschema inhoudt, meewerken aan de begeleiding van een IFA-coach, meewerken aan het hebben van een positieve dagbesteding (school en werk), een locatieverbod voor Amsterdam Zuid, een contactverbod met de medeverdachten en slachtoffers en meewerken aan controle van elektronisch toezicht. De verwachting is dat de behandeling en begeleiding langer dan een jaar nodig zijn. Om die reden is eerder een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar geadviseerd. JBRA zal naar alle waarschijnlijkheid een verlenging van de GBM verzoeken tegen de tijd dat deze na een jaar afloopt, mocht de GBM worden opgelegd.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
De Raad heeft zich in het advies van 2 november 2020 en op de zitting van 3 november 2020 aangesloten bij bovengenoemd advies van de deskundigen en JBRA, waaronder toepassing van het jeugdstrafrecht. Van belang is dat de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding nog lijkt te bestaan. Verdachte moet gaan ervaren dat er consequenties zijn als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. De GBM is hiertoe uitermate geschikt, omdat door middel van time-outs snel kan worden geacteerd op eventuele overtreding van de door JBRA genoemde voorwaarden.
Advies Arkin
Tot slot sluit ook Arkin zich aan bij voornoemd advies. Arkin vindt het met name belangrijk dat verdachte openheid van zaken geeft over de door hem gepleegde delicten, waaronder aan zijn ouders. Hierin heeft verdachte inmiddels stappen gezet; hij heeft zijn ouders bijvoorbeeld verteld wat er allemaal is gebeurd en wat zijn aandeel daarin is geweest. Er is een start gemaakt met de behandeling die zowel individuele therapie als systeemtherapie inhoudt. De verwachting is dat er zeker twee jaar nodig is voor deze behandeling, met name om de persoonsontwikkeling van verdachte ten positieve te keren.
7.3.3
Toepassing volwassenenstrafrecht?
Verdachte was tijdens het plegen van de bewezen verklaarde strafbare feiten net 17 jaar oud. De hoofdregel is dan dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. Slechts bij wijze van uitzondering, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, kan aan een minderjarige volgens artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht een straf of maatregel uit het volwassenenstrafrecht worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat toepassing van voornoemd artikel, mede bezien in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, met terughoudendheid zal moeten geschieden. Dit is de constante lijn die binnen de rechtspraak wordt toegepast. Uit de jurisprudentie volgt dat bij hoge uitzondering volwassenenstrafrecht wordt toegepast bij een minderjarige, zeker als het gaat om een zaak waarbij alle feiten als minderjarige zijn gepleegd en deze first offender is. In de beperkte gevallen waar toch volwassenenstrafrecht is toegepast, was bijvoorbeeld sprake van levens- of ernstige zedendelicten en/of een hoge mate van en kans op recidive waar pedagogische beïnvloeding geen zin meer heeft.
In de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ondanks dat verdachte meerdere ernstige feiten heeft gepleegd waarbij de slachtoffers ernstig letsel hebben opgelopen, kan niet worden gesproken van feiten of omstandigheden die dusdanig ernstig van aard zijn dat dit een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigt. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij ten aanzien van het meest ernstige geweldsdelict in deze megazaak - de nietsontziende klap die van [slachtoffer 1] heeft gekregen - verdachte van de ten laste gelegde poging doodslag/(zware)mishandeling heeft vrijgesproken. Het zwaar lichamelijk letsel dat [slachtoffer 3] heeft opgelopen en waar de officier van justitie naar verwijst, is ernstig en verdachte is daar mede schuldig aan. Echter, hoe naar de gevolgen voor het slachtoffer ook zijn, de duw waardoor het slachtoffer ongelukkig is gevallen, is gegeven door de medeverdachte. Dit feit kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank niet als een vorm van dusdanig excessief geweld dat het aannemen van een uitzondering zoals hiervoor bedoeld daarmee in zicht komt. Uit het dossier volgt ook niet dat verdachte zelf verder dergelijk buitensporig geweld heeft toegepast. Als de zaak van verdachte wordt vergeleken met vergelijkbare zaken waar minderjarigen meerdere straatroven (zelfs met gebruik van wapens) of gewapende overvallen hebben gepleegd en dan - zoals gebruikelijk is - volgens het jeugdstrafrecht veroordeeld worden, kan niet geconcludeerd worden dat de bewezen verklaarde feiten dusdanig ernstiger of anders van aard zijn dan in die zaken.
Ook ten aanzien van de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Alle deskundigen hebben zonder enig voorbehoud geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat hebben zij allemaal nogmaals bevestigd naar aanleiding van het nadere onderzoek. Van belang daarbij is dat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is: verdachte is nog niet verhard en er is sprake van een onrijpe ontwikkeling. Behandeling is juist nodig om de bedreiging van zijn persoonlijke ontwikkeling weg te nemen. Verdachte werkt mee aan die behandeling en heeft ook al positieve stappen gezet binnen de behandeling. Uit de proceshouding van verdachte kan ook worden afgeleid dat hij openstaat voor behandeling en begeleiding. Hij heeft als enige van de verdachten openheid van zaken geboden waarmee hij tevens inzicht in zijn persoonlijkheid heeft gegeven. Daarbij heeft hij meermalen spijt betuigd van alles wat hij heeft gedaan. Van verharding of gebrek aan de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding is dan ook geen sprake. Hij wil werken aan zijn toekomst. Hij wil naar eigen zeggen geen crimineel leven, maar naar school gaan en hij heeft een bijbaan geregeld. Daarbij komt nog dat verdachte first offender is en de delicten zich gedurende een korte periode hebben afgespeeld. Het in korte tijd snel afglijden is een omstandigheid die past bij jongens van zijn leeftijd. Juist voor die jongens is het jeugdstrafrecht passend, omdat dat de mogelijkheid biedt om hulpverlening in te zetten om verder afglijden te voorkomen. Ook de rol van de familie en de schoolgang zijn omstandigheden die maken dat het jeugdstrafrecht passend en geboden is. Het recidiverisico kan met het geadviseerde juridische kader en de voorwaarden goed worden ondervangen. Dat volgt ook uit het verloop van de schorsingsperiode. Verdachte loopt al gedurende lange periode in een schorsing en, op een recente overtreding van zijn bijzondere voorwaarden na, heeft hij zich goed aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden en is in ieder geval niet gerecidiveerd.
Tot slot merkt de rechtbank op dat uit hetgeen ter terechtzitting naar voor voren is gekomen, duidelijk is geworden dat verdachte een grote mond kan hebben, zichzelf en anderen kan overschreeuwen en dat hij doelbewust met anderen op zoek was naar dure horloges. Dit verklaart ook de wijze waarop verdachte tijdens de OVC-gesprekken te horen is geweest. Echter, dat hij de leider van de groep van de meerderjarige medeverdachten zou zijn geweest, is geenszins gebleken.
De rechtbank zal voornoemde adviezen van alle deskundigen dan ook overnemen en, volgens de hoofdregel, toepassing geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank ziet gelet op al het voorgaande niet hoe een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf bijdraagt aan het inperken van mogelijke recidive.
7.3.4
Straf en maatregel
De bewezen verklaarde feiten zijn in beginsel ernstig genoeg om verdachte met een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie te bestraffen. De rechtbank acht het, mede gelet op al hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, echter niet wenselijk dat verdachte terug moet naar de jeugdgevangenis, zodat de onvoorwaardelijke jeugddetentie niet langer zal zijn dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft een start gemaakt met zijn behandeltraject waarin ook zijn ouders zijn betrokken, hetgeen door Arkin belangrijk wordt gevonden. De eerste stappen naar een verdachte die opener is en meer bereid is om zijn familie een rol te geven met betrekking tot zijn persoonsontwikkeling zijn inmiddels gezet. Daarnaast dient ook de schoolgang niet opnieuw onderbroken te worden. Na lange tijd van onduidelijkheid en het intensieve strafproces dat heeft plaatsgevonden is het tijd dat verdachte in alle rust gaat werken aan zijn persoonlijke ontwikkeling om recidive te voorkomen.
Gelet op de voornoemde adviezen van alle hulpverlening zal de rechtbank in ieder geval de GBM opleggen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van ernstige feiten en uit de adviezen en het behandelde ter terechtzitting volgt dat de GBM in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De nadruk dient te liggen op langdurige behandeling binnen een strak kader waar (indien nodig) snel voor korte duur ingegrepen kan worden. De time-outs waarin alleen de GBM voorziet, zijn bij uitstek een geschikt middel voor verdachte. Illustratief voor de noodzaak van behandeling binnen een GBM is het feit dat er tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis twee mutaties van de politie zijn binnengekomen en de schorsing van de voorlopige hechtenis zelfs is opgeheven (hoewel de voorlopige hechtenis daarna direct weer is geschorst), omdat verdachte zich niet hield aan de schorsingsvoorwaarden. Hij was een aantal keren te laat thuis en er waren meerdere ongeoorloofde verzuimuren op school. Verdachte is geneigd de ruimte te pakken die hij krijgt (of eigenlijk: de randjes op te zoeken) en moet hierin begrensd worden. Verdachte is gebaat bij het lik-op-stuk beleid waarbij eveneens de behandeling voor langere duur gewaarborgd is.
De rechtbank neemt het programma van de GBM als ingevuld door JBRA en de Raad over.
Arkin en JBRA hebben toegelicht dat hun verwachting is dat de behandeling van verdachte langer dan een jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de GBM daarom opleggen voor de maximale duur van maximaal twaalf maanden. Gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank het passend om vervangende jeugddetentie voor dezelfde duur op te leggen.
De rechtbank acht het om voornoemde reden verder nog passend om verdachte naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie en de GBM een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar. De feiten zijn daarvoor ernstig genoeg en het is van belang dat de behandeling al op dit moment kan worden veiliggesteld voor de duur van twee jaar. Het is immers nu nog onzeker of de GBM na een jaar verlengd zal worden. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank als enige bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte moet meewerken aan alle hulpverlening die JBRA nodig acht, waarbij JBRA toezicht dient te houden op de naleving van deze voorwaarde.
De rechtbank kiest er voor om niet exact hetzelfde pakket aan voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden, omdat de nadruk dient te liggen op de uitvoering van de GBM en niet de voorwaardelijke jeugddetentie. Voor zover er gedurende de looptijd van de GBM sprake is van een overtreding van de voorwaarden, waarbij zowel sprake is van het overtreden van de voorwaarden onder de GBM als die onder het voorwaardelijke strafdeel, dient naar het oordeel van de rechtbank de time-out (en eventueel de tenuitvoerlegging) onder de GBM voorrang te hebben boven de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
Concluderend komt de rechtbank - naast het opleggen van de GBM - tot het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij het bepalen van de hoogte van de totale straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn van 16 maanden met ongeveer 6 maanden is overschreden, zodat strafvermindering op zijn plaats is.
Gelet op de noodzaak van behandeling en stevige structuur die nodig is om recidive te voorkomen, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen als de reeds lopende behandeling en het strakke kader van de enkelband en het weekprogramma geen doorgang vinden. De dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van de GBM is derhalve in het belang van verdachte. Daarom zal de rechtbank het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar verklaren.
7.3.5
Vordering tot gevangenneming
Gelet op het hiervoor overwogene, met name het feit dat de rechtbank waarde hecht aan het voortzetten van het behandeltraject bij Arkin, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming ten aanzien van de feiten in zaak B afwijzen.
7.3.6
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen nu het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.

8.Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

De rechtbank oordeelt tot toewijzing van de volgende bedragen:
[slachtoffer 1] € 38.727,01
[slachtoffer 4] € 1.000,-
[slachtoffer 5] € 6.625,50
[slachtoffer 2] € 5.809,95
[slachtoffer 3] € 11.860,34
Totaal € 64.022,80
Elk toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ook wordt elk toegewezen bedrag hoofdelijk aan verdachte opgelegd.
Nu de rechtbank in de zaak van verdachte het jeugdstrafrecht toepast, zal de gijzeling per vordering bij gebreke van betaling op 0 dagen worden bepaald.
8.1
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal € 16.727,01 aan materiële schadevergoeding en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeMedische kosten / eigen risico € 1.095,45
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 150,-
Jas € 424,15
Implantaten € 13.500,-
Overige (niet vergoede) medische kosten € 1.557,41
Totaal materiële schade € 16.727,01
Immateriële schade € 25.000,-
Totale schade € 41.727,01
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. E.P.H. van Esser, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het geweld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de gevorderde kosten ten aanzien van de jas moeten worden afgewezen, omdat er geen aankoopbon is overgelegd. Wat betreft de implantaten gaat het om toekomstige kosten met een aantal onzekere factoren: het aantal tanden en kiezen waarbij de orthodontist vormherstel moet toepassen, de prijs per tand of kies en of de ziektekostenverzekering zal vergoeden. Nader onderzoek zou uitstel betekenen waardoor het strafgeding onevenredig zou worden belast. De benadeelde partij moet ten aanzien van deze schadepost dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw bepleit dat een vergoeding van € 5.000,- à € 10.000,- beter aansluit bij de jurisprudentie.
Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank de raadsvrouw in elk geval niet in haar primaire standpunt volgen.
8.1.1
Materiële schade
Implantaten
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schadepost dat de tandarts van [slachtoffer 1] op 10 september 2020 heeft laten weten dat hij schat dat er bij [slachtoffer 1] voor 14 tot 18 tanden en kiezen vormherstel zal moeten plaatsvinden om de functie van het gebit weer zo goed mogelijk te realiseren. De gemiddelde kosten per element zullen ongeveer € 750,- bedragen. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw namens [slachtoffer 1] de vordering nog verder onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment voldoende onderbouwd dat aan 14 tanden en kiezen vormherstel zal moeten plaatsen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van dat aantal en een bedrag van € 10.500,- aan vergoeding toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard nu het op dit moment niet zonder meer duidelijk is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Overige posten
De schadeposten ‘Medische kosten / eigen risico’, ‘Ziekenhuisdaggeldvergoeding’ en ‘Overige (niet vergoede) medische kosten’ zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet betwist. Ten aanzien van de jas overweegt de rechtbank dat het voldoende aannemelijk is dat sprake is van rechtstreekse schade van de jas die hij op het moment van de straatroof aan had, gelet op de foto’s in het dossier van het letsel van [slachtoffer 1] en de hoeveelheid bloed die hij daarbij zou hebben verloren. Dit wordt ondersteund door foto’s bij de Rabobank waarop te zien is dat er een behoorlijke hoeveelheid bloed op de grond ligt. De raadsvrouw van [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting nog toegelicht dat op basis van de beelden te zien is dat de stukken die zijn overgelegd zien op de verkoopprijs van een vergelijkbare jas als die [slachtoffer 1] op de dag van de beroving aan heeft gehad. De hoogte van de vordering is dan ook voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
8.1.2
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van het in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde feit. [slachtoffer 1] heeft ernstig letsel opgelopen, waarvoor hij anderhalf jaar later nog steeds behandeld moet worden. Ook zijn bij [slachtoffer 1] symptomen van PTSS herkend. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en ziet zij geen aanleiding om de gevorderde schade te matigen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag integraal toewijzen.
8.1.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 38.727,01 (waarvan € 13.727,01 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
8.1.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.1.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 38.727,01, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de straatroof heeft begaan.
8.2
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (zaak A, feit 2 subsidiair tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert in totaal € 945,- aan materiële schadevergoeding en € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeContant geld € 250,-
iPhone 8 Plus € 95,-
Reis- en parkeerkosten € 600,- [6]
Totaal materiële schade € 945,-
Immateriële schade € 2.500,-
Totale schade € 3.455,-
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsman van de benadeelde partij, mr. B. Pernot, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht. Hij heeft daarbij verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van de schadepost ‘Reis- en parkeerkosten’ niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de benadeelde partij niet bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aanwezig is geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van een bedrag van € 196,80 aan toekomstige reis- en parkeerkosten. De benadeelde partij moet ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, gelet op het feit dat zij ten aanzien van het feit waarop de vordering ziet vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft zij bepleit dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadepost eigen risico ‘iPhone 8 Plus’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering vanwege het gebrek aan onderbouwing. Wat betreft de immateriële schadevergoeding is een bedrag van € 1.000,- billijk, gelet op jurisprudentie, het feit dat er geen doktersbehandeling nodig was en er geen langdurige psychische schade is geconstateerd.
Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank de raadsvrouw in elk geval niet in haar primaire standpunt volgen.
8.2.1
Materiële schade
Reis- en parkeerkosten
De gevorderde kosten voor de zittingen van 26, 27, 30, 31 maart en 1 april 2020 (€ 403,20) worden afgewezen, omdat deze zittingen geen doorgang hebben gevonden.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde ‘extra’ kosten (€ 196,80) niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard, nu op dit moment niet duidelijk is dat deze kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt.
Overige posten
Ten aanzien van de schadeposten ‘Contant geld’ en ‘iPhone 8 plus’ zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat verdachte van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde, dat ziet op het weggenomen geld en de iPhone, wordt vrijgesproken.
8.2.2
Immateriële schade
De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de in zaak A onder feit 2 bewezen verklaarde mishandeling. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,- redelijk en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
8.2.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 4] een schadevergoeding betalen van in totaal € 1.000,- (aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het bedrag van € 196,60 niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Het resterende gedeelte van de vordering (€ 403,02) wordt afgewezen.
8.2.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de mishandeling heeft begaan.
8.3
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (zaak A, feit 2 subsidiair tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert in totaal € 10.005,- aan materiële schadevergoeding en € 5.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeJas Moose Knuckles € 400,-
Blouse Ralph Lauren € 50,-
Broek DSQRD € 160,-
Halsketting € 50,-
Rolex Oyster Perpetual Datejust € 7.500,-
Contant geld € 350,-
iPhone 8 plus € 125,-
Medische kosten € 770,- [7] Reis- en parkeerkosten € 600,- [8]
Totaal materiële schade € 10.005,-
Immateriële schade € 5.500,-
Totale schade € 15.505,-
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsman van de benadeelde partij, mr. B. Pernot, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht. Hij heeft daarbij verzocht om ten aanzien van de schadepost ‘Medische kosten’ € 385,- toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige gedeelte van deze schadepost voor toekomstige kosten niet-ontvankelijk te verklaren.
Ook heeft de raadsman verzocht om ten aanzien van de schadepost ‘Reis- en parkeerkosten’ € 80,50 toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige gedeelte van deze schadepost niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de benadeelde partij niet bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aanwezig is geweest en het overige deel ziet op toekomstige kosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van een bedrag van € 385,- aan toekomstige medische kosten en een bedrag van € 116,30 aan toekomstige reis- en parkeerkosten. De benadeelde partij moet ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, gelet op het feit dat zij ten aanzien van het feit waarop de vordering ziet vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft zij bepleit dat de gevorderde kosten ten aanzien van de kleding, de reparatie van de iPhone en de halsketting moeten worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Wat betreft het Rolex-horloge ontbreekt een aankoopbon. De rechtbank heeft de bevoegdheid om de waarde te schatten. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat het horloge € 5.000,- waard is, dus een schatting van de waarde kan in elk geval niet boven dit bedrag uitkomen. Indien verdachte wordt veroordeeld voor openlijk geweld en niet voor de diefstal, dan moet de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het ontbreken van het rechtstreeks verband. Ten aanzien van de gevorderde ‘extra kosten’ moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank de raadsvrouw in elk geval niet in haar primaire standpunt volgen.
8.3.1
Materiële schade
Kleding en halsketting
Ten aanzien van de schadeposten die zien op kleding overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat als gevolg van het in zaak A onder feit 2 subsidiair tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde de kleding van de benadeelde partij is beschadigd. Wat betreft de gouden ketting overweegt de rechtbank dat uit het dossier, meer specifiek het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blijkt dat de benadeelde partij onder zijn T-shirt een gouden halsketting droeg die kapot getrokken was.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 660,- voldoende onderbouwd en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Rolex-horloge, contant geld en iPhone 8 plus
Ten aanzien van de schadeposten die zien op het Rolex-horloge, het geld en de telefoon zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat verdachte van het in zaak A als feit 2 tenlastegelegde dat ziet op het wegnemen van deze goederen, wordt vrijgesproken.
Medische kosten
Deze schadepost is wat betreft het bedrag van € 385,- door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de raadsman van verdachte niet betwist. De vordering ten aanzien hiervan zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde ‘extra’ kosten (€ 385,-) niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Deze kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt en op dit moment is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Reis- en parkeerkosten
De gevorderde reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis en het gesprek met de officier van justitie in april 2019 respectievelijk op 3 maart 2020 (€ 80,50) zullen worden toegewezen nu deze rechtstreeks verband houden met de in zaak A onder feit bewezen verklaarde mishandeling.
De gevorderde kosten voor de zittingen van 26, 27, 30, 31 maart en 1 april 2020 (€ 403,20) worden afgewezen, omdat deze zittingen geen doorgang hebben gevonden.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde ‘extra’ kosten (€ 116,30) niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Deze kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt en onduidelijk is of deze ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
8.3.2
Immateriële schade
De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de in zaak A onder feit 2 bewezen verklaarde mishandeling. Op de kleurenfoto die bij de pleitnota van de raadsman van de benadeelde partij is overgelegd, is duidelijk een grote snijwond net onder de kin van [slachtoffer 5] te zien, die gehecht moest worden. Uit de letselverklaring volgt ook verder letsel. Al hoewel uit de onderbouwing van de vordering niet volgt dat [slachtoffer 5] is behandeld voor psychische klachten is de rechtbank van oordeel dat op basis van deze foto en de overige stukken in het dossier voldoende vast is komen te staan dat de mishandeling ernstige gevolgen moet hebben gehad voor het psychische welzijn van [slachtoffer 5] . Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 5.500,- redelijk en ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen. De vordering zal daarom worden toegewezen.
8.3.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 5] een schadevergoeding betalen van in totaal € 6.625,50 (waarvan € 1.125,50 aan materiële schade en € 5.500,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het bedrag van € 8.476,30 niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Het resterende gedeelte van de vordering (€ 403,20) wordt afgewezen.
8.3.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 5] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.3.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 6.625,50, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de mishandeling heeft begaan.
8.4
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in totaal € 8.350,84 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeSjaal € 49,95
Medische kosten € 760,-
Toekomstige medische kosten € 5.000,-
Toekomstige reiskosten € 2.500,-
Cadeaus Olga in ziekenhuis € 40,89
Totaal materiële schade € 8.350,84
Immateriële schade € 10.000,-
Totale schade € 18.350,84
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. C.M. Bijl, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht. Zij heeft daarbij aangegeven dat op dit moment niet wordt verzocht om de toekomstige kosten toe te wijzen, maar om deze niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de schadeposten die zien op toekomstige kosten. De benadeelde partij moet ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard. Wat betreft de vordering tot immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding van € 8.000,- redelijk en billijk is.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding het volgende aangevoerd. Uit de factuur van de sjaal blijkt kennelijk dat deze door [slachtoffer 3] is aangeschaft. De benadeelde partij moet ten aanzien van deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook voor de gevorderde medische kosten. Onduidelijk is of deze kosten noodzakelijk waren. Daar komt bij dat onvoldoende blijkt dat er facturen zijn verstuurd en door de benadeelde partij zijn betaald. Ook moet de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde kosten voor de cadeaus voor [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk worden verklaard. De noodzaak hiervan blijkt niet. Tot slot moet de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade nu onduidelijk en onzeker is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw verzocht aansluiting te zoeken bij het vonnis van [naam 10] waarin de rechtbank € 8.000,- heeft toegewezen. De benadeelde partij dient ten aanzien van het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.4.1
Materiële schade
Sjaal
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schadepost dat uit de beelden die zich in het dossier bevinden volgt dat de benadeelde partij een sjaal om had. Ook volgt uit het proces-verbaal van bevindingen op p. 11038 van het zaaksdossier dat hij heeft verklaard dat zijn sjaal is gescheurd en nog op straat ligt. Het is aldus voldoende aannemelijk dat zijn sjaal is beschadigd als gevolg van de bewezenverklaarde poging straatroof. De vordering is voldoende onderbouwd en niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
Medische kosten
De gevorderde kosten ten aanzien van de schadepost ‘Medische kosten’ zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden toegewezen.
Toekomstige medische kosten en reiskosten
De benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De gevorderde kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt en op dit moment is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Cadeaus
De kosten voor de cadeaus zullen worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het in zaak B als feit 2 bewezen verklaarde.
8.4.2
Immateriële schade
De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van het in zaak B als feit 2 bewezen verklaarde. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag ziet de rechtbank aanleiding de hoogte van de vordering te matigen gelet op de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,- redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast.
8.4.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van in totaal € 5.809,95 (waarvan € 809,95 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het bedrag van € 7.500,- niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Het resterende gedeelte van de vordering (€ 40,89) wordt afgewezen.
8.4.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.4.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 5.809,95, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de poging tot straatroof heeft begaan.
8.5
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (zaak B, feit 3 meer subsidiair)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert in totaal € 9.360,34 aan materiële schadevergoeding en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeKosten ziekenhuisopname € 56,-
Medische kosten € 1.455,57
Reiskosten € 233,22
Kosten zonder nut € 78,55
Toekomstige medische kosten € 5.000,-
Toekomstige reiskosten € 2.500,-
Kosten voor het opstellen van een brief van de fysiotherapeut € 37,-
Totaal materiële schade € 9.360,34
Immateriële schade € 25.000,-
Totale schade € 34.360,34
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. C.M. Bijl, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht. Zij heeft daarbij aangegeven dat op dit moment niet wordt verzocht om de toekomstige kosten toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de schadeposten die zien op toekomstige kosten. De benadeelde partij moet ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard. Wat betreft de vordering tot immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding van € 18.000,- redelijk en billijk is.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, gelet op het feit dat zij ten aanzien van het feit waarop de vordering ziet vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft zij allereerst de gevorderde medische kosten betwist. De benadeelde partij moet ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. De onderbouwing van de kosten voor de niet-vergoede medicijnen is zodanig onduidelijk dat dit een te grote belasting voor het strafproces oplevert. Wat betreft de kosten voor fysiotherapie is het niet duidelijk waarop welke behandeling betrekking heeft gehad. Het blijkt overigens ook niet dat het op het eigen risico in mindering is gebracht. Betwist wordt ook dat deze kosten in relatie staan tot het tenlastegelegde en dat deze noodzakelijk waren. Tot slot blijkt wat betreft de manuele therapie het nut en de noodzaak niet. Ook is onduidelijk waarvoor deze behandeling diende en waarom deze kosten niet zouden worden vergoed door de zorgverzekering.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten moet de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Deze zijn niet nader onderbouwd en dus is niet duidelijk of de kosten daadwerkelijk en in relatie tot de ten laste gelegde feiten zijn gemaakt. Ook ten aanzien van de toekomstige schade moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering nu het onduidelijk en onzeker is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Tot slot moet de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde kosten voor de psycholoog ex € 110,-. Op [slachtoffer 3] rust de plicht op schadebeperkend te handelen. Hiervan is geen sprake nu er gekozen is voor een psycholoog wiens kosten niet worden vergoed.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de schadeposten ‘Kosten ziekenhuisopname’ en ‘Kosten zonder nut’ gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit geldt ook voor de kosten voor ‘Fysiotherapie 2020’ ex € 385,- en ‘Second opinion fysiotherapie’ ex € 50,07.
Wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw verzocht aansluiting te zoeken bij het vonnis van [naam 10] waarin de rechtbank € 8.000,- heeft toegewezen. Er is geen bewijs geleverd van blijvend letsel aan de schouder en dat bewijs kan niet worden geleverd nu dit nog nader wordt onderzocht. Wel is er inmiddels voldoende bewijs voor PTSS. Dit zou een hoger bedrag kunnen rechtvaardigen ex € 2.000,-. De benadeelde partij dient ten aanzien van het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank de raadsvrouw in elk geval niet in haar primaire standpunt volgen.
8.5.1
Materiële schade
Toekomstige medische kosten en reiskosten
De benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. De gevorderde kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt en op dit moment is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Kosten voor het opstellen van een brief van de fysiotherapeut
De fysiotherapeut van de benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding een brief opgesteld met informatie. Hiervoor zijn kosten in rekening gebracht, te weten € 37,-.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde kosten voldoende zijn onderbouwd en door de raadsvrouw van verdachte niet zijn betwist. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Overige posten
De gevorderde kosten ten aanzien van de schadeposten ‘Kosten ziekenhuisopname’, ‘Medische kosten’, ‘Reiskosten’ en ‘Kosten zonder nut’ zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de raadsvrouw van verdachte niet betwist. De vordering ten aanzien van deze posten zal daarom worden toegewezen.
Wat betreft de overige kosten ex € 1.020,50 onder de schadepost ‘Medische kosten’, die zien op vergoeding van medicijnen, het eigen risico over 2019 en de kosten voor een psycholoog, overweegt de rechtbank dat ook deze kosten voldoende zijn onderbouwd en rechtstreekse schade betreffen. De vordering ten aanzien van deze posten zal daarom worden toegewezen.
Wat betreft de schadepost ‘Reiskosten’ overweegt de rechtbank dat de in dit verband gemaakte kosten ten dele met stukken zijn onderbouwd en voor het overige ook voldoende is toegelicht waaruit deze kosten bestaan. Uit de overige stukken kan afgeleid worden dat het aannemelijk is dat zij de verschillende genoemde bezoeken aan het ziekenhuis en de therapeut daadwerkelijk heeft gebracht. De daarvoor gevorderde kosten zijn redelijk. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden toegewezen.
8.5.2
Immateriële schade
De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring ter terechtzitting voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van het in zaak B als feit 2 bewezen verklaarde. De benadeelde partij heeft een operatie aan haar schouder moeten ondergaan en zij is nog steeds bezig met revalideren. Op dit moment is nog onduidelijk of zij blijvende schade zal ondervinden van de duw die zij heeft gekregen. Het lijkt er op dat een bij de operatie geplaatste pin niet goed is geplaatst, waardoor een tweede operatie mogelijk noodzakelijk is om de klachten van de benadeelde partij te verminderen. Vanwege de onduidelijkheid over de medische eindtoestand van de benadeelde partij en gelet op vergelijkbare zaken en de ernst van het feit zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000,-. Voor het overige gedeelte van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
8.5.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 3] een schadevergoeding betalen van in totaal € 11.860,34 (waarvan € 1.860,34 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het bedrag van € 22.500,- niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
8.5.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de proceskosten.
8.5.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 11.860,34, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de mishandeling heeft begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
  • in zaak A als feit 2, feit 3 primair, feit 3 subsidiair eerste cumulatief/alternatief, feit 4 eerste cumulatief/alternatief en feit 5 tenlastegelegde;
  • in zaak B als feit 2 eerste cumulatief/alternatief, feit 3 primair, feit 3 subsidiair en feit 4 tenlastegelegde
niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
feit 1
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
feit 3 subsidiair tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van mishandeling;
feit 4 primair tweede cumulatief/alternatief
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
Zaak B
feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
feit 2 tweede cumulatief/alternatief en feit 3 meer subsidiair
eendaadse samenloop van
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
en
medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 6 (zes maanden).
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Als algemene voorwaarde geldt dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
1. meewerkt aan alle hulpverlening en afspraken die JBRA nodig acht.
Voorts geldt dat veroordeelde:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op aan verdachte
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van 12 (twaalf) maanden, bestaande uit een ambulant programma met de volgende voorwaarden, te weten dat de veroordeelde:
meewerkt aan behandeling (individuele therapie en systeemtherapie) bij Arkin Forensisch Jeugdteam of een soortgelijke instelling, waaronder per week een individuele afspraak en per week systeemtherapie met ouders;
zich houdt aan het weekschema zoals opgesteld door JBRA voor zo lang als JBRA dat nodig acht, waaronder een avondklok, waarbij veroordeelde op de tijden zoals deze zijn vastgelegd in het weekschema in de woning van ouders ( [adres ouders] ) zal verblijven;
meewerkt aan coaching en begeleiding van een IFA-coach;
naar school en stage gaat volgens het rooster (ook als dat online lessen zijn);
meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en sport, het hebben van een baan is hierbij verplicht;
zich niet bevindt in de regio Amsterdam-Zuid, zoals weergegeven op de kaart die apart aan verdachte is verstrekt door JBRA;
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de medeverdachten [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum] ), [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum] ) en [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum] ), [naam neefje] (geboren op [geboortedatum] ), [naam 4] (geboren op [geboortedatum] ) en [naam 10] (geboren op [geboortedatum] );
meewerkt aan controle van het weekschema door middel van elektronisch toezicht zolang JBRA dit nodig acht.
De rechtbank wijst Jeugdbescherming Regio Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, aan om veroordeelde bij dit programma te begeleiden en heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van € 38.727,01 (achtendertigduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 13.727,01 (dertienduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent) aan materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 38.727,01 (achtendertigduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 0 (nul) dagen. Dit bedrag bestaat uit € 13.727,01 (dertienduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent) aan materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het bedrag van € 196,60 (honderdzesennegentig euro en zestig cent) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , te betalen de som van € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 0 (nul) dagen. Dit bedrag bestaat immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe tot een bedrag van € 6.625,50 (zesduizendzeshonderdvijfentwintig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.125,50 (duizendhonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 5.500,- (vijfduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het bedrag van € 8.476,30 (achtduizendvierhonderdzesenzeventig euro en dertig cent) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] , te betalen de som van € 6.625,50 (zesduizendzeshonderdvijfentwintig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 0 (nul) dagen. Dit bedrag bestaat uit € 1.125,50 (duizendhonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 5.500,- (vijfduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 5.809,95 (vijfduizendachthonderdnegen euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 809,95 (achthonderdnegen euro en vijfennegentig cent) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het bedrag van € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 5.809,95 (vijfduizendachthonderdnegen euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 0 (nul) dagen. Dit bedrag bestaat uit € 809,95 (achthonderdnegen euro en vijfennegentig cent) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot een bedrag van € 11.860,34 (elfduizendachthonderdzestig euro en vierendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.860,24 (duizendachthonderdzestig euro en vierentwintig cent) aan materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het bedrag van € 22.500,- (tweeëntwintigduizendvijfhonderd euro) niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen de som van € 11.860,34 (elfduizendachthonderdzestig euro en vierendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 0 (nul) dagen. Dit bedrag bestaat uit € 1.823,24 (duizendachthonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent) aan materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot gevangenneming ten aanzien van de feiten zoals bewezen verklaard in zaak B.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mr. A.K. Glerum, rechter,
mr. M. van der Kaay, rechter en tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.

Voetnoten

1.Vergelijk gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2016:4251.
2.HR 8 september 1897, NJ 1988, 612.
3.De officier van justitie heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2113.
5.HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.
6.Omdat de vordering van [slachtoffer 4] bij een eventueel hoger beroep niet kan worden verhoogd, heeft de raadsman bij deze schadepost een extra bedrag van € 196,80 genoteerd om de rechten en mogelijkheden bij een eventueel hoger beroep veilig te stellen. Het bedrag van € 600,- is inclusief dit extra bedrag.
7.Omdat de vordering van [slachtoffer 5] bij een eventueel hoger beroep niet kan worden verhoogd, heeft de raadsman bij deze schadepost een extra bedrag van € 385,- genoteerd om de rechten en mogelijkheden bij een eventueel hoger beroep veilig te stellen. Het bedrag van € 770,- is inclusief dit extra bedrag.
8.Omdat de vordering van [slachtoffer 5] bij een eventueel hoger beroep niet kan worden verhoogd, heeft de raadsman bij deze schadepost een extra bedrag van € 116,30 genoteerd om de rechten en mogelijkheden bij een eventueel hoger beroep veilig te stellen. Het bedrag van € 600,- is inclusief dit extra bedrag.