ECLI:NL:RBAMS:2020:5761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
13/994053-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en stroomstootwapen met vrijspraak voor witwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en een stroomstootwapen, alsook van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft op 20 november 2020 uitspraak gedaan na een onderzoek dat begon met de aanhouding van de verdachte op 6 oktober 2017. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad, maar heeft geoordeeld dat hij niet kan worden aangemerkt als fabrikant, importeur of detailhandelaar. Hierdoor is de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken, maar het subsidiaire feit van het voorhanden hebben van vuurwerk is bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die een gevangenisstraf had geëist. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur. Wat betreft de beschuldiging van gewoontewitwassen heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte hiervoor te veroordelen, en heeft hij ook op dat punt vrijspraak gekregen. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, wat als een ernstig feit wordt beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994053-17 (Promis)
Datum uitspraak: 20 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 4 september 2019 en 6 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kubicz en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. Bektesevic naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair:het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik (art. 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit (Vwb));
subsidiair:het als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (art. 1.2.2 lid 3 Vwb);
2.
primair:het voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik (art. 1.2.2 lid 1 Vwb);
subsidiair:het aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, of in elk geval het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (art. 1.2.2. lid 2/lid 3 Vwb);
3. gewoontewitwassen;
4. het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.
De tenlastelegging is op de zitting van 6 november 2020 gewijzigd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten 1 en 2 (vuurwerk)
Onderlinge verhouding artikel 1.2.2, eerste, tweede en derde lid, Vwb
Op de zitting van 6 november 2020 heeft de rechtbank een vordering van de officier van justitie toegewezen, die inhoudt dat de tenlastelegging gewijzigd moet worden door aan de feiten 1 en 2 subsidiaire feiten toe te voegen. De achtergrond van deze vordering is dat sinds een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2019 [1] in de feitenrechtspraak meermalen is geoordeeld dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb als een systematische specialis moet worden beschouwd van het eerste lid.
De officier van justitie stelt dat geen sprake is van een systematische specialis en verwijst daarbij naar een arrest van het gerechtshof Den Bosch van 7 oktober 2020. [2] De officier van justitie stelt dat verdachte voor de primair tenlastegelegde feiten kan worden veroordeeld.
De raadsman stelt dat wel sprake is van een systematische specialis en dat dit moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft zich naar aanleiding van de ontwikkelingen in de rechtspraak de vraag gesteld hoe de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb zich tot elkaar verhouden en komt tot de volgende conclusies.
Tekst van het besluit en wetsgeschiedenis
De eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb luiden sinds 4 juli 2010 als volgt:
“1 Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
2 Het is verboden aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen.
3 Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.”
In de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vwb van 4 juli 2010 [3] zijn onder meer de volgende passages opgenomen over artikel 1.2.2:
“Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur. Alleen door de handhaving te richten op de hele keten kan het bovengenoemde doel bereikt worden. Zouden fabrikanten en importeurs hiervan gevrijwaard zijn, dan is de kans zeer groot dat dit gevaarlijke vuurwerk particulieren zal bereiken. Dit is uitermate onwenselijk.”
En
“De drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf. (…)
Er zijn kleine verschillen in formulering tussen de leden van artikel 1.2.2. In het eerste lid is de term «toepassen» niet opgenomen, omdat de toepassing in de daar bedoelde schakels van de keten niet speelt.”
Conclusie: de verschillende leden bevatten kwaliteitsdelicten
Uit de toelichting volgt dat de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb gezamenlijk zich richten tot de gehele keten van het professionele vuurwerk, met als doel te voorkomen dat professioneel vuurwerk in handen komt van niet-professionals. Elk van de leden richt zich tot een eigen doelgroep en stelt gedragingen strafbaar die voor die doelgroep relevant zijn.
De rechtbank leidt hieruit af dat de fabrikant, de importeur en de distributeur de normadressaat zijn van de verboden van lid 1. Voor wat betreft het voorhanden hebben geldt dat ook de detailhandelaar een normadressaat is. De detailhandelaar is daarnaast de normadressaat van het verbod van lid 2. De particulieren (de personen zonder gespecialiseerde kennis) zijn de normadressaten van de verboden van het derde lid. Dit betekent dat de leden 1 en 2 impliciete kwaliteitsdelicten zijn. Het derde lid is een expliciet kwaliteitsdelict, nu de kwaliteit ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ in de strafbepaling is opgenomen.
Wat betekent dit voor de bewezenverklaring?
Om tot een bewezenverklaring van een kwaliteitsdelict te komen is vereist dat de aanwezigheid van de relevante hoedanigheid bewezen kan worden. Voor de begrippen ‘fabrikant’, ‘importeur’ en ‘distributeur’ dient aansluiting gezocht te worden bij de definities uit artikel 1.1.1 Vwb. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat fabrikanten, importeurs en distributeurs professionals zijn. Het gaat om (rechts)personen die op zichzelf genomen gedragingen mogen verrichten met betrekking tot professioneel vuurwerk, maar niet wanneer dit vuurwerk bestemd is voor particulier gebruik.
Het begrip ‘detailhandelaar’ is niet gedefinieerd in het Vwb. Dit maakt de inhoud van dit begrip naar normaal spraakgebruik moet worden uitgelegd. In de eerste plaats is een detailhandelaar een professionele verkoper van professioneel vuurwerk. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook een niet-professional als detailhandelaar optreden, maar impliceert het begrip detailhandelaar wel dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op structureel en/of systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk, doorgaans ook met onbekenden.
Feiten en omstandigheden
Uit onderzoek komt naar voren dat op 6 oktober 2017 [persoon 1] en [persoon 2] op en neer rijden naar Duitsland en terugkomen met flowerbeds (professioneel vuurwerk). Op een parkeerplaats in Beverwijk worden zes flowerbeds overgedragen aan [persoon 3]. Tijdens het overladen stond verdachte op de uitkijk. Verdachte, [persoon 1] en [persoon 2] zijn later in Spaarndam aangehouden en hadden op dat moment nog 16 flowerbeds voorhanden.
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwerk voorhanden heeft gehad.
Feit 1
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte samen met anderen het onder 1 tenlastegelegde vuurwerk voorhanden heeft gehad. Verdachte en zijn medeverdachten zijn particulieren en niet aan te merken als fabrikant, importeur of distributeur.
Verdachte en zijn medeverdachten kunnen ook niet worden aangemerkt als (particuliere) detailhandelaren. Op basis van het dossier kan niet méér worden vastgesteld dan dat sprake was van een gezamenlijke actie om vuurwerk aan te kopen. Dat deze aankoop onderdeel uitmaakte van systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk blijkt niet uit het dossier.
Dit betekent dat verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken. Feit 1 subsidiair is wel bewezen. De rechtbank vindt dat sprake is van medeplegen. Er was sprake van een gezamenlijk plan om vuurwerk te kopen, waarbij sprake is geweest van inwisselbare rollen.
Feit 2
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte samen met anderen het onder 2 tenlastegelegde vuurwerk voorhanden heeft gehad en aan [persoon 3] ter beschikking heeft gesteld. Omdat verdachte niet als fabrikant, importeur, distributeur of (particuliere) detailhandelaar aangemerkt kan worden, moet verdachte van feit 2 primair en feit 2 subsidiair voor wat betreft het ‘ter beschikking stellen’ worden vrijgesproken.
Het als feit 2 subsidiair tenlastegelegde ‘voorhanden hebben’ is wel bewezen. De rechtbank vindt - anders dan de raadsman - dat sprake is van medeplegen. Er was sprake van een gezamenlijk plan om vuurwerk te kopen, waarbij sprake is geweest van inwisselbare rollen. In dit specifieke geval is het op de uitkijk staan daarom niet aan te merken als een handeling die ziet op medeplichtigheid, maar als onderdeel van een gezamenlijk plan met een gezamenlijke uitvoering.
3.2.
Feit 3 (gewoontewitwassen)
De verdenking
Het verwijt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen is uitgesplitst in vier voorwerpen/geldbedragen die zouden zijn witgewassen, te weten:
  • de € 25.000,- die op 16 januari 2017 van de bankrekening van verdachte is overgemaakt naar de bankrekening van [persoon 1];
  • de € 9.000,- die op 5 oktober 2017 is overgemaakt vanaf de bankrekening van [persoon 4] naar de bankrekening van verdachte ;
  • de € 30.622,27 die op 6 oktober 2017 in de woning van [persoon 1] is aangetroffen;
  • een Rolex-horloge dat op 6 oktober 2017 onder verdachte in beslag is genomen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de verschillende onderdelen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De bewezen witwashandelingen zijn onvoldoende om gewoontewitwassen te kunnen bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat geen van de witwashandelingen bewezen is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de geldbedragen heeft witgewassen, zodat verdachte van die onderdelen moet worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van het Rolex-horloge vindt rechtbank niet bewezen dat het is witgewassen.
€ 25.000,-
Op 16 januari 2017 heeft verdachte vanaf zijn bankrekening een geldbedrag van € 25.000,- als lening overgemaakt naar [persoon 1]. Uit onderzoek komt naar voren dat verdachte in de jaren voorafgaand aan deze overboeking een legaal inkomen had dat giraal werd uitbetaald. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat sprake is van girale bijschrijvingen uit criminele bron. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat de bankrekening van verdachte voorafgaand aan deze overboeking is gevoed met contante stortingen.
De omstandigheid dat vragen gesteld kunnen worden bij de afspraken over deze lening en de snelheid waarmee deze lening is terugbetaald door [persoon 1], maken niet dat het uitgeleende geldbedrag daardoor een criminele herkomst krijgt. Ook de omstandigheid dat verdachte in zijn levensonderhoud kon voorzien door een contante geldstroom uit zwart werk maakt niet dat het legaal verkregen girale vermogen wat daardoor gespaard kon worden, een criminele herkomst krijgt.
Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag van € 25.000,-, omdat niet vastgesteld kan worden dat dit geldbedrag (on)middellijk (deels) uit misdrijf afkomstig was.
€ 9.000,-
Op 5 oktober 2017 wordt door [persoon 4] per bank € 9.000,- betaald aan verdachte onder vermelding van ‘Betaling Audi A1 (…)’. Op 3 en 5 oktober 2017 is in totaal € 9.040,- contant gestort op de bankrekening van [persoon 4]. Uit onderzoek komt naar voren dat [persoon 4] voorafgaand aan de contante stortingen € 9.000,- contant heeft opgehaald bij verdachte. Zowel verdachte als [persoon 4] hebben (uiteindelijk) verklaard dat [persoon 4] aanvankelijk € 13.000 contant had betaald voor de auto, maar dat later besloten is dat hij hiervan € 9.000 op zijn bankrekening zou storten en giraal naar verdachte zou overmaken.
Hoewel de gang van zaken en een WhatsApp-bericht waarin gesproken wordt over dat het dan is alsof een klein gedeelte contant is betaald en een groter gedeelte via de bank is overgemaakt, vragen oproepen, kan op basis van het dossier niet vastgesteld worden dat het geld oorspronkelijk van verdachte was, in plaats van [persoon 4].
Dit betekent dat niet vastgesteld kan worden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag van € 9.000,-.
€ 30.622,27
Dit geldbedrag betreft het geld dat op 6 oktober 2017 in de woning van [persoon 1] is aangetroffen. Het grootste deel van dit geld (€ 30.380,-) betreft bankbiljetten van € 20,- die in zwart plastic zijn aangetroffen in een lade tussen de herenonderbroeken. Op het zwarte plastic is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
De enkele omstandigheid dat de vingerafdruk van verdachte is aangetroffen op het materiaal waarin een groot contant geldbedrag zat, is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte beschikkingsmacht had over dit geldbedrag. Daarbij speelt mee dat het geld is aangetroffen in de woning van [persoon 1] en dat [persoon 1] hierover verklaart dat het zijn geld is. Voor de rest van het geldbedrag bevat het dossier in het geheel geen aanwijzingen dat verdachte daarover beschikkingsmacht had.
Dit betekent dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte het geldbedrag van € 30.622,27 voorhanden heeft gehad, zodat verdachte reeds hierom van het witwassen van dit geldbedrag moet worden vrijgesproken.
Rolex-horloge
Op 6 oktober 2017 is een Rolex-horloge in beslag genomen dat afkomstig was uit de fouillering van verdachte. [4] Uit onderzoek is gebleken dat verdachte dit horloge op 9 maart 2017 voor € 8.250,- heeft gekocht. [5] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het horloge betaald heeft van het geld dat hij gespaard had naast zijn spaarrekening, onder meer het geld wat hij contant uitbetaald had gekregen op [naam markt 1], de [naam markt 2] in Beverwijk. [6] Op de zitting van 4 september 2019 verklaarde verdachte dat het contante geld dat hij thuis bewaarde onder meer bestond uit wat hij aan fooien kreeg en wat hij verdiende op de [naam markt 2]. Deels kwam het contante geld ook van de handel in auto’s. Dat ging volgens verdachte niet om duizenden euro’s, maar hij heeft er wel leuk aan verdiend.
De verklaring van de verdachte is niet op voorhand volstrekt ongeloofwaardig en wordt op onderdelen onderbouwd met bijvoorbeeld uittreksels uit de kentekenregistratie die de overgang van de verkochte voertuigen aantonen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte in maart 2017 kon beschikken over (legaal) contant geld. Mede gelet op de relatief beperkte omvang van het met de aanschaf van de Rolex gemoeide bedrag, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat hij de Rolex op die wijze heeft kunnen financieren en doet de omstandigheid dat het niet anders kan dan dat het geld waarmee de Rolex werd betaald van misdrijf afkomstig was zich in ieder geval niet voor.
Ook van dit onderdeel van de tenlastelegging moet de verdachte daarom worden vrijgesproken, zodat voor feit 3 in zijn geheel vrijspraak moet volgen.
3.3.
Feit 4 (stroomstootwapen)
Bij verdachte is een stroomstootwapen aangetroffen en verdachte heeft bekend dat dit van hem was. Gelet op die bekennende verklaring en de overige inhoud van het dossier vindt de rechtbank feit 4 bewezen.
4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
op 6 oktober 2017 te Beverwijk en Spaarndam, tezamen en in vereniging met anderen, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
  • vier flowerbeds (Triplex, TXB679, 47,4 kg), en
  • vier flowerbeds (Triplex, U31414, 55 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB577, 28,6 kg), en
  • twee flowerbeds (Triplex, R12100, 34,6 kg), en
  • twee flowerbeds (Triplex, TXB678, 51,6 kg), en
  • twee flowerbeds (Triplex, U31450/XB4010, 37 kg), en
  • één flowerbed (Triplex YHW901, 14,4 kg) (lijst 2),
voorhanden heeft gehad;
Feit 2 subsidiair
op 6 oktober 2017 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten
  • één flowerbed (Triplex, TXB910, 29,2 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, U31450/XB4010, 36,8 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB921/BW1851-200, 28 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB678, 51,6 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB679, 47,4 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, XB3005, 3,6 kg) (lijst 2),
voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 30 oktober 2017 te Beverwijk (in een box ruimte behorende bij zijn perceel aan de Hobbesteeg 34), een wapen, van categorie II onder 5o van de Wet wapens en munitie, te weten één stroomstootwapen, een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen.
Omdat verdachte de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank voor die feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 1 subsidiair en 2 subsidiair:
Een proces-verbaal van de zitting van 4 september 2019 in de zaak met parketnummer 13/994053-17, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Een proces-verbaal van observatie 6 oktober 2017 met nummer 13 210 van 6 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren G-112, T-029, T-109, T-545, T-033, T-665 en S-062 (pag. 06 205-207).
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 13 212 van 6 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (pag. 06 212-214).
Een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk met nummer 13 339 van 9 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], met bijlagen (pag. 06 438-485).
Een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk met nummer 13 360 van 7 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], met bijlagen (pag. 06 486-538).
Een proces-verbaal van bevindingen persoonscertificering KIWA met nummer 13 332 van 10 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 1] (pag. 06 413).
Feit 4:
De bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 6 november 2020.
Een proces-verbaal van bevindingen (aantreffen stroomstootwapen) met nummer 13 361 van 15 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (06 539-540).
Een proces-verbaal van onderzoek (stroomstootwapen) met nummer 13 305 van 2 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] (06 362-364).

6.De strafbaarheid van de feiten

Feit 2 subsidiair is niet strafbaar, omdat een van de bestandsdelen van het delict, te weten ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’, in de tenlastelegging ontbreekt. Verdachte moet daarom ter zake van het als feit 2 subsidiair bewezengeachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het als feit 1 subsidiair en feit 4 bewezengeachte is volgens de wet wel strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen en strafbaar geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het strafblad van verdachte, de omstandigheid dat hij zijn leven op de rit heeft (vaste baan, relatie, binnenkort voor het eerst vader), dat sprake is van een oude zaak en dat de redelijke termijn is geschonden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf van 60 uur op.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 16 flowerbeds. Daarmee heeft verdachte de regels voor de omgang met vuurwerk geschonden. Die regels hebben als doel om mens en milieu te beschermen tegen de negatieve effecten die vuurwerk mee kan brengen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook grote risico’s in het leven geroepen.
Verdachte heeft daarnaast nog een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 21 september 2020. Hieruit blijkt dat geen sprake is van andere veroordelingen. Het strafblad van verdachte is dan ook geen strafverzwarende factor.
De rechtbank constateert tot slot dat in deze strafzaak de redelijke termijn is geschonden. Verdachte is op 6 oktober 2017 aangehouden en in verzekering gesteld en de rechtbank doet op 20 november 2020 uitspraak. Die periode van ruim drie jaar is langer dan het uitgangspunt van 2 jaar voor de berechting in eerste aanleg. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is verdachte voldoende gecompenseerd door de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De hoogte van de op te leggen straf heeft als gevolg dat deze straf na aftrek van het reeds ondergane voorarrest volledig ten uitvoer is gelegd.

8.Beslag

Onder verdachte is op een groot aantal voorwerpen beslag gelegd, waaronder een Rolex-horloge, geldbedragen en telefoons.
De officier van justitie heeft gevorderd het Rolex-horloge (volgnummer 1) en een Alcatel One Touch-telefoon (volgnummer 14) verbeurd te verklaren en een Aquarius BQ-telefoon (volgnummer 13) te onttrekken aan het verkeer. De overige in beslag genomen voorwerpen mogen aan verdachte teruggegeven worden.
Alle in beslag genomen voorwerpen zal de rechtbank aan verdachte teruggeven.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de Alcatel-telefoon verbeurd te verklaren. Hoewel dit voorwerpen gebruikt is bij feit 1, betreft het een gewoon gebruiksvoorwerp en is niet gebleken van een bijzonder crimineel gebruik. De rechtbank ziet eveneens onvoldoende aanleiding om de Aquarius BQ-telefoon in deze zaak te onttrekken aan het verkeer, nu uit het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat verdachte dit voorwerp in het kader van strafbare feiten (heeft) gebruikt.
Het Rolex-horloge is in beslag genomen in het kader van de verdenking van witwassen. Van dat feit wordt de verdachte vrijgesproken, zodat er voor verbeurdverklaring daarvan geen grond is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op (de) artikel(en)
  • 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie;
  • 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 9.2.2.1 (oud) van de Wet Milieubeheer;
  • 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
-
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
Feit 4:
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Horloge
ROLEX gmt master 696YK461 goednr 5461577
3 Geld Euro
EUR 848.15 goednr 5461575
4 Geld Euro
goednr 5474861 EUR 550,--([naam 1])
5 Geld Euro
goednr 5474848 EUR 1440,-- ([naam 1])
6 Geld Euro
goednr5474822 EUR 154,63-8,20=146,43)
7 1.00 STK Rijbewijs
4631509800
goednr 5476342 rijbewijs
8 1.00 STK Identiteitsbewijs
goednr 5476358 legitimatiebw.
9 4.00 STK Sleutel
Goednr 5476345 4 sleutels quad+koffer
10 1.00 STK Document
goednr 5476355 bon tn.st/vrijw.bew./brief RD
11 1.00 STK Kentekenbewijs
[kenteken]
goednr 5476346 kentekenbewijs
12 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
NOKIA
goednr 5476286 Nokia zwart
13 1.00 STK Zaktelefoon
AQUARIUS Bq
goednr 5461582 Aquarius mob.tel.
14 1.00 STK Zaktelefoon
ALCATEL onetouch
goednr 5461581 Alcatel onetouch mob.tel.
16 1.00 STK Document
goednr 5476372 aankoopbew L Vuitton, mediam
19 2.00 STK Document
goednr 5476337 bankbescheiden
20 1.00 STK USB-stick (memorykaart)
goednr 5476339 USB stick
21 1.00 STK USB-stick (memorykaart)
STAPLES REPLAY
goednr 5476371 USB stick Staples Replay
22 1.00 STK Computer
DELL
Dell Inspiron 1545 incl oplader
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

3.Staatsblad 2009, 605.
4.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 09 059.
5.Een geschrift, te weten een factuur van [naam 2], pag. 07 384.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 03 040-041.