ECLI:NL:RBAMS:2020:5760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
13/846008-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overwegingen over de reikwijdte van het Vuurwerkbesluit en de strafbaarheid van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en pepperspray

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en pepperspray. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 6 november 2020 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Kubicz, haar vordering heeft gepresenteerd. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, in strijd met het Vuurwerkbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging op verschillende momenten is gewijzigd en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van het feit van gewoontewitwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich hier schuldig aan had gemaakt.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en pepperspray beoordeeld. De verdachte heeft bekend dat hij professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad en dat hij dit aan een ander ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als fabrikant, importeur of detailhandelaar, maar dat hij wel betrokken was bij het voorhanden hebben van vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar het subsidiair tenlastegelegde feit van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk is bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met aftrek van voorarrest, en heeft overwogen dat de verdachte de regels voor de omgang met vuurwerk heeft geschonden, wat risico's met zich meebracht voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de aangetroffen pepperspray gelast, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van de relevante wettelijke voorschriften, waaronder het Wetboek van Strafrecht en het Vuurwerkbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846008-17 (Promis)
Datum uitspraak: 20 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kubicz en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair:het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik (art. 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit (Vwb));
subsidiair:het als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (art. 1.2.2 lid 3 Vwb);
2.
primair:het voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik (art. 1.2.2 lid 1 Vwb);
subsidiair:het aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, of in elk geval het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (art. 1.2.2. lid 2/lid 3 Vwb);
3. gewoontewitwassen;
4. het voorhanden hebben van een busje pepperspray.
De tenlastelegging is op de zittingen van 4 september 2019 en 6 november 2020 gewijzigd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging – voor zover nu nog aan de orde – is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis
3.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (feit 3)
Op de zitting van 6 november 2020 heeft de rechtbank naar aanleiding van een preliminair verweer van de verdediging het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 3 (verdenking van gewoontewitwassen) niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft toen als volgt overwogen.
Op de zitting van 4 september 2019 is de behandeling van de zaak aangehouden om de verdediging in de gelegenheid te stellen in verband met de verdenking onder 3 een schriftelijke verklaring te verstrekken over de inkomsten en uitgaven van verdachte en om het Openbaar Ministerie vervolgens in staat te stellen onderzoek te doen naar die verklaring. Verdachte is kort na die zitting met een financieel overzicht gekomen, met daarbij een toelichting. De officier van justitie heeft op 15 oktober 2019 laten weten dat de door verdachte ingediende stukken haar geen aanleiding gaven tot het verrichten van nader onderzoek. Vervolgens heeft de rechtbank geen nadere stukken meer ontvangen, behalve een proces-verbaal met betrekking tot [persoon 1] , een op de zitting van 4 september 2019 gehoorde getuige.
In de week voorafgaand aan de zitting is gebleken dat door (of namens) het Openbaar Ministerie wel degelijk onderzoek is gedaan naar de financiën van verdachte en dat er getuigen zijn gehoord over transacties die deel uitmaken van de witwasverdenking en waarover verdachte in zijn schriftelijke standpunt heeft verklaard. De verdediging heeft in de week voor de zitting de officier van justitie om opheldering gevraagd en de officier van justitie verzocht om deze stukken alsnog in het dossier te voegen. De officier van justitie heeft hierop geantwoord dat inderdaad onderzoek naar (onderdelen van) de financiën van verdachte is en/of wordt verricht, maar dat dit onderzoek plaatsvindt in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) in verband met een nog in te dienen ontnemingsvordering. Het onderzoek staat los van de strafzaak, aldus de officier van justitie, en de stukken worden dus ook niet gevoegd in de strafzaak. Op zitting is hierover verder gesproken, naar aanleiding van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman en het subsidiaire verzoek om aanhouding. De officier van justitie heeft haar eerdere standpunt herhaald en toegelicht dat zij geen aanleiding heeft gezien alsnog de stukken die in het kader van het SFO zijn opgemaakt te voegen of in elk geval op te vragen. Zij heeft alleen geprobeerd een overzicht van het onderzoek te krijgen, maar is hierin niet geslaagd.
Dat is wat de rechtbank betreft volstrekt onvoldoende. De rechtbank vindt het standpunt van de officier van justitie, dat dit onderzoek (het SFO) niet relevant is of kan zijn voor de aan de orde zijnde witwasverdenking jegens verdachte, onbegrijpelijk. Het gaat immers om onderzoek naar de financiële positie van verdachte (o.a. blijkt een getuige te zijn gehoord over de verkoop door verdachte van een quad, waarvoor verdachte zegt een behoorlijke som geld te hebben verkregen). Ook vindt de rechtbank het onbegrijpelijk dat de officier van justitie op 15 oktober 2019 aan de rechtbank en de verdediging heeft laten weten geen aanleiding te zien tot het doen van nader onderzoek of het voegen van nadere stukken, en hierop tot op de zitting van 6 november 2020 niet meer is teruggekomen, terwijl is gebleken dat wel degelijk onderzoek naar de financiële positie van verdachte is verricht. Zelfs het concrete verzoek van de verdediging in de week voorafgaand aan de zitting heeft hierin geen verandering gebracht. Door aldus te handelen, de stukken niet te voegen, geen informatie hierover te verstrekken en op geen enkele manier te onderkennen dat stukken uit een SFO van belang kunnen zijn voor een witwasverdenking, heeft de officier van justitie niet alleen de verdediging maar ook de rechtbank buiten spel gezet.
Het niet voegen van de stukken betreft een omissie die op zichzelf beschouwd herstelbaar zou kunnen zijn, in die zin dat de zaak zou kunnen worden aangehouden om de (mogelijk) relevante stukken alsnog aan het dossier toe te laten voegen. De rechtbank vindt echter dat het gelet op de hele gang van zaken onaanvaardbaar is om de zaak op dit punt opnieuw aan te houden. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder het volgende:
  • het tijdsverloop sinds de vorige zitting
  • de omstandigheid dat de zaak op de vorige zitting juist is aangehouden om ook het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte omtrent zijn financiële positie
  • het feit dat de officier van justitie al op 15 oktober 2019 heeft laten weten dergelijk nadere onderzoek niet nodig te vinden en hierop tot op heden niet is teruggekomen
  • het feit dat de officier van justitie zelf niet onderkent dat stukken uit het SFO in dit geval van belang kunnen zijn voor de strafzaak
  • en tenslotte het feit dat de officier van justitie zelf op geen enkel moment heeft verzocht om aanhouding om nader onderzoek te kunnen doen of stukken alsnog te kunnen voegen, maar integendeel heeft betoogd dat het op de weg van de verdediging had gelegen om te verzoeken om het horen van getuigen.
De rechtbank heeft de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van feit 3, de witwasverdenking.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten 1 en 2 (vuurwerk)
Onderlinge verhouding artikel 1.2.2, eerste, tweede en derde lid, Vwb
Op de zitting van 6 november 2020 heeft de rechtbank een vordering van de officier van justitie toegewezen, die inhoudt dat de tenlastelegging gewijzigd moet worden door aan de feiten 1 en 2 subsidiaire feiten toe te voegen. De achtergrond van deze vordering is dat sinds een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2019 [1] in de feitenrechtspraak meermalen is geoordeeld dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb als een systematische specialis moet worden beschouwd van het eerste lid.
De officier van justitie stelt dat geen sprake is van een systematische specialis en verwijst daarbij naar een arrest van het gerechtshof Den Bosch van 7 oktober 2020. [2] De officier van justitie stelt dat verdachte voor de primair tenlastegelegde feiten kan worden veroordeeld.
De raadsman heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft zich naar aanleiding van de ontwikkelingen in de rechtspraak de vraag gesteld hoe de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb zich tot elkaar verhouden en komt tot de volgende conclusies.
Tekst van het besluit en wetsgeschiedenis
De eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb luiden sinds 4 juli 2010 als volgt:
“1 Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
2 Het is verboden aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen.
3 Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.”
In de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vwb van 4 juli 2010 [3] zijn onder meer de volgende passages opgenomen over artikel 1.2.2:
“Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur. Alleen door de handhaving te richten op de hele keten kan het bovengenoemde doel bereikt worden. Zouden fabrikanten en importeurs hiervan gevrijwaard zijn, dan is de kans zeer groot dat dit gevaarlijke vuurwerk particulieren zal bereiken. Dit is uitermate onwenselijk.”
En
“De drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf. (…)
Er zijn kleine verschillen in formulering tussen de leden van artikel 1.2.2. In het eerste lid is de term «toepassen» niet opgenomen, omdat de toepassing in de daar bedoelde schakels van de keten niet speelt.”
Conclusie: de verschillende leden bevatten kwaliteitsdelicten
Uit de toelichting volgt dat de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb gezamenlijk zich richten tot de gehele keten van het professionele vuurwerk, met als doel te voorkomen dat professioneel vuurwerk in handen komt van niet-professionals. Elk van de leden richt zich tot een eigen doelgroep en stelt gedragingen strafbaar die voor die doelgroep relevant zijn.
De rechtbank leidt hieruit af dat de fabrikant, de importeur en de distributeur de normadressaat zijn van de verboden van lid 1. Voor wat betreft het voorhanden hebben geldt dat ook de detailhandelaar een normadressaat is. De detailhandelaar is daarnaast de normadressaat van het verbod van lid 2. De particulieren (de personen zonder gespecialiseerde kennis) zijn de normadressaten van de verboden van het derde lid. Dit betekent dat de leden 1 en 2 impliciete kwaliteitsdelicten zijn. Het derde lid is een expliciet kwaliteitsdelict, nu de kwaliteit ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ in de strafbepaling is opgenomen.
Wat betekent dit voor de bewezenverklaring?
Om tot een bewezenverklaring van een kwaliteitsdelict te komen is vereist dat de aanwezigheid van de relevante hoedanigheid bewezen kan worden. Voor de begrippen ‘fabrikant’, ‘importeur’ en ‘distributeur’ dient aansluiting gezocht te worden bij de definities uit artikel 1.1.1 Vwb. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat fabrikanten, importeurs en distributeurs professionals zijn. Het gaat om (rechts)personen die op zichzelf genomen gedragingen mogen verrichten met betrekking tot professioneel vuurwerk, maar niet wanneer dit vuurwerk bestemd is voor particulier gebruik.
Het begrip ‘detailhandelaar’ is niet gedefinieerd in het Vwb. Dit maakt de inhoud van dit begrip naar normaal spraakgebruik moet worden uitgelegd. In de eerste plaats is een detailhandelaar een professionele verkoper van professioneel vuurwerk. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook een niet-professional als detailhandelaar optreden, maar impliceert het begrip detailhandelaar wel dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op structureel en/of systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk, doorgaans ook met onbekenden.
Feiten en omstandigheden
Uit onderzoek komt naar voren dat op 6 oktober 2017 verdachte en [persoon 4] op en neer rijden naar Duitsland en terugkomen met flowerbeds (professioneel vuurwerk). Op een parkeerplaats in Beverwijk worden zes flowerbeds overgedragen aan [persoon 2] . Tijdens het overladen stond [persoon 3] op de uitkijk. Verdachte, [persoon 3] en [persoon 4] zijn later in Spaarndam aangehouden en hadden op dat moment nog 16 flowerbeds voorhanden.
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwerk voorhanden heeft gehad en ook dat hij een deel van het vuurwerk aan [persoon 2] ter beschikking heeft gesteld.
Feit 1
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte samen met anderen het onder 1 tenlastegelegde vuurwerk voorhanden heeft gehad. Verdachte en zijn medeverdachten zijn particulieren en niet aan te merken als fabrikant, importeur of distributeur.
Verdachte en zijn medeverdachten kunnen ook niet worden aangemerkt als (particuliere) detailhandelaren. Op basis van het dossier kan niet méér worden vastgesteld dan dat sprake was van een gezamenlijke actie om vuurwerk aan te kopen. Dat deze aankoop onderdeel uitmaakte van systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk blijkt niet uit het dossier.
Dit betekent dat verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken. Feit 1 subsidiair is wel bewezen. De rechtbank vindt dat sprake is van medeplegen. Er was sprake van een gezamenlijk plan om vuurwerk te kopen, waarbij sprake is geweest van inwisselbare rollen.
Feit 2
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte samen met anderen het onder 2 tenlastegelegde vuurwerk voorhanden heeft gehad en aan [persoon 2] ter beschikking heeft gesteld. Omdat verdachte niet als fabrikant, importeur, distributeur of (particuliere) detailhandelaar aangemerkt kan worden, moet verdachte van feit 2 primair en feit 2 subsidiair voor wat betreft het ‘ter beschikking stellen’ worden vrijgesproken.
Het als feit 2 subsidiair tenlastegelegde ‘voorhanden hebben’ is wel bewezen. De rechtbank vindt dat sprake is van medeplegen. Er was sprake van een gezamenlijk plan om vuurwerk te kopen, waarbij sprake is geweest van inwisselbare rollen.
4.2.
Feit 4 (pepperspray)
Bij verdachte is een busje pepperspray aangetroffen en verdachte heeft bekend dat dit van hem was. Gelet op die bekennende verklaring en de overige inhoud van het dossier vindt de rechtbank feit 4 bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
op 6 oktober 2017 te Beverwijk en Spaarndam, tezamen en in vereniging met anderen, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten
  • vier flowerbeds (Triplex, TXB679, 47,4 kg), en
  • vier flowerbeds (Triplex, U31414, 55 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB577, 28,6 kg), en
  • twee flowerbeds (Triplex, R12100, 34,6 kg), en
  • twee flowerbeds (Triplex, TXB678, 51,6 kg), en
  • twee flowerbeds (Triplex, U31450/XB4010, 37 kg), en
  • één flowerbed (Triplex YHW901, 14,4 kg) (lijst 2),
voorhanden heeft gehad;
Feit 2 subsidiair
op 6 oktober 2017 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten
  • één flowerbed (Triplex, TXB910, 29,2 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, U31450/XB4010, 36,8 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB921/BW1851-200, 28 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB678, 51,6 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, TXB679, 47,4 kg), en
  • één flowerbed (Triplex, XB3005, 3,6 kg) (lijst 2),
voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 6 oktober 2017 te Beverwijk (in een woning aan de [adres 2] ), een wapen, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6o, te weten een busje pepperspray, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de hierna genoemde bewijsmiddelen. Omdat verdachte de bewezen feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 1 subsidiair en 2 subsidiair:
De bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 6 november 2020.
Een proces-verbaal van observatie 6 oktober 2017 met nummer 13 210 van 6 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren G-112, T-029, T-109, T-545, T-033, T-665 en S-062 (pag. 06 205-207).
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 13 212 van 6 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (pag. 06 212-214).
Een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk met nummer 13 339 van 9 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , met bijlagen (pag. 06 438-485).
Een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk met nummer 13 360 van 7 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , met bijlagen (pag. 06 486-538).
Een proces-verbaal van bevindingen persoonscertificering KIWA met nummer 13 332 van 10 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 1] (pag. 06 413).
Feit 4:
De bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 6 november 2020.
Een proces-verbaal van bevindingen (aantreffen pepperspray) met nummer 13 357 van 15 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (06 346-347).
Een proces-verbaal van onderzoek (zwart busje pepperspray) met nummer 13 246 van 16 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] (pag. 06 279-280).

6.De strafbaarheid van de feiten

Feit 2 subsidiair is niet strafbaar, omdat een van de bestandsdelen van het delict, te weten ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’, in de tenlastelegging ontbreekt. Verdachte moet daarom ter zake van het als feit 2 subsidiair bewezen geachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De onder 1 subsidiair en onder 4 bewezengeachte feiten zijn volgens de wet wel strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 4 bewezen en strafbaar geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 77 dagen, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de hoogte van haar strafeis gekeken naar het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen straf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt en erop gewezen dat aftrek van voorarrest ook mogelijk is bij een geldboete of een taakstraf, zodat niet noodzakelijk een gevangenisstraf aan verdachte opgelegd hoeft te worden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van zestig uur, met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 16 flowerbeds. Daarmee heeft verdachte de regels voor de omgang met vuurwerk geschonden. Die regels hebben als doel om mens en milieu te beschermen tegen de negatieve effecten die vuurwerk mee kan brengen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook grote risico’s in het leven geroepen.
Verdachte heeft daarnaast nog een busje pepperspray voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 21 september 2020. Hieruit blijkt dat geen sprake is van een recente relevante veroordeling. Het strafblad van verdachte is dan ook geen strafverzwarende factor.
De rechtbank constateert tot slot dat in deze strafzaak het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden. Verdachte is op 6 oktober 2017 aangehouden en in verzekering gesteld en de rechtbank doet op 20 november 2020 uitspraak. Die periode van ruim drie jaar is langer dan het uitgangspunt van 2 jaar voor de berechting in eerste aanleg. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is verdachte voldoende gecompenseerd door de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De hoogte van de op te leggen straf heeft als gevolg dat deze straf na aftrek van het reeds ondergane voorarrest volledig ten uitvoer is gelegd.
8.
Beslag
Onder verdachte is op een groot aantal voorwerpen klassiek beslag gelegd, waaronder een auto, geldbedragen, een Rolex-horloge, een spuitbus pepperspray en telefoons. Op een deel van de in beslag genomen voorwerpen ligt naast klassiek beslag ook conservatoir beslag of alleen conservatoir beslag. De rechtbank kan geen beslissingen nemen ten aanzien van het conservatoir beslag.
De officier van justitie heeft gevorderd een Audi A1 (volgnummer 1) en een Alcatel One Touch telefoon (volgnummer 36) verbeurd te verklaren en om een geldtelmachine (volgnummer 18), de pepperspray (volgnummer 19) en een Aquarius BQ-telefoon (volgnummer 29) te onttrekken aan het verkeer. De overige voorwerpen mogen – mede gelet op de op zitting uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie – aan verdachte worden teruggegeven.
De verdediging verzoekt de geldtelmachine en de Aquarius-telefoon aan verdachte terug te geven nu deze voorwerpen niet in relatie staan tot de tenlastegelegde feiten en het voorwerpen betreffen die door verdachte voor legitieme doeleinden worden gebruikt. De Audi dient niet verbeurd te worden verklaard, maar aan verdachte te worden teruggegeven, of ten behoeve van de rechthebbende te worden bewaard.
De rechtbank zal de pepperspray onttrekken aan het verkeer, omdat feit 4 met betrekking tot dit voorwerp is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal gelasten dat de overige voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de Audi en de Alcatel-telefoon verbeurd te verklaren. Hoewel deze voorwerpen gebruikt zijn bij feit 1, betreft het gewone gebruiksvoorwerpen en is niet gebleken van een bijzonder crimineel gebruik. De rechtbank ziet eveneens onvoldoende aanleiding om de geldtelmachine en de Aquarius BQ-telefoon in deze zaak te onttrekken aan het verkeer, nu uit het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat verdachte deze voorwerpen in het kader van strafbare feiten (heeft) gebruikt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op (de) artikel(en)
  • 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie;
  • 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 9.2.2.1 (oud) van de Wet Milieubeheer;
  • 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
-
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
Feit 4:
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 4 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van dertig dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
19 1.00 STK Traangas Kl: zwart
PFEFFER KO JET
goednr 5462118 Pepperspray spuitbus
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Personenauto [kenteken]
AUDI A1 2010
2 Geld Euro
goednr 5461524 EUR 7250 (85x50;20x100;2x500)
3 Geld Euro
goednr 5461525 eur 5,-
4 Geld Euro
goednr 5461526 eur 29,78
5 Geld Euro
goednr 5463128 eur 30.380,-- (biljetten van 20 eur)
6 Geld Euro
goednr 5413134 eur 149,-- zak muntgeld
7 Geld Euro
KVI: 193,27 minus 5,07=EUR 188,20
16 1.00 STK Horloge
ROLEX submarine 78937OK5 goednr 5461566 Rolex Suba marine
17 1.00 STK Contactlens
goednr 5461528 uit 5461521 lenzen
18 1.00 STK Geldautomaat
goednr 5462105 Geldtelmachine (kon 3)
20 1.00 STK Creditcard
VISA [nummer 1]
goednr 5462121 Creditcard visa
25 1.00 DVS Sleutel
5461527
27 Geld Euro
EUR 391,95 goednr 5461563
29 1.00 STK Zaktelefoon
AQUARIUS bq X5
goednr 5461558 aquarius mob.tel.
36 1.00 STK Zaktelefoon
ALCATEL onetouch
goednr 5462127 alcatel onetouch mob.tel.
41 1.00 STK Zaktelefoon
IPHONE A1457
goednr 5480521 Iphone A1457
46 1.00 STK Zaktelefoon
ALCATEL One Touch
Alcatek one Touch met sticker [nummer 2]
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

3.Staatsblad 2009, 605.