4.1.Feiten 1 en 2 (vuurwerk)
Onderlinge verhouding artikel 1.2.2, eerste, tweede en derde lid, Vwb
Op de zitting van 6 november 2020 heeft de rechtbank een vordering van de officier van justitie toegewezen, die inhoudt dat de tenlastelegging gewijzigd moet worden door aan de feiten 1 en 2 subsidiaire feiten toe te voegen. De achtergrond van deze vordering is dat sinds een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2019in de feitenrechtspraak meermalen is geoordeeld dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb als een systematische specialis moet worden beschouwd van het eerste lid.
De officier van justitie stelt dat geen sprake is van een systematische specialis en verwijst daarbij naar een arrest van het gerechtshof Den Bosch van 7 oktober 2020.De officier van justitie stelt dat verdachte voor de primair tenlastegelegde feiten kan worden veroordeeld.
De raadsman heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft zich naar aanleiding van de ontwikkelingen in de rechtspraak de vraag gesteld hoe de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb zich tot elkaar verhouden en komt tot de volgende conclusies.
Tekst van het besluit en wetsgeschiedenis
De eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb luiden sinds 4 juli 2010 als volgt:
“1 Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
2 Het is verboden aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen.
3 Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.”
In de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vwb van 4 juli 2010zijn onder meer de volgende passages opgenomen over artikel 1.2.2:
“Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur. Alleen door de handhaving te richten op de hele keten kan het bovengenoemde doel bereikt worden. Zouden fabrikanten en importeurs hiervan gevrijwaard zijn, dan is de kans zeer groot dat dit gevaarlijke vuurwerk particulieren zal bereiken. Dit is uitermate onwenselijk.”
“De drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf. (…)
Er zijn kleine verschillen in formulering tussen de leden van artikel 1.2.2. In het eerste lid is de term «toepassen» niet opgenomen, omdat de toepassing in de daar bedoelde schakels van de keten niet speelt.”
Conclusie: de verschillende leden bevatten kwaliteitsdelicten
Uit de toelichting volgt dat de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb gezamenlijk zich richten tot de gehele keten van het professionele vuurwerk, met als doel te voorkomen dat professioneel vuurwerk in handen komt van niet-professionals. Elk van de leden richt zich tot een eigen doelgroep en stelt gedragingen strafbaar die voor die doelgroep relevant zijn.
De rechtbank leidt hieruit af dat de fabrikant, de importeur en de distributeur de normadressaat zijn van de verboden van lid 1. Voor wat betreft het voorhanden hebben geldt dat ook de detailhandelaar een normadressaat is. De detailhandelaar is daarnaast de normadressaat van het verbod van lid 2. De particulieren (de personen zonder gespecialiseerde kennis) zijn de normadressaten van de verboden van het derde lid. Dit betekent dat de leden 1 en 2 impliciete kwaliteitsdelicten zijn. Het derde lid is een expliciet kwaliteitsdelict, nu de kwaliteit ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ in de strafbepaling is opgenomen.
Wat betekent dit voor de bewezenverklaring?
Om tot een bewezenverklaring van een kwaliteitsdelict te komen is vereist dat de aanwezigheid van de relevante hoedanigheid bewezen kan worden. Voor de begrippen ‘fabrikant’, ‘importeur’ en ‘distributeur’ dient aansluiting gezocht te worden bij de definities uit artikel 1.1.1 Vwb. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat fabrikanten, importeurs en distributeurs professionals zijn. Het gaat om (rechts)personen die op zichzelf genomen gedragingen mogen verrichten met betrekking tot professioneel vuurwerk, maar niet wanneer dit vuurwerk bestemd is voor particulier gebruik.
Het begrip ‘detailhandelaar’ is niet gedefinieerd in het Vwb. Dit maakt de inhoud van dit begrip naar normaal spraakgebruik moet worden uitgelegd. In de eerste plaats is een detailhandelaar een professionele verkoper van professioneel vuurwerk. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook een niet-professional als detailhandelaar optreden, maar impliceert het begrip detailhandelaar wel dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op structureel en/of systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk, doorgaans ook met onbekenden.
Feiten en omstandigheden
Uit onderzoek komt naar voren dat op 6 oktober 2017 verdachte en [persoon 4] op en neer rijden naar Duitsland en terugkomen met flowerbeds (professioneel vuurwerk). Op een parkeerplaats in Beverwijk worden zes flowerbeds overgedragen aan [persoon 2] . Tijdens het overladen stond [persoon 3] op de uitkijk. Verdachte, [persoon 3] en [persoon 4] zijn later in Spaarndam aangehouden en hadden op dat moment nog 16 flowerbeds voorhanden.
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwerk voorhanden heeft gehad en ook dat hij een deel van het vuurwerk aan [persoon 2] ter beschikking heeft gesteld.
Feit 1
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte samen met anderen het onder 1 tenlastegelegde vuurwerk voorhanden heeft gehad. Verdachte en zijn medeverdachten zijn particulieren en niet aan te merken als fabrikant, importeur of distributeur.
Verdachte en zijn medeverdachten kunnen ook niet worden aangemerkt als (particuliere) detailhandelaren. Op basis van het dossier kan niet méér worden vastgesteld dan dat sprake was van een gezamenlijke actie om vuurwerk aan te kopen. Dat deze aankoop onderdeel uitmaakte van systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk blijkt niet uit het dossier.
Dit betekent dat verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken. Feit 1 subsidiair is wel bewezen. De rechtbank vindt dat sprake is van medeplegen. Er was sprake van een gezamenlijk plan om vuurwerk te kopen, waarbij sprake is geweest van inwisselbare rollen.
Feit 2
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte samen met anderen het onder 2 tenlastegelegde vuurwerk voorhanden heeft gehad en aan [persoon 2] ter beschikking heeft gesteld. Omdat verdachte niet als fabrikant, importeur, distributeur of (particuliere) detailhandelaar aangemerkt kan worden, moet verdachte van feit 2 primair en feit 2 subsidiair voor wat betreft het ‘ter beschikking stellen’ worden vrijgesproken.
Het als feit 2 subsidiair tenlastegelegde ‘voorhanden hebben’ is wel bewezen. De rechtbank vindt dat sprake is van medeplegen. Er was sprake van een gezamenlijk plan om vuurwerk te kopen, waarbij sprake is geweest van inwisselbare rollen.