Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Staatsanwaltschaft Wien(Oostenrijk) en goedgekeurd op 27 november 2019 door het
Landesgericht für Strafsachen Wien(Oostenrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Staatsanwaltschaft Wienvan 26 november 2019.
Form Ais af te leiden dat de opgeëiste persoon, kort gezegd, door de Oostenrijkse autoriteiten wordt verdacht van het medeplegen van het verschaffen van heroïne en cocaïne aan drugskoeriers en het medeplegen van de daaropvolgende export van deze verdovende middelen vanuit Nederland naar Oostenrijk in de periode van 18 juli 2017 tot en met 15 oktober 2017. Dat in het EAB bij feit 1 onder A is opgenomen dat het eerste feit zou hebben plaatsgevonden op 18 augustus 2017 in plaats van 18 juli 2017, moet daarbij worden gezien als een kennelijke verschrijving. Het is voor de opgeëiste persoon dan ook voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende autoriteit.
4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
criminele organisatie,
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
- het onderzoek is in Oostenrijk aangevangen;
- de medeverdachten worden in Oostenrijk vervolgd;
- de verdovende middelen waren bestemd voor de Oostenrijkse markt, en:
- de bewijsmiddelen bevinden zich in Oostenrijk.
NJ2007, 487 en 489, r.o. 3.5).
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsartikelen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Wien(Oostenrijk).