3.3.1Uitgangspunten bewijswaardering
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr wordt gekeken naar drie bestanddelen, te weten een aantal dwangmiddelen, een aantal handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Voor een bewezenverklaring is niet nodig dat ten aanzien van ieder subonderdeel al deze bestanddelen worden vastgesteld.
Ten aanzien van het bewijs van de feitelijke gedragingen geldt het volgende. Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de tenlastelegging als geheel en niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). Toepassing van voormeld criterium betekent in de onderhavige zaak dat in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging kan worden bewezen, indien die verklaring niet op zichzelf staat. Ook is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f Sr gekeken naar de onderlinge samenhang van de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen.
3.3.2Beschouwing ten aanzien van de mensenhandel
De rechtbank stelt op basis van het dossier over het verloop van de uitbuiting van [slachtoffer] het volgende vast.
In april 2014 hebben verdachte en de jonge, alleenstaande moeder [slachtoffer] elkaar leren kennen in Botosani in Roemenië. [slachtoffer] , die daar in een bar werkte, had weinig financiële middelen en bevond zich in een voogdijstrijd over haar zoontje met haar ex-partner. Verdachte zegde toe haar te zullen helpen met haar problemen, begon [slachtoffer] het hof te maken en er ontstond een relatie tussen hen. Deze relatie tussen verdachte en [slachtoffer] ontwikkelde zich in de maanden daarna en [slachtoffer] ging naar Griekenland waar verdachte en (een deel) van zijn familie woonde.
In die tijd was verdachte ook regelmatig in Roemenië waar hij met [naam echtgenote] , zijn (latere) echtgenote, een huis bouwde. Verdachte heeft dit huis aan [slachtoffer] laten zien; zij was hiervan onder de indruk en wilde weten hoe het kon dat [naam echtgenote] dit huis kon betalen. Verdachte heeft [slachtoffer] verteld dat [naam echtgenote] dit huis kon betalen omdat zij als prostituee heeft gewerkt. Verdachte heeft [slachtoffer] verteld dat zij bij de Wallen gewoon een wandeling kan maken om te kijken hoe de vrouwen daar zijn. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens begin september 2014 vanuit Griekenland meegenomen naar Nederland.
In Amsterdam heeft verdachte [slachtoffer] de Wallen laten zien. Zij verbleven tijdens hun verblijf bij [getuige 1] en haar vriend, die een goede vriend van verdachte is. [getuige 1] , die als prostituee werkzaam was in Amsterdam was degene die [slachtoffer] hielp bij het regelen van papieren zodat ook zij in Amsterdam in de prostitutie kon werken. Eind september 2014, vrijwel direct na haar 21e verjaardag, begon [slachtoffer] met haar prostitutiewerkzaamheden. Vanaf dat moment neemt verdachte dagelijks een deel van het geld dat zij daarmee verdient van haar af.
Vanaf het moment dat verdachte [slachtoffer] leerde kennen tot en met nu heeft verdachte op de achtergrond zijn relatie met [naam echtgenote] steeds voortgezet. [slachtoffer] , die op de hoogte was van het bestaan van [naam echtgenote] , wist niet hoe serieus deze relatie was omdat verdachte haar steevast liet geloven dat hij samen met [slachtoffer] een toekomst wilde opbouwen en wellicht een gezin zouden stichten. Nadat in mei 2017 het eerste kind van [naam echtgenote] en verdachte wordt geboren, trouwden zij en verdachte met elkaar. In juli 2019 wordt hun tweede kind geboren.
De raadsman van verdachte heeft de verklaringen van [slachtoffer] in twijfel getrokken en de betrouwbaarheid ervan betwist.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar te achten, nu zij steeds in grote lijnen consistent heeft verklaard. Haar verklaringen worden bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder in het bijzonder de inhoud van de WhatsApp-gesprekken. Dat [slachtoffer] op 29 juni 2020 bij de rechter-commissaris haar verklaring ten gunste van verdachte wilde veranderen maakt niet dat de rechtbank haar eerdere verklaringen onbetrouwbaar vindt. Gebleken is dat verdachte vanuit de gevangenis van 27 maart 2020 tot 28 juni 2020 (de dag voor haar komst naar Nederland om als getuige in deze zaak te worden gehoord) 1950 keer contact heeft gehad met het telefoonnummer van [slachtoffer] en met haar liefdevolle gesprekjes had. De rechtbank gaat ervan uit dat hij haar in die periode wederom heeft ingepalmd en gemanipuleerd. Toen de officier van justitie [slachtoffer] tijdens het verhoor op 29 juni 2020 confronteerde met de informatie dat verdachte op 11 februari 2020 heeft verklaard dat hij zijn leven verder met [naam echtgenote] wil delen, raakte [slachtoffer] geëmotioneerd en nuanceerde zij haar verklaring, in die zin dat zij – een aantal uitzonderingen daargelaten - alsnog de juistheid van het grootste deel van haar eerdere verklaringen bij de politie bevestigde.
3.3.3De dwangmiddelen (artikel 273f lid 1 sub 1, 4, 6 , 9)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte door geweld en een andere feitelijkheid en door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] heeft bewogen in de prostitutie te gaan werken om daaruit financieel voordeel te behalen.
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘dwang’ zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken en laat het verweer van de raadsman ten aanzien van een gedeeltelijke nietigverklaring van dit bestanddeel daarom verder onbesproken.
Ten aanzien van het geweld vindt de rechtbank bewezen dat er ten minste tweemaal sprake is geweest van mishandeling van [slachtoffer] door verdachte. Dit blijkt uit de aangiften van [slachtoffer] op 7 en 14 maart 2019 en de verklaring die zij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 29 juni 2020. Tevens heeft de rechtbank de 112-melding van 6 maart 2019 en de bevindingen van de verbalisanten die die dag ter plekke kwamen en bij [slachtoffer] verwondingen aan de rechterkant van haar gezicht hebben zien, hierbij in acht genomen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] in een WhatsApp-gesprek van 16 januari 2018, dus ruim voor de aangiften van 2019, zegt dat verdachte haar heeft geslagen. Aanleiding voor het geweld was telkens een ruzie om geld.
Verdachte heeft [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode ook in woorden onder druk gezet om geld van haar te verkrijgen. Uit de genoemde aangiften en WhatsApp-gesprekken blijkt dat hij haar regelmatig om (meer) geld vraagt, voor diverse doeleinden waaronder zijn eigen (medische) situatie dan wel de (medische) situatie van zijn moeder en dat hij zich op momenten zeer dwingend en boos uit, dat hij wilde beschikken over het door [slachtoffer] verdiende geld. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte eerst dagelijks ongeveer € 100,00 à € 200,00 van haar verdiensten afpakte en later € 400,00 tot € 500,00.
[slachtoffer] kon vanaf het begin van de ten laste gelegde periode niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken. Toen zij in november 2014 twee maanden als prostituee gewerkt had, wilde zij naar huis omdat zij het werken in de prostitutie niet meer kon volhouden. Hieraan voorafgaand had [slachtoffer] ongeveer € 4.000,00 verdiend. Verdachte heeft toen € 3.700,00 van [slachtoffer] afgepakt en zij is met slechts € 300,00 (van haar eigen verdiende geld) naar Roemenië teruggekeerd.
Deze situatie heeft voortgeduurd tot het einde van de tenlastegelegde periode. De rechtbank slaat hierbij in het bijzonder acht op WhatsApp- gesprekken door deze de gehele periode heen . Zo blijkt uit onder andere een gesprek op 20 januari 2018 dat [slachtoffer] tegen verdachte zegt dat het werk voor haar zwaar is en dat hij er niet aan denkt dat zij een huis voor haar zoon Alex wil hebben en dat zij dit door verdachte niet kan realiseren.
Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij misleid door haar gedurende de gehele ten laste gelegde periode (en ook daarna, toen hij in detentie verbleef) voor te houden dat zij een duurzame liefdesrelatie en een gezamenlijke toekomst hadden, terwijl hij in die periode getrouwd is en twee kinderen heeft gekregen met [naam echtgenote] zonder daar open over te zijn. Hij hielp [slachtoffer] in eerste instantie met de problemen over de voogdij van haar zoon, was attent voor haar en nam haar mee op reis. Verdachte spiegelde [slachtoffer] vervolgens voor hoe zij veel geld kon verdienen in Amsterdam zodat zij net als [naam echtgenote] een mooi huis voor zichzelf kon kopen. Hij heeft haar naar Amsterdam gebracht, en is samen met haar gaan inwonen bij vrienden ( [getuige 1] en haar vriend). Hij is [slachtoffer] weer gaan opzoeken, toen zij was teruggegaan naar Roemenië, omdat zij het niet meer volhield. Vervolgens is zij weer naar Amsterdam gekomen.
De rechtbank weegt ten aanzien het misbruik maken van een kwetsbare positie mee dat [slachtoffer] in 2014 – zoals hiervoor vermeld – problemen had met de voogdij over haar zoon en sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] was 20 jaar oud toen zij verdachte leerde kennen en verdachte 33 jaar. Uit deze omstandigheden blijkt dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte overwicht had op haar.
Dat verdachte [slachtoffer] heeft bewogen in de prostitutie te gaan werken om daaruit financieel voordeel te behalen blijkt uit het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer] begin september 2014 vanuit Griekenland mee naar Nederland genomen waar zij niemand kende en de taal niet sprak. Hij heeft haar de Wallen laten zien en haar voorgesteld aan [getuige 1] , die haar vervolgens heeft geholpen met het verkrijgen van de juiste papieren om in de prostitutie te kunnen gaan werken. Verdachte was bekend met de prostitutie in Amsterdam want zowel [getuige 1] (de vrouw van een vriend van verdachte) als verdachtes eigen vrouw [naam echtgenote] werkten daar als prostituee. Verdachte nam een (groot) deel van de verdiensten van [slachtoffer] af om zo zichzelf en zijn familie te bevoordelen. Hij vertelde [slachtoffer] dat hij onder andere geld nodig voor zijn moeder, die ziek was. Dit blijkt uit de WhatsApp-gesprekken, de verklaringen die [slachtoffer] daarover heeft afgelegd en ook de eigen verklaringen van verdachte die hij ter zitting heeft afgelegd. Daarnaast is er sprake geweest van geldoverboekingen door zowel [slachtoffer] als verdachte naar Roemenië en Albanië. Verdachte heeft, ondanks zijn verklaring dat hij af en toe zwart werkte, niet de herkomst van die geldbedragen kunnen aantonen. Er is in ieder geval niet gebleken dat verdachte in die periode legale bronnen van inkomsten heeft gehad terwijl hij wel veelvuldig in Nederland het casino bezocht en vaak heen en weer reisde tussen Albanië, Griekenland en Roemenië. Ook de arbeidsongeschiktheidsuitkering die verdachte in Griekenland ontvangt, volgens verdachte, van ongeveer € 6000,00 per jaar, kan deze uitgaven niet verklaren. Ook daaruit maakt de rechtbank op dat verdachte zich het door [slachtoffer] verdiende geld toegeëigende.
De rechtbank vindt dat er gelet op het bovenstaande, voldoende redengevend bewijs voorhanden is en heeft ook de overtuiging, dat er gedurende de gehele ten laste gelegde periode sprake is geweest van de uitbuiting van [slachtoffer] . Hoewel de WhatsApp-gesprekken in het dossier een selectie zijn van veel meer van die gesprekken, vindt de rechtbank deze - gelet op de veelheid en inhoud daarvan - voldoende maatgevend voor de verhouding tussen [slachtoffer] en verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de WhatsApp-gesprekken, volgens verdachte, voor een deel niet juist zijn vertaald en dat de liefdevolle gesprekken tussen hem en [slachtoffer] niet door de politie in de selectie zijn opgenomen. Het feit dat er ook liefdevolle berichten zouden bestaan tussen verdachte en [slachtoffer] maakt niet dat de dwingende en agressieve gesprekken niet ook hebben plaatsgevonden. Bovendien passen de liefdevolle gesprekken in het beeld van hetgeen zich tussen verdachte en [slachtoffer] heeft afgespeeld en de uitbuiting van [slachtoffer] . Verdachte palmde [slachtoffer] in.
Verdachte heeft op de zitting van 13 augustus 2020 stellig ontkend dat hij de betreffende WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met [slachtoffer] ondanks dat [slachtoffer] verdachte bij zijn naam noemt in die gesprekken. Op de zitting van 2 november 2020 heeft verdachte erkend dat hij wel de gesprekspartner van [slachtoffer] is geweest, maar is het standpunt van de verdediging dat een deel van de gesprekken niet juist is vertaald. Verdachte heeft hier in het bijzonder gewezen op enkele gesprekken, die in vertaalde vorm bij de aangifte zijn gevoegd. Deze zal de rechtbank echter niet voor het bewijs gebruiken. Voor het overige heeft de verdediging niet concreet gewezen op andere gesprekken die niet goed zouden zijn vertaald. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
3.3.5Het oogmerk van uitbuiting
In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (zie HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, De aard van het te verrichten werk is in deze uitleg van groot gewicht. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is per definitie sprake van uitbuiting, de lichamelijke integriteit is dan altijd in het geding. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [slachtoffer] met toepassing van dwangmiddelen door verdachte prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Hierom alleen al kan uitbuiting worden bewezen.
Dat verdachte het oogmerk op uitbuiting had volgt, zoals eerder overwogen, uit de omstandigheid dat hij degene was die [slachtoffer] heeft meegenomen vanuit Griekenland naar Nederland. Vervolgens heeft hij voor onderdak gezorgd bij [getuige 1] die haar wegwijs heeft gemaakt op de Wallen. Verdachte kende het reilen en zeilen in de prostitutiewereld aangezien zijn vrouw [naam echtgenote] en de vrouw van zijn vriend [getuige 1] ook als prostituees werkzaam waren. Verdachte was om die reden ook op de hoogte van de verdiensten die er gemaakt kunnen worden. Dat [slachtoffer] mogelijk (deels) vrijwillig voor de prostitutie heeft gekozen betekent niet dat verdachte zich niet strafbaar heeft gemaakt aan mensenhandel, omdat die twee naast elkaar kunnen bestaan. Ook het feit dat verdachte tijdens de bewezenverklaarde periode niet altijd in Nederland was, maar in Roemenië, Albanië of Griekenland maakt dat niet anders, omdat een deel van de bewezen verklaarde dwangmiddelen ook op afstand konden en werden ingezet.