9.3.Voor het bepalen van de hoogte van de boete bij overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wml heeft verweerder beleid vastgesteld (zie Beleidsregel 2018). Dit beleid strekt ertoe dat aan een werkgever de maximale boete (€ 12.000,-) wordt opgelegd voor iedere werknemer ten aanzien waarvan de werkgever geen of onvoldoende schriftelijke bescheiden heeft verstrekt. De Afdeling heeft geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is.De boete wordt op een lager bedrag vastgesteld als de werkgever kan aantonen dat sprake is geweest van een arbeidsduur die korter was dan zes maanden. Verweerder heeft de hoogte van de boete vastgesteld aan de hand van deze beleidsregels.
Verminderde verwijtbaarheid
10. Eiseres en [VoF] stellen zich op het standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Zij zijn van mening dat de maximale van hen te vergen zorg is betracht om overtreding van de Wml te voorkomen. De werknemers waren te allen tijde op de hoogte van de werkwijze en niet is gebleken dat de werknemers hebben aangegeven dat zij meer uren hebben gemaakt dan vooraf overeengekomen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de boete niet heeft hoeven matigen op grond van verminderde verwijtbaarheid. Hierbij is van belang dat eiseres niet de maximale zorg heeft betracht om overtredingen van de Wml te voorkomen. Zoals hiervoor vastgesteld, heeft eiseres namelijk niet de daadwerkelijk gewerkte uren van haar werknemers bijgehouden, terwijl dit wel van haar mag worden verwacht. Het is immers aan de werkgever om een systeem te hanteren waaruit de daadwerkelijk gewerkte uren van zijn werknemers blijkt. Een adequaat systeem zou bijvoorbeeld zijn een werkwijze waarbij de werknemer zelf het aantal gewerkte uren kan invullen in combinatie met zorgvuldig toezicht van de werkgever hierop en op de werkzaamheden van de werknemers. De stelling van de vertegenwoordiger van eiseres op zitting dat hier niet voor is gekozen, omdat dit leidt tot veel ‘gepingpong’ tussen werknemer en werkgever over het aantal daadwerkelijk gewerkte uren volgt de rechtbank niet. Ten eerste is niet gebleken dat eiseres een dergelijke werkwijze heeft geprobeerd te volgen en dat dit tot gevolg had dat er steeds werd gepingpongd tussen werknemer en werkgever over de daadwerkelijk gewerkte uren. Ten tweede zou eiseres dit kunnen ondervangen door zorgvuldig toezicht te houden op de daadwerkelijk gewerkte uren en de verrichte werkzaamheden. Ten slotte is ter zitting namens eiseres verklaard dat bij andere bedrijven wel van een dergelijk systeem is gekozen, zodat niet valt in te zien waarom dat in dit geval niet mogelijk was.
Onredelijke toepassing beleidsregel
12. De tweede matigingsgrond die eiseres en [VoF] aanvoeren, is dat sprake is van een onredelijke toepassing van de Beleidsregel 2018. Zo hebben bijvoorbeeld mevrouw [naam 4] , de heer [naam 8] , mevrouw [naam 9] en de heer [naam 7] telkens een korte periode gewerkt. Toch zijn in het boetebesluit voor deze personen boetebedragen opgelegd van € 7.000,- respectievelijk € 9.000,-, als ware zij een langere aaneengesloten periode tewerkgesteld bij eiseres. In werkelijkheid hebben deze werknemers slechts een paar dagen gewerkt. Dit leidt tot een onevenredig hoge boete.
13. De rechtbank overweegt dat de door eiseres voorgestelde rekenmethodiek, waarbij alle dagen waarin is gewerkt bij elkaar worden opgeteld, niet volgt uit de Beleidsregel 2018, de daarbij behorende toelichting of enig ander (wettelijk) voorschrift.Uit de Beleidsregel 2018 en de daarbij behorende toelichting volgt dat gekeken moet worden naar de feitelijke arbeidsduur van een werknemer. Dit heeft verweerder ook gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de huidige berekening van verweerder in stand kan blijven. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Boeteoplegging aan natuurlijke personen
14. Eiseres en [VoF] voeren ten derde aan dat verweerder de bestuurlijke boete had moeten matigen, omdat de bestuurlijke boete feitelijk wordt opgelegd aan twee natuurlijke personen, namelijk via de algemene voorwaarden aan de twee vennoten van [VoF] . Verweerder heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de verminderde draagkracht van deze twee natuurlijke personen.
15. Ook deze stelling volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 18b, eerste lid van de Wml een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan een werkgever in de zin van artikel 5, eerste lid Wml, namelijk de (rechts)persoon tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiseres aangemerkt kan worden als werkgever in de zin van de Wml. De boete is opgelegd aan de juridisch werkgever, in dit geval eiseres, en niet aan [VoF] . Overigens is het nog maar de vraag of de boete op grond van de overeengekomen algemene voorwaarden voor rekening van de twee natuurlijke personen komt. De financiële draagkracht van de natuurlijke personen is gelet op het voorgaande eveneens niet relevant.
16. Eiseres en [VoF] voeren verder aan dat matiging had moeten plaatsvinden vanwege de getroffen maatregelen. Op dit moment wordt aan alle werknemers telkens vooraf benadrukt dat zij niet meer moeten werken dan de overeengekomen 5,33 uur. Hiermee wordt voorkomen dat de werknemers meer uren werken. De rechtbank volgt hen hierin niet. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat in het huidige systeem nog steeds geen registratie plaatsvindt van de daadwerkelijk aantal gewerkte uren en dat de werknemers nog steeds niet de mogelijkheid hebben om aanpassingen aan te brengen ten aanzien van de vermelde uren. Eiseres noch [VoF] hebben aangetoond of en zo ja, op welke wijze de daadwerkelijk gewerkte uren worden bijgehouden en hoe zij ervoor zorgt dat het aantal overeengekomen uren niet wordt overschreden. Van adequate maatregelen is dan ook niet gebleken.
Schending dertienwekentermijn
17. Tot slot had verweerder volgens eiseres en [VoF] moeten matigen, omdat hij de dertienwekentermijn uit artikel 5:51 van de Awb heeft geschonden. Ook hierin ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder de bestuurlijke boete had moeten matigen. De dertienwerkentermijn is een termijn van orde, zodat aan overschrijding daarvan geen consequenties zijn verbonden.Overigens is het primaire besluit I van 21 juni 2019 genomen binnen dertien weken na het aanvullend boeterapport van
26 maart 2019.
Bestreden besluit II (waarschuwing stillegging werkzaamheden)
18. Eiseres en [VoF] stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een waarschuwing heeft gegeven. Er is namelijk geen sprake van een overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wml. Verder had verweerder bij de afweging moeten betrekken dat het gaat om een payrollconstructie en de waarschuwing is onevenredig en disproportioneel. Een eventuele latere stillegging van de werkzaamheden van eiseres zal gevolgen hebben voor vele materiële werkgevers en duizenden werknemers. Daarnaast had verweerder moeten afzien van de waarschuwing, omdat er meerdere redenen zijn om de bestuurlijke boete te matigen.
19. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 7.3 tot en met 7.6, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres artikel 18b, tweede lid, onder c, van de Wml heeft overtreden. Op grond van artikel 3, derde lid, van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag (het Besluit) is een ernstige overtreding reden om de waarschuwing te geven. Overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wml valt onder de in artikel 3, derde lid, van het Besluit gegeven definitie van een ernstige overtreding. Verweerder was daarom bevoegd tot het geven van de waarschuwing van 21 juni 2019.
20. Ten aanzien van het beroep van eiseres en [VoF] op de disproportionaliteit van de waarschuwing overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3, vierde lid, van het Besluit kan worden afgezien van een waarschuwing gelet op de aard van de overtreding, of de met de overtreding samenhangende omstandigheden. In artikel 4 van de Beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten wordt bij de overweging een waarschuwing achterwege te laten onder meer rekening gehouden met het type overtreding en de omvang daarvan. Verweerder heeft bij die overwegingen beoordelingsruimte. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aard van de overtredingen en de omvang daarvan geen reden geven om af te wijken van zijn bevoegdheid. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat ook in het geval van een payrollconstructie geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de werkgever om het aantal daadwerkelijk gewerkte uren bij te houden. Overigens heeft eiseres eerst in beroep aangegeven dat verweerder met de payrollconstructie rekening moest houden bij het geven van de waarschuwing. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat niet is gebleken dat eiseres en [VoF] concrete en doeltreffende maatregelen hebben genomen om toekomstige overtredingen te voorkomen.
21. Gelet op het hiervoor overwogene zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de griffierechten bestaat geen aanleiding.