5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient ten eerste de vraag te beantwoorden of verdachte degene is geweest die het bericht onder de livestream van aangeefster heeft geplaatst. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat er voor zover hij weet geen andere mensen gebruik maken van zijn Facebookaccount, dat het zou kunnen dat hij het gezegd heeft en dat hij vaker reageert op Facebook. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, de vrouw of zoon van verdachte het bericht geplaatst kunnen hebben.
Ten aanzien van de verschillende tijden die genoemd staan onder de reactie, merkt de rechtbank op dat het OM een aanvullend proces-verbaal heeft verspreid, dat in de dossiers van alle verdachten is gevoegd. In dit proces-verbaal wordt uitgelegd dat de tweede tijdsaanduiding, waar geen datum bij vermeld staat, niet het tijdstip van het plaatsen van de reactie betreft, maar een aanduiding van hoeveel minuten en seconden na aanvang van de livestream de reactie is geplaatst. Zodoende is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wanneer de uitlating is geplaatst en dat geen sprake is van een fout.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat verdachte zijn uiting heeft gedaan naar aanleiding van het bekijken van de livestream waarop de demonstranten steeds in beeld zijn. De context waarin de uiting is geplaatst, is voor de rechtbank hiermee voldoende duidelijk. Het woord ‘tuig’ kan niet anders worden begrepen dan dat dit ziet op de demonstranten in de livestream.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het bericht
“doodslaan dat tuig”onder de livestream van aangeefster heeft geplaatst en dat deze uiting ziet op de demonstranten.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid waar verdachte zich bevond toen het bericht werd geplaatst, zodat de ten laste gelegde plaatsen niet kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de pleegplaats van het ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat dit niet uitsluitend de plaats is waar verdachte zich bevond op het moment dat hij het bericht verstuurde, maar dat ook de plaats van het gehanteerde middel en de plaats waar het feit gevolg heeft gehad als pleegplaats kunnen worden aangemerkt. Nu het hier gaat om een bericht dat verdachte heeft geplaatst op de Facebookpagina van aangeefster en de uitlating in het bericht betrekking heeft op deelnemers (waaronder aangeefster) aan een demonstratie in Amstelveen, acht de rechtbank als pleegplaats “in Amstelveen, in elk geval in Nederland,” bewezen.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het bericht als opruiend is aan te merken.
Algemeen juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet aan de volgende – kort weergegeven – vier vereisten zijn voldaan.
1. Er moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit.
3. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien kon worden.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn inbegrepen tekstberichten op internet en social media.
Is de uitlating van verdachte opruiend?
De rechtbank is van oordeel dat met de woorden
“doodslaan dat tuig”expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van een in Nederland strafbaar feit, namelijk moord of doodslag.
Is er sprake van opzet?
Van belang is allereerst of sprake is van een aanmerkelijke kans dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit. Daarvoor zijn zowel de inhoud van de uitlating als de omstandigheden waaronder die is gedaan, van belang. Facebook is een medium op internet waarbij volstrekt onbekenden een reactie kunnen plaatsen op posts die gedeeld worden op de Facebookpagina’s van anderen. Daarmee wordt het moeilijk, zo niet onmogelijk, voor de overige lezers om een reactie te interpreteren precies op de manier zoals die door de plaatser van de uitlating is bedoeld. Nog minder duidelijk is wie de reactie leest en hoe deze persoon dit op zal vatten. De plaatser heeft hier nauwelijks tot geen invloed op. Als je iets plaatst op internet waar in principe iedereen het kan lezen (en kennelijk veel mensen dat ook doen) dan maakt dit de kans groter dat hier personen tussen kunnen zitten die een oproep letterlijk opvatten, dan wanneer deze uitlating alleen tot bekenden is gericht. Hiermee wordt de kans vergroot dat iemand door het lezen van de uitlating daadwerkelijk overgaat tot het plegen van een strafbaar feit. Daarnaast staat de uitlating van verdachte niet op zichzelf. De vele reacties onder de livestream samen hebben een aanzwellend effect. De berichten versterken elkaar, waardoor de aanmerkelijke kans dat mensen overgaan tot het plegen van strafbare handelingen toeneemt. Het bericht is geplaatst in de context van de discussie rondom Zwarte Piet, die al jarenlang heftige emoties oproept. Het plaatsen van het bericht onder deze livestream, waar veel gelijkgestemden naar kijken, vergroot verder de kans dat iemand het idee zou kunnen opvatten iets strafbaars te gaan doen. De voornoemde omstandigheden waren voor verdachte kenbaar, zodat hij zich ook van die aanmerkelijke kans bewust moet zijn geweest.
Ten slotte komt aan de woorden zelf veel betekenis toe. De gebruikte woorden laten niets aan de verbeelding over. Door een bericht inhoudend
“doodslaan dat tuig”op Facebook te plaatsen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hiermee zou opruien tot het plegen van een strafbaar feit.
Openbaar
Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan het vereiste van openbaarheid is voldaan. Door het plaatsen van uitingen op social media worden deze in de openbaarheid gebracht. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waar de teksten zijn weergegeven (zie onder meer: HR 5 juli 2011, NJ 2011/325, Rechtbank Den Haag 26 oktober 2016, NJFS 2017/6 en Hof Amsterdam 23 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4139). Verdachte heeft de betreffende uitlating op Facebook geplaatst. Facebook heeft een potentieel groot publieksbereik doordat posts gedeeld kunnen worden op verschillende Facebookpagina's. Alleen al uit het feit dat aangeefster de uitlating van verdachte aan de politie heeft overhandigd, valt af te leiden dat een breed publiek, waaronder ook personen die niet tot de Facebookvrienden van verdachte behoren, het bericht onder ogen konden krijgen. Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing door het plaatsen van het bericht
“doodslaan dat tuig”.