ECLI:NL:RBAMS:2020:5234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/751290-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Albanië, die verdacht wordt van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat de overlevering geweigerd moest worden, onder andere vanwege de detentieomstandigheden in België. De officier van justitie stelde echter dat de stukken voldoende waren en dat de overlevering kon plaatsvinden.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen grond was om de overlevering te weigeren. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de detentieomstandigheden in België niet op basis van verouderde of onbetrouwbare informatie kon plaatsvinden. De zorgen van de verdediging over de detentieomstandigheden werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751290-20
RK nummer: 20/2008
Datum uitspraak: 20 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2019 door de
Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboorteplaats] 1988,
verblijfadres: [adres 1],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, heeft per e-mail van 23 april 2020 vragen gesteld aan de officier van justitie. De officier van justitie heeft deze vragen opgevat als standpunt en heeft op 30 april 2020 haar standpunt per e-mail ingediend.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 mei 2020.
Ter zitting van de rechtbank bleek een telehoorverbinding met de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] niet mogelijk. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft hierdoor met toestemming van de opgeëiste persoon en zijn raadsman per telefoonverbinding plaatsgevonden, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Albanese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft per telefonische verbinding verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat d.d. 25 januari 2019, bij verstek afgeleverd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van de stukken en onschuldverweer

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota primair aangevoerd dat de stukken ongenoegzaam zijn, op grond waarvan de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd. Immers uit de feitomschrijving blijkt onvoldoende specifiek de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, onduidelijk is op welke datum de hennepplantage is opgerold en de verdenking is niet onderbouwd. Uit de omschrijving van de feiten volgt slechts dat de opgeëiste persoon mensen kent die betrokken zijn bij de handel in verdovende middelen.
Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aanvullende gegevens bij de Belgische autoriteit op te kunnen vragen. Doordat de feitomschrijving in het EAB tekort schiet, wordt de verdediging de kans onthouden om een onschuldverweer te kunnen onderbouwen. De opgeëiste persoon stelt zich namelijk op het standpunt dat hij onschuldig is. Ten slotte overhandigt de raadsman foto's van de opgeëiste persoon waaruit zou blijken dat hij rond kerst en oud en nieuw in Albanië verbleef.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de stukken genoegzaam zijn, nu de opgeëiste persoon als ‘uitbater’ van de hennepplantage en mededader van handel en teelt in verdovende middelen is aangemerkt in het EAB en daarin een pleegperiode en –plaats staan vermeld. De bewijskwestie zal vervolgens in België aan de orde komen. De officier van justitie ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten.
Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB onder e) gelezen in combinatie met het bijbehorende Form A is beschreven dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij te Deurne (België) tussen 11 oktober 2018 en
7 januari 2019 een cannabisplantage heeft uitgebaat. De opgeëiste persoon wordt aangeduid als ‘perpetrator’ (mede-) dader bij de teelt van hennep en de handel in verdovende middelen.
In de woning aan de [adres 2] worden tijdens een doorzoeking verschillende cannabiskweekruimtes aangetroffen, het nodige materiaal om nieuwe stekken te planten en
14 kilo cannabis. Verder is bij de opgeëiste persoon tijdens een controle op de luchthaven Zaventem op 19 oktober 2018 een geldbedrag van € 50.000,- aangetroffen. Volgens de Belgisch autoriteit kan dit bedrag overeenstemmen met de mogelijke opbrengst van één of meerdere cannabisplantages.
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van de feiten is voorts zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en dat de specialiteit voldoende is gewaarborgd. De omschrijving dient er niet toe om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 7 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9674). De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam.
Een onderbouwing van de verdenking is in de overleveringsprocedure niet vereist. Eventuele bewijsverweren komen in geval van overlevering pas aan de orde in de Belgische strafprocedure. Bovendien is sprake van een strafrechtelijk onderzoek waarbij nog niet al het bewijs is of behoeft te worden gepresenteerd. De rechtbank verwerpt daarom het door de verdediging gevoerde verweer.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de in het EAB genoemde feiten. Een op grond van artikel 26, vierde lid, OLW gevoerd onschuldverweer kan slechts slagen, als de onschuld aanstonds ter zitting is aangetoond. Hiervan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Het onschuldverweer kan bij de Belgische rechter tijdens de inhoudelijke procedure aldaar naar voren gebracht worden. Voor weigering van de overlevering bestaat in dit verband geen grond.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Detentieomstandigheden

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van een mogelijke flagrante schending van artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bij de overleving van de opgeëiste persoon aan België. Via diverse kanalen is inmiddels bekend dat het sinds enkele maanden opnieuw onrustig is in het Belgische gevangeniswezen nu er dit jaar al meerdere stakingen hebben plaatsgevonden.
Op 7 maart 2020 hebben stakingen plaatsgevonden onder het personeel van gevangenissen in Vlaanderen en Brussel. Uit een krantenbericht van De Standaard van 27 maart 2020 blijkt bovendien dat als gevolg van de coronamaatregelen de gedetineerden van de gevangenis in Lantin in opstand zijn gekomen.
Op grond van het voorgaande verzoekt de raadsman primair de overlevering te weigeren en subsidiair om een garantie van de Belgische autoriteit te verkrijgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden geplaatst in de gevangenis te Lantin. Er is weliswaar in een andere Belgische zaak gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Antwerpen in een monocel zal worden geplaatst maar er is in deze zaak geen zekerheid dat hij in de gevangenis in Antwerpen zal worden geplaatst.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan België kan worden toegestaan. De raadsman heeft niet aan de hand van concrete en actuele gegevens aannemelijk gemaakt dat de detentieomstandigheden in België niet zouden voldoen aan artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De rechtbank Amsterdam staat de overleveringen aan België ook nog steeds toe, recentelijk bij uitspraak van 28 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1314). De opstand in de gevangenis te Lantin in België is bijna anderhalve maand geleden en ver weg van Antwerpen. Er is op dit moment geen algemeen, reëel gevaar dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan de omstandigheden als bedoeld in artikel 4 Handvest. In een andere zaak is door de Belgische autoriteiten de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Antwerpen in een monocel zal worden geplaatst. Een garantie dat de opgeëiste persoon niet in de gevangenis te Lantin zal worden geplaatst acht zij niet nodig.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten. Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op
objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevensover de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
De door de verdediging geuite zorgen zijn gebaseerd op enkele berichten in de media en hebben betrekking op gebeurtenissen van enige tijd geleden. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in België op dit moment. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geeft in het licht van het hiervoor weergegeven toetsingskader dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek en vormt geen beletsel voor het toestaan van de overlevering aan België.
De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de vraag of de eerdergenoemde garantie door de Belgische autoriteit met betrekking tot de gevangenis te Lantin moet worden verstrekt.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.