In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1982, die gedetineerd is in Nederland en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Het EAB is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België, en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 14 februari 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België zijn straf in Nederland zal ondergaan. De Procureur des Konings Limburg heeft deze garantie gegeven. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen, waarbij stakingen van het gevangenispersoneel zijn genoemd. Ondanks de zorgen over de detentieomstandigheden, heeft de rechtbank geoordeeld dat er op het moment van de uitspraak geen reden is om de overlevering te weigeren, aangezien de opgeëiste persoon zich nog in Nederland bevond en de stakingen eind februari zouden worden geëvalueerd.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet (OLW).