ECLI:NL:RBAMS:2019:9674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
13/751417-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Amtsgericht München is uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die wordt verdacht van betrokkenheid bij twee pogingen tot plofkraken op geldautomaten in Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 is de vordering behandeld, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de feitsomschrijving in het EAB onvoldoende is om een onschuldverweer te voeren.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman overwogen, maar oordeelt dat het EAB voldoende informatie bevat om de opgeëiste persoon duidelijk te maken waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoende zijn omschreven en dat de specialiteit gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook de garantie van het Amtsgericht München beoordeeld, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste en oudste rechter buiten staat waren om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751417-19
RK nummer: 19/3472
Datum uitspraak: 7 november 2019
UITSPRAAK
(AMBTSHALVE
HERSTELDE VERSIE)
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2019 door
het Amtsgericht München(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 oktober 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met terugwerkende kracht met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank is na de uitspraak van 7 november 2019 gebleken dat in de uitspraak onder paragraaf4. Genoegzaamheid van de stukkende genoemde pleegdata van 17 oktober 2019 en 22 oktober 2019 niet juist zijn. Deze data moeten zijn:17 oktober 2018 en 22 oktober 2018.
Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onmiddellijk kenbare fout. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om een ambtshalve herstelbeslissing te wijzen met daarin opgenomen de juiste pleegdata in paragraaf 4.
Deze herstelbeslissing is voor het overige identiek aan de eerder gewezen uitspraak van7 november 2019.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een door het
Amtsgericht Münchenop 20 december 2018 uitgevaardigd aanhoudingsbevel.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van de stukken

De raadsman voert aan dat in het EAB sprake is van een feitsomschrijving die vooral de kwalificaties van de verweten strafbare gedragingen bevat waarbij geen of nauwelijks feitelijke gedragingen worden omschreven. Bovendien is de uiteenzetting van de feiten zo summier dat de opgeëiste persoon de kans wordt onthouden een onschuldverweer te voeren.
Het enige dat blijkt uit de feitsomschrijving is dat de opgeëiste persoon een auto heeft gehuurd en niet dat de opgeëiste persoon betrokken zou zijn geweest bij strafbare feiten. Gelet op het voorgaande dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie acht de feitsomschrijving genoegzaam.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient de overlevering een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. De beschrijving dient er evenwel niet toe om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 17 september 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).
In het EAB onder e) staat in dit verband, zakelijk weergegeven, het volgende vermeld.
De opgeëiste persoon zou op 17 oktober 2018 en 22 oktober 2018 te Germering en Starnberg (Duitsland) zich in mededaderschap schuldig hebben gemaakt aan twee pogingen tot plofkraken op geldautomaten. De opgeëiste persoon zou samen met de medeverdachten, het vooraf vaststellen van geschikte pleeglocaties, het bespieden van de banken, het overbrengen van voertuigen en de werktuigen voor het plegen van het plaats delict voor zijn rekening nemen, evenals de verdere logistieke voorbereidingen van het delict.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht genoegzaam zijn omschreven. Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder is de omschrijving van de feiten zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en is de specialiteit voldoende gewaarborgd. Daarbij merkt de rechtbank op dat eventuele (bewijs)verweren zoals de raadsman in het kader van zijn verweer ten aanzien van beide feiten naar voren heeft gebracht in geval van overlevering pas aan de orde behoren te komen in de Duitse strafprocedure. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk nog niet is afgerond. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

6.1.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Amtsgericht München heeft op 17 juni 2019 de volgende garantie gegeven:
"(…)
Ik verwijs naar de Europese aanhoudingsbevelen van verdachten [opgeëiste persoon], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], telkens d.d. 27-05- 2019, welke u reeds met Nederlandse vertaling zijn toegezonden.
(…)
Voor zover de vervolgde personen na hun onherroepelijk veroordeling door een Duitse rechter ermee instemmen voor de straftenuitvoerlegging weer naar Nederland te worden overgebracht wordt toegezegd.
1. dat zij de straf daar kunnen ondergaan (…)"
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is.
6.2
Dubbele strafbaarheid
6.2.1.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de feitsomschrijving enkel het huren van een auto door de opgeëiste persoon bevat. Er is geen sprake van een begin van uitvoering van gekwalificeerde diefstal. Hooguit zouden voorbereidingshandelingen voor vernieling van enig goed uit de feitsomschrijving kunnen worden afgeleid maar dat levert vanwege het strafmaximum van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar geen strafbare voorbereidingshandelingen in Nederland op. Gelet hierop is er geen sprake van dubbele strafbaarheid van de feiten en dient de overlevering te worden geweigerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitsomschrijving kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon verweten wordt zich tweemaal in vereniging schuldig te hebben aan een poging tot plofkraak van geldautomaten, hetgeen strafbare feiten naar Nederlands recht oplevert.
6.2.2.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
poging tot medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek heeft een aanvang genomen in Duitsland;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- medeverdachten worden in Duitsland vervolgd/zijn in Duitsland veroordeeld;
- de plofkraken werden bij Duitse banken verricht en dus is met name de rechtsorde van
Duitsland geschaad.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
het Amtsgericht München(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2019.
De jongste en de oudste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.