Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Amtsgericht München is uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die wordt verdacht van betrokkenheid bij twee pogingen tot plofkraken op geldautomaten in Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 is de vordering behandeld, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de feitsomschrijving in het EAB onvoldoende is om een onschuldverweer te voeren.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman overwogen, maar oordeelt dat het EAB voldoende informatie bevat om de opgeëiste persoon duidelijk te maken waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoende zijn omschreven en dat de specialiteit gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook de garantie van het Amtsgericht München beoordeeld, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste en oudste rechter buiten staat waren om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.