ECLI:NL:RBAMS:2020:5189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/2253
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van in beslag genomen geldbedragen in het kader van een klaagschrift ex artikel 552a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in 2020 geldbedragen in beslag had genomen. Het klaagschrift is op 4 mei 2020 ingediend en het Openbaar Ministerie heeft op 25 september 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de zitting zijn klager, zijn raadsvrouw mr. C.A. Bouw, en de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet gehoord. Klager verzocht om teruggave van in beslag genomen geldbedragen, waaronder € 8.935 en $ 1.352, die op 21 februari 2020 onder hem in beslag waren genomen. Klager stelde dat deze bedragen legaal verkregen waren en dat het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld. De officier van justitie verzet zich tegen de teruggave van de dollars en de 500 eurobiljetten, maar niet tegen de teruggave van het overige bedrag van € 7.935.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen euro's, omdat het Openbaar Ministerie zich daar niet tegen verzet. Wat betreft de Amerikaanse dollars oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor een witwasvermoeden, mede gezien de verklaring van klager en de herkomst van het geld. De rechtbank besloot dat klager recht heeft op teruggave van zowel het bedrag van € 8.935 als het bedrag van $ 1.352, en gelastte de teruggave aan klager. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft het recht om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/047273-20
RK: 20/2253
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonend op het adres [adres klager] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. C.A. Bouw,
[adres raadsvrouw] ,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 4 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 25 september 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 29 september 2020 klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave de in beslag genomen geldbedragen: een geldbedrag van € 8.935.- (5886705);
een geldbedrag van $ 1.352,- (5886711).
Voornoemde geldbedragen zijn op 21 februari 2020 onder klager in beslag genomen. Klager is een witwasbrief meegegeven en klager heeft daar bij brief van 9 maart 2020 op gereageerd. Kort samengevat heeft klager aangegeven met betrekking tot het bedrag van € 8.935.- dat dit een restant is van het aan hem door [Naam getuige] ter beschikking gestelde bedrag. [Naam getuige] heeft op 8 februari 2020 een bedrag van € 60.000,- opgenomen en heeft van dit bedrag € 15.000,- aan klager ter beschikking gesteld met het verzoek daar op een geschikt moment schoenen en kleding voor hem van te kopen en daarbij is door [Naam getuige] ook aangegeven dat hij van dit bedrag het een en ander aan zichzelf kan besteden.
De raadsvrouw van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Als er een witwasvermoeden is, mag van een verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft. Indien een verdachte de voormelde verklaring geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om daar nader onderzoek te doen. In de zaak van het Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2020:2045, is er € 44.000,- op de achterbank van een auto aangetroffen en was er sprake van een witwasvermoeden. In die zaak is er een verklaring door de verdachte gegeven die in meer of mindere mate werd bevestigd door de verklaringen van getuigen, is de verdachte niet eerder in aanraking geweest met politie en justitie met betrekking tot witwassen en is gebleken dat het geld dat aan verdachte was verstrekt uit legale bron afkomstig kon zijn. Volgens het gerechtshof was sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Het Openbaar Ministerie had verder geen onderzoek verricht naar deze verklaring. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat in dat licht bezien niet kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
In casu heeft klager uitgelegd waar het geld vandaan komt en is zijn verklaring door getuige [Naam getuige] bevestigd. Hij heeft ook verklaard dat hij de Amerikaanse dollars heeft gekregen in een casino in Suriname. Van de reis naar Suriname heeft klager vliegtickets overgelegd. Klager heeft op zitting verder verklaard dat hij de 500 eurobiljetten heeft gekregen in een casino in Amsterdam. Volgens de raadsvrouw lijkt het erop dat het nu aan klager is om aannemelijk te maken dat de geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. De raadsvrouw heeft verzocht alle geldbedragen aan klager te retourneren, omdat het Openbaar Ministerie de verklaring van klager niet voldoende heeft onderzocht. Het Openbaar Ministerie had voldoende tijd om bij een casino informatie te vergaren over de verstrekking van 500 eurobiljetten. Dat is niet gebeurd.
De raadsvrouw heeft verder opgemerkt dat als het in de strafzaak tot een veroordeling komt, er in beginsel niet de verbeurdverklaring van de geldbedragen wordt uitgesproken, maar dat het geld wordt teruggevorderd. Het is in casu ook niet zo dat het geld niet meer verkregen kan worden.
Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat als het klaagschrift gedeeltelijk gegrond wordt verklaard de advocaatkosten voor klager blijven.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen de teruggave van de in beslag genomen dollars, $ 1.352,-, en de twee biljetten van € 500,-. Voor wat betreft de overige in beslag genomen euro’s, ter waarde van € 7.935,-, is voldoende vast komen te staan dat dit bedrag afkomstig is van de heer [Naam getuige] . Het Openbaar Ministerie verzet zich niet tegen het opheffen van het beslag op dit geldbedrag omdat het belang van strafvordering zich hier niet (meer) tegen verzet. Dit bedrag kan worden geretourneerd aan klager.
In het schriftelijk standpunt is verder opgenomen dat na de vorige rekestenzitting er aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden naar de herkomst van het geld wat in beslag is genomen onder klager. [Naam getuige] is gehoord als getuige hierover en heeft aangegeven dat hij op 8 februari 2020 een bedrag van € 60.000,- heeft opgenomen. Hiervan heeft hij een bewijsstuk overgelegd. Daarnaast heeft [Naam getuige] verklaard dat hij inderdaad een geldbedrag aan klager heeft gegeven en dat dit geldbedrag bestond uit alleen maar groene briefjes van 100 euro. Naar aanleiding van deze verklaring van [Naam getuige] is klager opnieuw gehoord. Klager heeft toen aangegeven dat hij inderdaad alleen maar briefjes van 100 euro van [Naam getuige] heeft ontvangen en dat hij de twee 500 eurobiljetten eerder in het casino had ontvangen. Ook de dollars zou hij in een casino hebben ontvangen in Suriname. Hiervan heeft klager vooralsnog geen stukken aangeleverd. Het is gebruikelijk dat wanneer er door een casino geld wordt uitgekeerd, hiervan een bonnetje wordt afgegeven. Deze bonnetjes zijn niet aangeleverd door klager. Nu 500 eurobiljetten doorgaans niet in het reguliere betalingsverkeer voorkomen, bestaat er enkel op het bezit van deze biljetten al een witwasvermoeden. Doordat klager geen bewijsstukken heeft aangeleverd van het casino waar de 500 eurobiljetten uitgekeerd zouden zijn, is zijn verklaring onvoldoende verifieerbaar. Datzelfde geldt voor de in beslag genomen dollars. Deze zouden eveneens door een casino zijn uitgekeerd en hier zijn eveneens geen bewijsstukken van aangeleverd waardoor deze verklaring niet verifieerbaar is en er nog altijd een verdenking van witwassen bestaat. Het is naar het oordeel van het Openbaar Ministerie niet hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter later oordelend zal beslissen tot verbeurdverklaring ter zake deze geldbedragen € 1.000,- in 2 biljetten van € 500,- en $ 1.352,-. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen teruggave.

4.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 21 februari 2020 zijn op de voet van artikel 94 Sv voornoemde geldbedragen in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot die voorwerpen de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van geldbedragen die volgens het Openbaar Ministerie vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de geldbedragen zal uitspreken.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt dat de officier van justitie zich niet verzet tegen teruggave van € 7.935,-. Dit bedrag wordt daarom geretourneerd aan klager.
Ten aanzien van de Amerikaanse dollars overweegt de rechtbank het volgende. De dollars zijn aangetroffen in de portemonnee van klager. Klager heeft verklaard dat hij dit geldbedrag in Suriname in een casino heeft ontvangen. De vraag is echter of op dit moment nog sprake is van een witwasvermoeden, nu dit vermoeden kennelijk voornamelijk was gebaseerd op de totale hoeveelheid aangetroffen geld en het Openbaar Ministerie inmiddels van mening is dat het grootste gedeelte daarvan (een bedrag van € 7.935,-) retour mag, omdat gebleken is dat dit een legale herkomst heeft.
De rechtbank vindt, gelet op de hoogte en de samenstelling van het bedrag, dat er ten aanzien van de Amerikaanse dollars niet zonder meer sprake is van omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het bedrag van € 7.935,-. Dat betekent dat het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave verzet.
Ten aanzien van het resterende bedrag van € 1.000,- heeft klager verklaard dat hij deze heeft gekregen in een casino in Amsterdam. De rechtbank acht het, gelet op de omstandigheid dat klager voor het overgrote deel van de in beslag genomen geldbedragen een plausibele verklaring heeft afgelegd ook voor dit bedrag niet zonder meer een witwasvermoeden aanwezig. Ook hiervoor geldt dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank is voorts van oordeel dat klager en niet iemand anders redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die geldbedragen moet worden beschouwd. Zij zal dan ook gelasten dat de geldbedragen aan klager moeten worden teruggegeven.

5.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
gegronden gelast de teruggave aan klager van:
het geldbedrag van € 8.935.- (5886705);
het geldbedrag van $ 1.352,- (5886711).
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.