In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1964, was beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 44.000, dat hij op 14 juli 2016 in Amsterdam in zijn auto had aangetroffen. De tenlastelegging stelde dat de verdachte dit geldbedrag had verworven en voorhanden had gehad, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 juni 2020 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de getuigen gehoord. De verdachte verklaarde dat het geld afkomstig was uit een lening van een persoon in Suriname, en dat hij een schriftelijke schuldbekentenis had overgelegd. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, ondersteund door getuigen, als concreet en verifieerbaar kon worden beschouwd. Het openbaar ministerie had geen bewijs aangedragen dat de verklaring van de verdachte ontkrachtte.
Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. Daarom werd het vonnis van de politierechter vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van € 44.000 aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om overtuigend bewijs te leveren in zaken van witwassen, vooral wanneer de verdachte een plausibele verklaring kan geven voor de herkomst van het geld.