ECLI:NL:GHAMS:2020:2045

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
23-004016-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van een geldbedrag na onderzoek naar de herkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1964, was beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 44.000, dat hij op 14 juli 2016 in Amsterdam in zijn auto had aangetroffen. De tenlastelegging stelde dat de verdachte dit geldbedrag had verworven en voorhanden had gehad, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 juni 2020 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de getuigen gehoord. De verdachte verklaarde dat het geld afkomstig was uit een lening van een persoon in Suriname, en dat hij een schriftelijke schuldbekentenis had overgelegd. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, ondersteund door getuigen, als concreet en verifieerbaar kon worden beschouwd. Het openbaar ministerie had geen bewijs aangedragen dat de verklaring van de verdachte ontkrachtte.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. Daarom werd het vonnis van de politierechter vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van € 44.000 aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om overtuigend bewijs te leveren in zaken van witwassen, vooral wanneer de verdachte een plausibele verklaring kan geven voor de herkomst van het geld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004016-17
Datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-145652-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag
van 44.000 euro heeft verworven en voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of
van een voorwerp, te weten en geldbedrag van 44.000 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - - afkomstig was
uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag zal worden verbeurdverklaard.

Vrijspraak

Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare
bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin
bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet
anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig
is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en
omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden
rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is,
mag van de verdachte worden verlangd dat hij voor die omstandigheden een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie
nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten
van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen
bewezen is op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf
afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en de wijze
waarop deze tot stand is gekomen een rol.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is onder meer het volgende naar voren gekomen.
Op 14 juli 2016 heeft een agent in burger twee stilstaande auto’s gezien op een parkeerplaats. Hij heeft in verband daarmee het volgende geverbaliseerd. Hij heeft geobserveerd dat in één van de auto’s twee mannen zaten (NN1 en NN2) en in de andere, een Audi, één man (NN3). Hij zag dat NN1 uitstapte met in zijn hand een zwarte tas en plaatsnam op de bijrijdersstoel van de Audi. NN3 en NN1 spraken daar met elkaar. Toen NN1 uitstapte en terugliep naar de andere auto, had hij een wit voorwerp bij zich, ter grootte van een half A4 formulier. De zwarte tas werd niet meer gezien. De bestuurder van de Audi bleek later de verdachte te zijn. Bij het doorzoeken van de auto is op de achterbank een zwarte tas aangetroffen, met als inhoud een contant geldbedrag van € 44.000. In de auto zijn geen (sporen van) verdovende middelen aangetroffen.
Onder deze omstandigheden kon het gerechtvaardigd vermoeden ontstaan dat sprake was van een misdrijf en van het voorhanden hebben van een geldbedrag afkomstig uit (enig) misdrijf.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 4 oktober 2016 en ten overstaan van de politie op 16 november 2016 heeft de verdachte een verklaring gegeven. Het geld is afkomstig uit een lening die hij is overeengekomen met een persoon in Suriname, genaamd [naam]. Het geldbedrag is hem door een derde overhandigd op de hiervoor bedoelde parkeerplaats. De verdediging heeft ter zake een schriftelijke schuldbekentenis overgelegd van 23 september 2015, die op 30 september 2016 is gelegaliseerd door een notaris in Suriname.
In eerste aanleg zijn de geldschieter [naam] en de notaris in Suriname als getuige gehoord. Op 17 juni 2019 is [naam] in hoger beroep nader gehoord door de raadsheer-commissaris. [naam] heeft daarbij stukken overgelegd met betrekking tot zijn zakelijke activiteiten in Suriname.
Nu de verklaring van de verdachte in meer of mindere mate wordt bevestigd door de verklaringen van de genoemde getuigen, de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie met betrekking tot verdovende middelen of witwassen en voorts is gebleken dat het geld dat [naam] aan de verdachte heeft verstrekt uit legale bron afkomstig kan zijn, is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte heeft te gelden als concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het openbaar ministerie heeft geen onderzoek verricht, noch argumenten aangevoerd op basis waarvan die verklaring wordt ontkracht.
In dit licht bezien kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat met genoemde verklaring van de verdachte niet alle nog bestaande onduidelijkheden zijn opgehelderd, doet niet af aan het voorgaande.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bij deze stand van zaken behoeft het betoog van de raadsman, strekkende tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een geldbedrag van in totaal € 44.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P.C. Römer en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2020.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.