ECLI:NL:RBAMS:2020:4955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
13/751509-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van het specialiteitsbeginsel in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafzaak waarin de opgeëiste persoon werd gezocht voor het ondergaan van een vrijheidsstraf van drie jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het proces heeft meerdere zittingen gekend, waarbij de rechtbank de behandeling heeft aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen over de aard van de procedure in Polen en de mogelijke gevolgen van de overlevering.

Tijdens de zittingen zijn verschillende officieren van justitie en raadsman betrokken geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering gedeeltelijk moest worden geweigerd op basis van de artikelen 12 en 7 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de vraag onderzocht of de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces in gevaar komt, gezien de situatie van de Poolse rechtsstaat. Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de informatie van de Poolse autoriteiten niet voldoende was om de bescherming van het specialiteitsbeginsel te waarborgen, en heeft zij de overlevering geweigerd. De rechtbank heeft het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven en uitgesproken dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751509-19
RK nummer: 19/3606
Datum uitspraak: 16 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 april 2019 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden om de resterende antwoorden op reeds door de officier van justitie naar aanleiding van de toepassing van artikel 12 OLW gestelde vragen af te wachten.
De behandeling is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van
27 augustus 2019 in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de aanhouding op
1 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 27 augustus 2019 het onderzoek wederom aangehouden in afwachting van de antwoorden op reeds gestelde, maar tot dusver niet volledig beantwoorde vragen, alsmede teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen te stellen in verband met de dubbele strafbaarheid van een van de feiten in de onderliggende vonnissen alsook met betrekking tot de hoogte van de straf in weer een ander van de onderliggende vonnissen.
De behandeling is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van
15 oktober 2019 in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de aanhouding op
27 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door waarnemend raadsman,
mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op 29 oktober 2019 een tussenuitspraak gedaan. Daarin heeft de rechtbank vastgesteld dat de overlevering gedeeltelijk moet worden geweigerd op grond van de artikelen 12 en 7 van de OLW. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende autoriteit navraag te doen over de aard van de procedure waarbij een nieuwe straf wordt opgelegd met inachtneming van de gedeeltelijke weigering van de overlevering van de opgeëiste persoon. Een en ander in het licht van de toetsing of de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, de behandeling op de openbare zitting van
16 september 2020 voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van de sluiting daarvan ter zitting van 15 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft de zitting via een videoverbinding vanuit zijn detentie-instelling bijgewoond. Hij is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgment of the Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań dated 5 juni 2017, case no. III K 716/16, with the cumulative custodial sentence of three years concerns the cumulation of the following:
the cumulative custodial sentence of one year handed down by the judgment of the District Court in Krotoszyn dated 28 November 2012 with regard to Case no II K 744/12;
the cumulative custodial sentence of one year and eight months handed down by the judgment of the District Court in Ostrów Wielkopolski, 7th Criminal Division in Krotoszyn, dated 16 December 2013 with regard to Case no VII K 859/13;
the cumulative custodial sentence of two years handed down by the judgment of the Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań dated 21 March 2014 with regard to Case no III K 85/14;
the custodial sentence of four months handed down by the judgment of the District Court in Krotoszyn dated 3 December 2015 with regard to Case no II K 501/15;
the custodial sentence of one year and the non-custodial sentence of nine months consisting in performing unpaid and supervised work for the community, namely 30 hours per month, handed down by the judgment of the Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań dated 18 April 2016 with regard to case no III K 77/16;
the custodial sentence of three months handed down by the judgment of the Poznań District Court – Nowe Miasto and Wilda in Poznań dated 16 November 2015 with regard to Case no III K 554/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaren, 11 maanden en
18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 5 juni 2017 case no. III K 716/16.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In de tussenuitspraak van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank al vastgesteld en toegelicht dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd ten aanzien van vonnis A.

4.Strafbaarheid

In de tussenuitspraak van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank de strafbaarheid van de feiten al getoetst en vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 7 OLW van toepassing is op het enige feit dat ten grondslag ligt aan vonnis D en niet op de overige feiten. De rechtbank heeft dan ook geconcludeerd dat de overlevering ten aanzien van vonnis D moet worden geweigerd.

5.Weigering van de overlevering (specialiteitsbeginsel)

Zoals hiervoor bij de procesgang al vermeld, heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen over de aard van de procedure waarbij een nieuwe vrijheidsstraf wordt opgelegd met inachtneming van de gedeeltelijke weigering van de overlevering van de opgeëiste persoon (ten aanzien van de vonnissen A en D). De rechtbank wilde meer in het bijzonder weten of de nieuwe vrijheidsstraf door een rechter wordt vastgesteld en zo ja, of de procedure voor de vaststelling van de uiteindelijke totaalstraf een louter formele berekening vormt, of dat de betrokken rechter een beoordelingsmarge heeft bij de vaststelling van de strafmaat (zie punt 88 van het arrest in de zaak
Zdiaszek, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629). Indien de uiteindelijke vrijheidsstraf zou worden vastgesteld door een rechter die een beoordelingsmarge heeft bij de vaststelling van de strafmaat, zou gelet op de gebrekkige stand van de Poolse rechtsstaat ook moeten worden getoetst of de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, zo heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen.
De rechtbank heeft allereerst de volgende vragen aan de uitvaardigende autoriteit ter beantwoording voorgelegd:
  • Is het vaststellen van de aangepaste vrijheidsstraf na overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen de taak en bevoegdheid van een rechter?
  • Zo ja, beschikt de desbetreffende rechter over een beoordelingsmarge bij de vaststelling van de strafmaat, of is er sprake van een louter formele berekening?
Bij
ordervan 15 januari 2020 heeft
the Regional Court for Poznań-Nowe Miasto and Wilda in Poznańter beantwoording van deze vragen het volgende verklaard:
“please notify the Regional Court in Poznań, that having read the ąuestions of the Dutch authorities contained in their letter dated 14 November 2019, it was determined that deciding on the possible modified sentence of imprisonment after the wanted person is surrendered to Poland falls into the competence of the Court, however it should be noted that the aggregate sentence imposed by the District Court for Poznań - Nowe Miasto and Wilda in Poznań on 5 June 2017, in case with file reference symbol III K 716/ 16 is final and as such subject to enforcement.
A competent court to examine the case of the aforesaid wanted person shall be the Regional Court in Poznań (…)”
De officier van justitie heeft ter zitting het volgende standpunt ingenomen. Het verzamelvonnis van 5 juni 2017 is volgens de verstrekte verklaring onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar. Uit de verklaring volgt dan ook dat er geen nieuw verzamelvonnis komt. Bij het verzamelvonnis is een totaalstraf van drie jaar gevangenisstraf opgelegd. Wanneer de vrijheidsstraffen van de onderliggende vonnissen, waarvoor de overlevering kan worden toegestaan, worden opgeteld, levert dat een vrijheidsstraf van langere duur op. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
De raadsman heeft ter zitting het volgende standpunt ingenomen. Uit de verstrekte verklaring blijkt dat het verzamelvonnis na gedeeltelijke weigering niet wordt aangepast. Dat is in strijd met het vertrouwensbeginsel, het specialiteitsbeginsel (artikel 27 lid 2, van het Kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen lidstaten (Kaderbesluit EAB)), het recht op een eerlijk proces (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) en in strijd met het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (paragraaf 2 van de preambule van het Kaderbesluit EAB).
De rechtbank oordeelt als volgt.
In een geval als het onderhavige, waarin één vrijheidsstraf betrekking heeft op meer dan één feit, terwijl de overlevering niet kan worden toegestaan voor al deze feiten, staat de rechtbank de overlevering doorgaans uitsluitend toe voor dat deel van die vrijheidsstraf dat is opgelegd voor het feit of de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan. Het is aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat voorbehouden te beoordelen welk deel van de vrijheidsstraf betrekking heeft op het feit of de feiten waarvoor de overleveringsrechter de overlevering heeft toegestaan. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat zijn op grond van het specialiteitsbeginsel gehouden om de tenuitvoerlegging tot dat deel te beperken (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC7979 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7214).
Uit de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie maakt de rechtbank op dat
the Regional Court in Poznańbevoegd is om te beslissen over eventuele aanpassing van de strafmaat met inachtneming van de gedeeltelijke weigering van de overlevering van de opgeëiste persoon. De eerste van de hiervoor weergegeven vragen is daarmee voldoende beantwoord.
De vraag of sprake is van een beoordelingsmarge bij de aanpassing van de strafmaat, dan wel dat sprake is van een louter formele berekening, is echter niet afdoende beantwoord. Integendeel, uit de mededeling dat het verzamelvonnis
‘final and as such subject to enforcement’is, lijkt te volgen dat in deze zaak de vrijheidsstraf, ondanks een gedeeltelijke weigering en ondanks het antwoord op de eerste vraag, niet zal worden aangepast. De rechtbank is daarom van oordeel dat, hoewel zij van oordeel is dat in Polen in een geval als het onderhavige in het algemeen de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd (Rb. Amsterdam 28 oktober 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:9873), in deze zaak de verstrekte informatie niet toereikend is om de beschermende werking van het specialiteitsbeginsel na overlevering voor de opgeëiste persoon te waarborgen. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon].
HEFT OPhet bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.