ECLI:NL:RBAMS:2014:9873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
13/706245-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en specialiteitsbeginsel in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gliwice, Polen, op 20 februari 2012. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1969, wordt verdacht van meerdere feiten, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat feit III, namelijk poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken geoordeeld dat de feiten I en II niet naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet zich niet voordoet.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op verschillende openbare zittingen. Tijdens deze zittingen zijn vragen gesteld aan de Poolse justitiële autoriteit over de naleving van het specialiteitsbeginsel, dat waarborgt dat de opgeëiste persoon niet voor andere feiten kan worden vervolgd dan waarvoor de overlevering is toegestaan. De Poolse autoriteiten hebben bevestigd dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is en dat de strafoplegging in Polen kan worden aangepast in het licht van de gedeeltelijke weigering van de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering voor feit III toe te staan, terwijl de overlevering voor de feiten I en II is geweigerd. De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf aan feit III is opgelegd, dit is aan de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.706.245-12
RK nummer: 13/5764
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 augustus 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 februari 2012 door
the Regional Court in Gliwice, IV Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1969,
verblijvend op het [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 25 oktober 2013, 22 november 2013 en 22 april 2014. De verhoren hebben plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman (25 oktober 2013 en 22 april 2014) en mr. K. van der Schaft
(22 november 2013). De opgeëiste persoon heeft zich telkens doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
In de tussenuitspraak van 8 november 2013 heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten I en II wel naar Pools recht, maar niet naar Nederlands recht strafbaar zijn. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voordoet. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de bevoegde Poolse autoriteit de volledige vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden (minus twee dagen) zal doen ten uitvoer leggen, indien de rechtbank de overlevering uitsluitend toestaat voor feit III. Bij schrijven van 14 november 2013 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit geantwoord dat er geen “legal possibility” bestaat om de duur van de samengestelde straf te wijzigen, ook al staat de rechtbank de overlevering alleen toe voor feit III.
Ter zitting van 22 november 2013 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en de officier van justitie verzocht artikel 607e van het Poolse Wetboek van Strafvordering over te leggen. Verder heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Bij tussenuitspraak van 6 mei 2014 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting opnieuw heropend teneinde nadere vragen te stellen aan de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit. Bij schrijven van 25 augustus 2014 zijn deze vragen beantwoord.
De behandeling van de vordering is vervolgens hervat op de openbare zitting van 14 oktober 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon
heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate sentence of the Regional Court in Gliwice of 28th October 2010, valid in law as of 5th November 2010.
Deze uitspraak heeft betrekking op de volgende drie
valid convictions:
-
I. of the District (first instance) Court in Gliwice of 2.05.2007, reference dossier: III K 540/07;
-
II. of the District (first instance) Court in Gliwice of 21.09.2007, reference dossier: III K 812/07;
-
III. of the District (first instance) Court in Gliwice of 12.07.2007, reference dossier: III K 1711/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf dienen volgens het EAB twee dagen te worden afgetrokken. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd
aggregate sentence.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2 OLW gestelde eisen.
Zoals de rechtbank reeds in haar tussenuitspraak van 8 november 2013 heeft geoordeeld, moet de overlevering voor de feiten I (III K 540/07) en II (III K 812/07) worden geweigerd. De rechtbank verwijst derhalve naar deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
Feit III levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Specialiteitsbeginsel

Door de rechtbank zijn in de tussenuitspraak van 6 mei 2014 de volgende vragen aan de Poolse justitiële autoriteit gesteld:

1. Is het juist dat indien de overlevering alleen voor feit III wordt toegestaan, in Polen een rechtszitting zal plaatsvinden waarin de vraag aan de orde is of de tenuitvoerlegging van het samengestelde vonnis in overeenstemming is met het specialiteitsbeginsel?

2. Indien vraag 1 met ja wordt beantwoord, heeft de rechter in die procedure de bevoegdheid te bepalen dat de tenuitvoerlegging zal worden beperkt tot het door hem te bepalen deel van de straf dat alleen betrekking heeft op feit III?

3. Indien vraag 1 en/of vraag 2 met nee wordt beantwoord, op welke andere wijze zal indien de overlevering slechts voor feit III wordt toegestaan, worden gewaarborgd dat alleen de straf die op feit III betrekking heeft ten uitvoer wordt gelegd?

Bij schrijven van 25 augustus 2014 heeft de Poolse justitiële autoriteit hierop onder meer het navolgende geantwoord:

(…) please be kindly advised that under Article 607 e § 1 and 2 of the Code of Criminal Procedure (or the CPC for short): a person handed over as a result of enforcing a warrant may neither be prosecuted for other offenses than those forming the basis of surrender nor any
adjudged towards him/her penalties of custodial sentence or other measures involving deprivation of liberty may be subject of enforcement. The Court that lawfully adjudged in the matter, can order the enforcement of the sentence only for those offences, making the basis of surrender of the prosecuted person. The court sitting is allowed to he attended by a prosecutor and the prosecuted person.
Moreover, under Art. 597 of the CPC, if upon the extradition the condition is imposed concerning the person extradited that formerly imposed penalties will be executed only to the extent of the offences for which the extradition has been granted, the court which has validly decided the case, shall issue in session a judgment, if necessary, amending the prior decision so that the penalty shall be executed only as to the offences for which the extradition was granted. The prosecutor and the prosecuted person are allowed to attend the court sitting.
Under those provisions, the response to the queries of the District Court in Amsterdam, contained in items 1 and 2, should according to my opinion be positive. Obviously, it is hard to say what decision might have been rendered in respect of [opgeëiste persoon] after his surrender, for this issue depends on the court. However, following the decision of the Polish Supreme Court and the courts of appeals, one may conclude that the principle of speciality boasts of priority.(…)”
Uit de beantwoording van de vragen door de Poolse justitiële autoriteit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het specialiteitsbeginsel in Polen zal worden gewaarborgd en dat de strafoplegging, in het licht van de gedeeltelijke weigering van de overlevering, in Polen kan worden aangepast.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van feit III (III K 1711/05) waarvoor de overlevering wordt gevraagd is
vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan. Voor het overige, ten aanzien van de feiten I (III K 540/07) en II (III K 812/07), moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van feit III (III K 1711/05), waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice, IV Penal Division(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat,
dat is opgelegd wegens feit III (III K 1711/05).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd
wegens de feiten I (III K 540/07) en II (III K 812/07).
Aldus gedaan door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]