ECLI:NL:RBAMS:2020:4841
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding voor ondergane verzekering en voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan op verzoeken van een verzoeker, die schadevergoeding vroeg op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1991, had een schadevergoeding van € 8.670,- aangevraagd voor de schade die hij had geleden door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, alsook € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verzoeker, zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, en de officier van justitie mr. P. van Laere in openbare raadkamer gehoord. De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat er sprake is van een resterende verdenking en een verwijtbare proceshouding van de verzoeker. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de onschuldpresumptie in dit geval van toepassing is, aangezien de verzoeker op 20 augustus 2019 onherroepelijk is vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank kent de verzoeker een schadevergoeding toe van € 8.580,- voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.